290 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. 4.60 en de B-woningen op f 5.50. Nu kwam de Mi nister echter met de bepalingen, dat 80 der exploi tatie-uitgaven moesten worden opgebracht door de huren en de termijn van aflossing op 50 in plaats van op 60 jaren werd gesteld. Daardoor moesten de huren verhoogd worden. Wij zagen er echter tegen op om het type van 5.50, ook omdat werkelijk het verschil tus- schen beide typen niet zoo enorm is, nog in huur te verhoogen. Zoo zijn wij met een gemiddelden huurprijs van 5.38 gekomen tot een huur van 5.34 voor de woningen van type A en van 5.50 voor die van type B. Zoo konden we er precies komen. Wij durfden het niet aan om de huur van 5.50 nog te verhoogen, ook met het oog op het soort menschen, dat bij de Woningbeurs is ingeschreven. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 12 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om over te gaan tot den b'Uic van eene centrale slachtgelegenheid aan den Sneekertrekweg en tot icijziging der gemeentebegrootingdienst 1922 (bijlage no. 39). De Voorzitter: De Raad heeft straks goed gevonden dat het adres, dat de Secretaris heeft voorgelezen, bij dit punt behandeld werd. Het adres komt hierop neer, dat wordt verzocht de behandeling van dit punt te ver dagen. Ik kan namens Burgemeester en Wethouders mee- deelen dat Burgemeester en Wethouders eigenlijk niet goed de reden kunnen inzien, waarom men de behan deling zou moeten verdagen, zoodat zij willen voor stellen thans met de behandeling van het voorstel var Burgemeester en Wethouders te beginnen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Dijstra: In tegenstelling met den gedachten- gang van het college, dat meent dat er geen aanleiding is om dit punt aan te houden, ben ik van meening, dat er wel degelijk aanleiding bestaat om het aan te houden. In de eerste plaats is bijlage 39 pas sedert Zaterdag avond in het bezit van de leden van den Raad. En de omvangrijkheid van de bijlage, wat den inhoud betreft, acht ik wel van dien aard, dat het van belang is voor de leden van den Raad zelf, dat zij zich eerst eens over tuigen, hoe precies de zaak is en dat zij eerst eens in lichtingen kunnen inwinnen bij de menschen, van wie men met eenigen grond zou kunnen verwachten, dat zij op de hoogte zijn met een dergelijk bedrijf. Ik ben reeds daarmee bezig geweest en nu heeft het mij gefrappeerd, dat het college van Burgemeester en Wethouders geen moeite heeft gedaan om zich in verbinding te stellen met de menschen van het vak, in dit geval de vereeniging van slagers hier ter stede. Het wil mij voorkomen, waar dit gewoonlijk regel wordt, als er een kwestie van be lang naar voren wordt gebracht, dat in elk geval de menschen, van wie men kan aannemen, dat zij ter zake kundig zijn, daarover worden gehoord. Ik wil dan pleiten voor uitstel van behandeling. Mocht het college daarin niet willen meegaan, dan zal dat misschien een stemming uitlokken. Wordt dan dit proces verloren, dan hoop ik straks verder in te gaan op den inhoud van bijlage 39. De heer De Boer: Ik steun het voorstel van den heer Dijstra. Ik meen ook dat het in het belang is van het openbare leven, dat het publiek zooveel mogelijk met den Raad kan meeleven. Ik vind ook inderdaad de tijd, die ligt tusschen de publicatie van het voorstel en de behandeling daarvan, erg kort. Daarom zal ik het voorstel-Dijstra steunen. De Voorzitter geeft volkomen toe dat de leden eerst Zaterdagavond deze bijlage in hun bezit hebben ge kregen. Maar als men hier nu voor het eerst had te spreken over een abattoir of slachtgelegenheid, dan zou men daar geheel nieuw tegenover staan. Spreker zou echter zeggen: de zaak is reeds tweemaal tot in hoogste ressort doorgezet en ook tweemaal verloren. Nu is er een voorstel tot het stichten van een centrale slacht gelegenheid of laat spreker het noemen een abattoirtje. Nu begrijpt spreker niet, dat dit stuk, dat hier ligt, zoo ingewikkeld is, dat men daarover hier geen idee zal hebben. Zooals gezegd: als het een aangelegenheid was die hier nog nooit naar voren was gekomen, dan zou men kunnen zeggen: 't is een gloednieuw idee, daar moeten we even tijd voor hebben om het kalm te kunnen verwerken. Maar de zaak is toch eenvoudig genoeg en ook de exploitatierekening is vrij eenvoudig, spreker zou haast zeggen, met een oogopslag te overzien. Spre ker voor zich en ook het college meent dat er geen aanleiding bestaat om het voorstel aan te houden. De Raad kan echter anders besluiten en dan zijn Burge meester en Wethouders daaraan natuurlijk gebonden. Met de slagersvereeniging is