318 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922.
geraamde nooduitkeering van het Rijk a 150.000.
op de begrooting te brengen of althans, wanneer dit
wel werd gedaan, iri ieder geval datzelfde bedrag te
reserveeren onder „Onvoorzien", men toen den hoofde-
lijken omslag moest verhoogen. Neen, zegt spreker,
toen moest men de uitgaven verlagen. Dat is de kwestie,
waar het bij spreker om gaat. Burgemeester en Wet
houders staan nog altijd niet op het standpunt, dat men
de uitgaven moet regelen naar de inkomsten, Burge
meester en Wethouders houden nog altijd vast aan het
omgekeerde. Zij hebben de burgerij eerst wel de mooie
voorspiegeling gedaan dat het belastingpercentage op
4y2 kon worden gebracht, maar nu er een tegenvaller
komt, blijven zij daar niet bij, maar verhoogen zij den
hoofdelijken omslag maar weer. Dat is het, waar spreker
in hoofdzaak tegen te velde is getrokken.
In de tweede plaats is door Burgemeester en Wethou
ders meegedeeld dat het door spreker geopperde denk
beeld, om 135.000.omslag meer te brengen op de
rekening van 1921 en vandaar op deze begrooting, net
zoo goed een greep in de lucht is als wat wordt voor
gesteld door Burgemeester en Wethouders die met
de boeking op het dienstjaar 1921 juist zijn opgehouden,
toen het bedrag, dat op de begrooting stond, was be
reikt Dat nu ontkent spreker. Hij wil toegeven dat
zijn berekening niet volkomen zuiver is, maar hij houdt
vol, dat hij veel minder ver van de waarheid is dan het
voorstel van Burgemeester en Wethouders. Bekend
was het bedrag van de primitieve kohieren en ook van
de beide eerste suppletoire kohieren. Verder heeft
spreker aangenomen dat het nog onzekere bedrag der
volgende kohieren nu bekend als vormende een be
drag van ongeveer 100.000.voldoende zou zijn voor
dekking van afschrijvingen op reclames. In dat laatste
kon verschil zitten. Maar vast stonden de door spreker
genoemde bedragen van de primitieve kohieren a
2.438.351.en van de eerste suppletoire kohieren a
323.421.En als men die bedragen tot grondslag
neemt en men neemt van het werkelijk ingevorderde
bedrag deel, dan krijgt men precies dat de dienst
1921 moet worden vermeerderd met 135.000.
Spreker kan het niet anders inzien: de belasting loopt
over het eene dienstjaar over 12 en over het andere
dienstjaar over 4 maanden. Dan is men dus ook verplicht
van de opbrengst te brengen op het eene dienstjaar
en y4 op het andere. Iedere andere methode is, naar
sprekers meening, willekeurig.
Dan is door Burgemeester en Wethouders gezegd op
sprekers opmerking, dat sommige bronnen van inkom
sten te hoog waren geraamd, dat men zich daaromtrent
niet al te ongerust behoefde te maken, omdat gewoonlijk
wel is gebleken dat de ambtenaren ter secretarie het
beter wisten dan zij, die in den Raad daarover het woord
voerden. Nu wil spreker in de eerste plaats opmerken
dat hij over den allergrootsten post, de inkomsten
belasting, geen oordeel heeft uitgesproken, dat hij niet
heeft beweerd dat deze post te hoog is geraamd. Wei
heeft hij gewezen op andere posten en spreker kan zich
niet voorstellen dat de ambtenaren de opbrengst daar
van beter zouden weten dan wie anders ook. Wij slaan
voor een absoluut onzekere toekomst, wij staan voor
de symptonen, dat de bedrijven niet meer zullen bloeien,
wat dus een voorzichtige raming van verschillende
posten van inkomsten met zich meebrengt. Men mag
niet ramen zooals vorige jaren, maar lager dan die
ramingen geweest zijn. Daar moet men niet de weten
schap voor hebben van de ambtenaren der secretarie,
maar dat is eenvoudig een kwestie van inzicht.
Spreker dankt Burgemeester en Wethouders voor de
mededeeling, dat het reservefonds van het electriciteit-
bedrijf niet belegd is in effecten, maar dat het in specie,
in geld aanwezig is tot het bedrag, dat in de boeken
staat. In dat geval is er natuurlijk geen kwestie van
koersverschil. Spreker heeft echter een onvoldoend
antwoord gekregen op zijn opmerking betreffende het
reservefonds van de gasfabriek. De juistheid van die
opmerking blijkt duidelijk doordat het op papier be
tekend is naar de aankoopwaarde der effecten en blijkt
nog meer uit het feit, dat de 3, 4 en 4l/2 pandbrieven
met te boek gestelde koersen van 100 100 l/2 en
100 natuurlijk niet die waarde hebben op dit oogen-
blik. Op 31 December kunnen effecten met rentepercen
tages van 4 en 4y2 natuurlijk onmogelijk die koersen
hebben. Nu is spreker begonnen met te veronderstellen
dat het mogelijk was dat het reservefonds van het elec-
triciteitbedrijf ook zoo berekend werd en hij heeft naar
aanleiding daarvan gezegd: dan gaat men te vlug over
tot storting in de gemeentekas, omdat de effecten alleen
berekend mogen worden naar den 31 Decemberkoers.
Thans geldt die opmerking natuurlijk niet meer ten
aanzien van het electriciteitbedrijf, maar nog wel ten
opzichte van de gasfabriek. En spreker meent dat Bur
gemeester en Wethouders dat verleden jaar hebben
toegestemd en hebben gezegd, dat daar wel iets waars
in schuilde.
Dan heeft spreker op zijn opmerking dat het bedrag
van den post Rente van op andere wijze uitgezette
kapitalen, hooger kon zijn, een in geen enkel opzicht
bevredigend antwoord gekregen. Burgemeester en Wet
houders hebben eenvoudig herhaald, wat zij reeds in
hun Memorie van Antwoord hebben meegedeeld, n.l.
dat dit geld waarschijnlijk voor een belangrijk deel wel
zal worden gebruikt voor aflossing van oude schuld.
Als dat gebeurt, had men de rente van oude schuld niet
even hoog mogen uittrekken. Burgemeester en Wet
houders willen nu èn voor rente van oude schuld een
even groot bedrag uittrekken èn voor dezen post een
kleiner bedrag op de begrooting brengen, omdat die
oude schuld zal worden afgelost. Dat mag niet naast
elkaar op de begrooting voorkomen: of men brengt het
bedrag dat men aan rente zal ontvangen, niet in rekening
en brengt de rente, die men verschuldigd is, er ook niet
op of omgekeerd.
Wat de uitvoering van groote werken betreft, is
spreker geschrokken van de opsomming van dingen,
die te wachten staan en dat versterkt hem nog meer in
de meening, dat de Raad zich moet beperken tot wat
het allernoodzakelijkste is.
Verder is èn door Burgemeester en Wethouders èn
door den heer Collet de opmerking gemaakt, dat zij het
niet juist vinden een deel van het voordeelig saldo over
1921 te gebruiken voor buitengewone aflossing van
schuld, omdat het toekomt aan de menschen, die het
te veel hebben opgebracht. Nu geeft spreker toe dat,
al zijn die bedragen niet juist uit de belasting voort
gekomen, het toch geld is dat te veel is betaald en in
zooverre kan men het dus beschouwen als te veel be
taalde belasting. Maar dan blijft spreker beweren dat
het dan de weg was geweest, het geld te restitueeren.
De heer Collet zegt dat het, zooals spreker wil, ten
goede komt aan het komende geslacht. Maar zooals de
heer Collet wil komt het ook niet terug aan de menschen,
die het betaald hebben. Spreker vindt het absoluut geen
bezwaar om niet alleen het volgend jaar maar ook de
volgende jaren de belastingbetalers van dat geld te laten
profiteeren.
Tc-n slotte is door Burgemeester en V/ethouders mee
gedeeld dat zij post no. 1 van de gemeente-begrooting
hebben veranderd op herhaald aandringen uit den Raad.
Spreker neemt dat natuurlijk onmiddellijk aan, als dit
door het college wordt gezegd, maar hij kan zich dit
haast niet voorstellen en mag zeker toch wel zeggen
dat hij het niet is geweest, die daarop heeft aange
drongen. Bij de gewijzigde samenstelling van den post
verliest men zoo absoluut het overzicht over de afge
zonderde fondsen, dat spreker dit voor den Raad als
een hoogst onaangenaam gemis gevoelt. Hij vertrouwt
natuurlijk het beheer over die fondsen volkomen aan
Burgemeester en Wethouders toe, maar hij vindt toch
dat de Raad jaarlijks wel in de begrooting mag zien,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 319
welke bedragen zijn afgezonderd voor bepaalde werken.