niet over de zaak ge sproken. Daar is vroeger wel eens over gesproken, maar Burgemeester en Wethouders hebben hun advi seurs. Nu kunnen zij de slagersvereeniging nog wel eens vragen, maar spreker gelooft dat men deze ook wel buiten beschouwing kan laten, omdat de slagers wel het liefst den ouden toestand zullen willen hebben, zooals vóór de wet. Dat men dan ook de beste adviseurs aan de slagers zal hebben, gelooft spreker niet. Burge meester en Wethouders hebben als adviseurs genomen de menschen die zij altijd als adviseurs hebben gehad, o. a. professor Remmelts, toch ook niet de eerste de beste. En ook de architecten zijn bekwame adviseurs. Burgemeester en Wethouders meenden dan ook dat zij gedekt waren door goede adviezen. De zaak komt nu hier op neer, dat voor het geld, dat Burgemeester en Wethouders vragen, een eenvou dige gelegenheid kan worden gesticht, maar tevens ook voor dat geld een zeer goede gelegenheid. Spreker kan niet inzien, waar dit geen nieuwe zaak is, dat aanhouding noodig is en zou daarom de behan deling willen doorzetten. Mocht de Raad evenwel met liet voorstel-Dijstra meegaan, dan zal de behandeling moeten worden uitgesteld. De heer Dijstra: Ik zou nog een enkel woord willen zeggen. Ik wil niet den indruk vestigen dat ik opzettelijk tegen een bepaalde strooming in het college zou willen ingaan, waar men ook tot op zekere hoogte voorzichtig mee moet zijn. Maar afgezien van de kwestie, van de zaak op zich zelf, is er ook nóg een groote factor en die ligt in de financiën. In bijlage 39 heb ik o. a. dit aangestreept dat de financiën op zichzelf zich tegen uitvoering van ons plan niet verzetten", enz. Dus daar wordt het geheele financieele wezen van de gemeente bij betrokken. En waar ik toevallig hier zoopas mijn oogen heb laten gaan over bijlage 41, de Memorie van Antwoord, die wij zoonet hebben ont vangen, daar las ik deze conclusie: ,,Dat de verlaging van het heffingspercentage van de plaatselijke inkomstenbelasting uitsluitend zou wijzen op een gunstiger conjunctuur, mag uit de be grooting niet worden afgeleid." Daar zit, naar mijn bescheiden meening, toch wel een kleine tegenstrijdigheid in. En al had ik bijlage 41 niet onder de oogen gekregen, dan zouden er ook zonder die mededeeling nog genoegzaam oorzaken voor mij zijn, om een poging te doen, mij eerst grondig te ver Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 24 October 1922. 291 Aan Hare Majesteit de Koningin. Met verschuldigden eerbied wendt de ondergetee- kende, de Raad der gemeente Leeuwarden, zich tot Uwe Majesteit, ter uitvoering van het besluit van den Raad dier gemeente van den lOden October, met het onder staande. Bij circulaire van den Minister van Onderwijs, Kun sten en Wetenschappen van 24 December 1920 no. 13388 Afd. N. H. O. werd aan de besturen van de door het Rijk gesubsidieerde nijverheids- en handelsscholen o. m. het volgende bericht: ,,Ik heb de eer U hierbij te doen toekomen een lei draad, voorzien van eenige tabellen waarnaar ik de salarissen van het personeel Uwer scholen vanaf 1 Ja nuari 1920 gaarne berekend zag". Op welke manier de betreffende schoolbesturen aan de voor die salarisregeling benoodigde gelden moesten komen, geeft de Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in diezelfde circulaire in de hier vol gende zinnen aan. „Van de uit deze salarisregeling voortvloeiende meer dere kosten wordt, voor wat het jaar 1920 betreft, 50 pet. ten laste van het rijk genomen. U (de school besturen) gelieve spoedig pogingen aan te wenden ter verkrijging van de overige 50 pet. door verhooging van Uw andere bronnen van inkomsten". Hoewel het vooral de door ons gespatiëerde zin is, welke de aanleiding was hetgeen zich omtrent de uit betaling der salarissen van de leeraren heeft afgespeeld, meent de Raad toch eerst nog te moeten wijzen op de volgende omstandigheden, die mede oorzaak ervan zijn geweest dat deze zaak, welke ten slotte gaat over een betaling van kalenderjaar 1920, nu nog in 1922 haar beslag niet heeft gekregen. De bovengenoemde circulaire, gedateerd 24-12-'20, ontvingen de schoolbesturen in het laatst van het jaar 1920; daarbij ging een staat welke moest worden in gevuld en aan den Minister opgezonden, waarna voor ieder lid van het personeel het hem toekomend bedrag aan salaris zou vastgesteld worden. gewissen, hoe een en ander met elkaar in verband moet worden gebracht. Het is inderdaad een ernstig voorstel van mij en ik ben er van overtuigd, dat U niet anders van mij zult verwachten dat ik wil pleiten voor uitstel van behandeling van bijlage 39. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel-Dijstra, om het voorstel van Burge meester en Wethouders aan te houden, wordt met 13 tegen 10 stemmen aangenomen. Vóór stemmen de heeren Visser, Van der Werff, I.autenbach, Dijstra, De Vos, Oosterhoff, Van Weideren baron Rengers, Cohen, Tiemersma, M. Molenaar, IJ. de Vries, De Boer en Westra. Tegen stemmen: de heeren O. F. de Vries, Collet, Muller, Tulp, B. Molenaar, Jansen, Koopal, Berghuis, Dijkstra en Zandstra. I 13 (Agenda vo. 13). Voorstel der Commissie ad hoe tot vaststelling van het beroepschrift aan de Kroon inzake het niet goed-keuren door Gedeputeerde Staten van Friesland van het raadsbeslvit van den 22en Au gustus l.l. tot wijziging der gemeentebegrooting voor 1922 in verband met de uitkeering ad f 24 000 aan besturen van nijverheidsscholen alhier, ter uitvoering van het besluit van 25 Juli l.l. Het ontwerp der Commissie luidt als volgt: ONTWERP. De staten, houdende vaststelling van deze salarissen (dus voor het jaar 1920), werden door het school bestuur ontvangen, voor de Ambachtschool 29 Juli 1921, voor de Middelbare Technische school 17 De cember 1921. Eerst toen dus, op 17 December 1921, kon worden vastgesteld hoe groot de 50 pet. was, waarvoor volgens de Minister in de circulaire van 24 December 1920, spoedig pogingen moesten worden aangewend om deze 50 pet. door verhooging van andere bronnen van in komsten te verkrijgen. Om duidelijk aan te geven hoe de gang van zaken geweest is meent de Raad vooral de bovengenoemde datums in dit schrijven te moeten vermelden, omdat dit toch de oorzaak is geweest van de late behandeling dezer aangelegenheid. Het Schoolbestuur richtte zich dus ter verkrijging van de overige 50 pet. tot Provincie en Gemeente. De Gemeente Leeuwarden verklaarde zich bereid (bij Raadsbesluit van 14 Juni 1921 no. 212r/1 14) het be stuur der Middelbare Technische- en Ambachtsschool het tekort op de salarissen te leenen; deze leening werd evenwel door de Regeering niet toegestaan. Door Burgemeester en Wethouders van Leeuwarden is toen nog een poging gedaan om het tekort (over 1920) te krijgen van de Provincie, omdat h. i. de school, waar vele leerlingen van buitengemeenten zijn inge schreven, ook van groot Provinciaal belang is, (verhaal van kosten op die gemeenten kon toen nog niet ge schieden), zoodat het van zelf sprekend geweest zoude zijn, wanneer de Provincie alsnog het tekort had gedekt. Gedeputeerde Staten van Friesland antwoordden bij schrijven van 14 Januari 1922 hierop afwijzend en moti veerden hun meening hiermede, dat zij (Gedeputeerde Staten) de door den Minister voorgestelde salaris regeling ongewenscht achtten, daar in dienzelfden tijd een door de Provinciale ambtenaren gedaan verzoek om salarisverhooging werd afgewezen. Door den Raad is daarna gevoteerd een bedrag van 15 van de salarisverhooging; ongedekt bleef dus en blijft nog steeds 50 15 is 35 der verhooging. Daar van de Provinciale Staten geen steun meer was te verwachten, wendde het personeel der scholen zich weer tot den Raad van Leeuwarden, met het verzoek tot uitbetaling van het tekort over 1920. Op de verschillende ingekomen adressen werd door Burgemeester en Wethouders een afwijzend advies uit gebracht, waaruit wij het volgende aanhalen. „De gemeente staat geheel als vreemde tegenover de „verhouding tusschen de leeraren en het schoolbestuur, „dat hen heeft aangesteld en het kan onmogelijk hare „taak zijn om, als het Rijk in gebreke blijft, niet om „vooruitzichten te openen, maar deze ook te vervullen „of de vervulling geldelijk mogelijk te maken, de „koorden der gemeentelijke beurs los te maken. Zeker, „de leeraren zijn „gedupeerd", de uitdrukking die, toen „dezelfde aangelegenheid hier vroeger aan de orde was, „in Uwe vergadering met voorliefde gebruikt werd. „Het antwoord „door wien" is niet moeilijk te geven" enz. De Raad was het met de meening van Burgemeester en Wethouders niet eens en hoewel men het betreurde dat Rijk en Provincie in gebreke bleven het tekort bij te dragen, meende men toch de leeraren hiervan de dupe niet te kunnen laten worden. In alle andere onder wijsinrichtingen zijn de salarissen verhoogd en uitbe taald, de eigenaardige verhouding van de Middelbare Technische- en Ambachtsschool zou nu hier de oorzaak worden, dat de leeraren de hun in uitzicht gestelde salarisverhooging niet ontvingen. Andere gemeenten, Apeldoorn, Amsterdam, Utrecht, hebben ook het tekort van 1920 aan de leeraren uit betaald. Door den Raad werd op deze gronden en gezien de voorgeschiedenis, die zich over deze zaak had afge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 7