Dat is ook voor de raadsleden zoo gemakkelijk om zich
te herinneren datgene wat wel en wat niet is uitgevoerd.
Voor een post als subsidie aan de tram, die jaar in jaar
uit steeds weer op de begrooting terug keerde, was dat
niet noodig, omdat de leden wel wisten dat de tram er
nog niet was. Maar er zijn ook zaken, die minder in
het oog vallen en nu was het de vroegere wijze van
inrichting van post 1, die dat den Raad duidelijk maakte.
Men kan dat nu wel in alle mogelijke begrootingswij-
zigingen en rekeningen terug vinden, maar de Raad
krijgt een overzicht van het geheel niet meer eens in
het jaar onder de oogen. En dat is toch wel van groote
beteekenis.
De heer Jansen heeft gezegd dat hij niet zijn stem
aan sprekers motie kan geven, omdat hij de draag
wijdte daarvan niet kan overzien. Spreker kan zich
levendig voorstellen dat, waar hij heel veel cijfers heeft
genoemd en al zijn gegevens in een kort tijdsbestek
heeft moeten voorlezen, men niet een helder beeld daar
van heeft gekregen. Maar hij heeft niet geweten op welke
wijze hij aan dit bezwaar tegemoet zou kunnen komen.
Had hij dit betoog gehouden in de sectie-vergadering,
dan hadden alleen zijn medeleden in de sectie het in
extenso gehoord. Er zou dan ten slotte een resumé van
zijn opgemaakt en in het Verslag van Rapporteurs zijn
verschenen. Maar dan waren de andere leden evenmin
in staat geweest de draagwijdte te overzien. Spreker
geeft dan ook de geopperde bezwaren volkomen toe,
maar weet niet, hoe hij daaraan tegemoet zou hebben
moeten komen.
De heer Lautenbach zal het kort maken. Het spreken
valt hem erg moeilijk, maar de heer Visser heeft hem het
zwijgen onmogelijk gemaakt. Kortheidshalve wil hij zeg
gen dat hij zich heeft laten bewegen de motie-IJ. de Vries
te onderteekenen, omdat bij hem de diepgaande over
tuiging bestond, dat de malaise hand over hand zal
toenemen. In verband met de positie, welke spreker
vroeger in de maatschappij bekleedde, komt hij her
haalde malen met anderen, die in de bedrijven zitten,
in aanraking. En dezen stemmen allen zonder uitzon
dering toe: geen orders, mondjes-maat, geen omgang
in 't bedrijf, de zaak gaat ziender oogen achteruit. Spre
ker acht het een absoluut verkeerde politiek, om daar
voor thans de oogen te sluiten en het volgend jaar
hoogst waarschijnlijk hij spreekt, zooals hij de dingen
ziet en denkt dat de andere leden dat ook doen met
een geweldigen sprong de salarissen van ambtenaren en
werklieden naar beneden te halen. Daar heeft spreker
niet den moed toe. Dat het daartoe moet komen, als
de Raad verder dezen weg volgt, is voor hem een uit
gemaakte zaak. Dat het spreker moeilijk valt om aan
salarisverlaging mee te werken, bewijst zijn verleden
wel. Maar men moet de dingen bij hun naam noemen.
En spreker wil niet lijken op die soort zieken, die zich
zelf vleien met beterschap, terwijl zij dan, als straks de
dood komt, niet gereed zijn, de t.b.c.-ers.
Het is wel eigenaardig dat de Katholieke fractie wil
wachten tot 1924. Het voorstel dat zij doet, komt eigen
lijk op hetzelfde neer, hoewel sprekers achterburen doen
alsof er geen vuiltje aan de lucht was. Men wil de zaak
op z'n elf en dertigst bekijken, maar spreker maakt zich
daar eigenlijk bevreesd over, omdat hij de overtuiging
heeft dat dit niet kan, omdat men dan veel te laat zal
komen.
De cijfers, welke de heer IJ. de Vries heeft gegeven,
kan spreker niet beoordeelen. Het spreekt vanzelf dat,
als men spreekt over bureau-arbeiders en men plaatst
daartegenover metaalarbeiders, dit dan slaat als een
tang op een varken. Die vergelijking gaat niet op, even
min als men een geschoolden werkman kan plaatsen te
genover een straatveger of een boekhouder tegenover
een jong klerkje. Dat zijn geen vergelijkingen.
Spreker kan daarom niet meegaan met de motie van
den heer Visser c. a., omdat die hem de zaak te veel
op de iange baan schuift.
Nu mag de heer Tulp met een verheugd gelaat uit
roepen: „de coalitie is gebroken", maar hij \noet zich
niet blij maken met een dooie musch. Een coalitie heeft
nooit bestaan, nog minder dan een fusie. Als men enkel
wil weten wat een fusie is, dan zou spreker hier kunnen
kijken naar iemand, die geen portefeuille draagt, maar
die inderdaad wethouder van Onderwijs is.
De heer De Boer moet beginnen met een korte op
merking te maken naar aanleiding van wat de heer
Oosterhoff in tweede instantie en ook in eerste instantie
heeft gezegd. Spreker meent ook inderdaad dat er eenige
aanleiding bestaat, dat voor het gemak van de raads
leden de verschillende bedragen, die gereserveerd zijn
voor de verschillende werken, welke nog uitgevoerd
moeten worden, laten zij dan in een memorie-post wor
den voorgesteld, in de begrooting worden opgenomen.
Men zal dan ook weten, wat men nog te doen heeft en
dat voorkomt misschien ook mogelijke onregelmatig
heden in het gemeentelijk beheer. Men weet natuurlijk
niet of er altijd eerlijke menschen achter die groene tafel
zullen zitten en dan weten de leden altijd precies, waar
ze aan toe zijn.
Verder heeft de heer Oosterhoff de opmerking ge
maakt dat hij kan deelen het argument van den wet
houder van Financiën, dat het saldo van het vorige jaar
te veel betaalde belasting is. Maar hierop komt de heer
Oosterhoff tot de conclusie, dat dat geld dan aan de
belastingbetalers gerestitueerd moet worden. Spreker
meent dat de heer Oosterhoff ook wel het land heeft
aan ambtenarij en spreker zou zeggen: dat is toch het
toppunt van ambtenarij; in het eene geval zal men het
terug betalen en den anderen dag zal men het weer
binnen halen. Spreker gelooft dat deze wijze van bere
kening, zooals die door het college is gegeven, de aller
eenvoudigste en de goedkoopste is en daarom is het,
dat hij daaraan de voorkeur geeft.
Spreker meent verder nog een oogenblik de aandacht
te moeten bepalen bij hetgeen van uit de achterbuurt
zooals de heer Lautenbach het heeft gezegd in
het midden is gebracht
De heer Lautenbach: Neen, door mijn achterburen.
De heer De Boer: Dan moet ik een klein beetje voor
zichtiger zijn. Maar 't verschil is niet groot.
De heer Lautenbach: Jawel.
De heer De Boer meent opgemerkt te hebben dat
ook bij de Katholieke fractie, zij het dan geen groote,
dan toch eenige neiging bestaat, om in de richting te
werken van vermindering der arbeidsvoorwaarden van
het personeel dat in gemeentedienst is. Dat wordt ge
vonden in een formuleering, die het mogelijk maakt,
eerst die vermindering in positie en in arbeidsvoor
waarden in 1924 tot uitdrukking te brengen. Men is
bezig daartoe den weg te effenen, dat valt niet te be
twijfelen. De heer Visser heeft als aanleiding daartoe
genoemd, dat er op 't oogenblik een groote depressie
is. Ook de heer Lautenbach sprak van een groote ma
laise in de zaken. Spreker wijst terloops maar even op
den Rooden Winkel en op de zaak-Bürmann, in welke
zaken toch wel een reusachtige depressie moet zijn!...
Maar 't is waar, er zijn ook andere symptomen en over
't algemeen genomen is er ook in het maatschappelijk
leven in ons land niet aan een depressie te ontkomen.
Spreker zou echter in de eerste plaats aan den heer
Visser als arbeidersvertegenwoordiger de vraag willen
stellen: op wie moeten de gevolgen van die depressie
worden afgewenteld? Waar zit de oorzaak daarvan?
Spreker zou liever met den heer Visser de oorzaken
van die depressie willen bestrijden, dan de gevolgen
af te wentelen op de ruggen dergenen, die daarvoor niet
verantwoordelijk zijn.