322 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. Burgemeester en Wethouders te allen tijde het recht heeft om de kwestie van loonsverlaging bij de Commissie voor Georganiseerd Overleg aanhangig te maken. Hij gelooft dus niet dat dit voorstel noodig is. Spreker ver gelijkt het voorstel-IJ. de Vries c. a. bij een handschrob ber, terwijl dit voorstel is de stoffer, die met een flu- weelen doek is bekleed. Maar ofschoon hij dit voorstel op zichzelf als zeer onschuldig beschouwt, zal hij daar aan zijn stem onthouden, omdat hij meent, dat het col lege te allen tijde invloed op de zaak kan uitoefenen. De heer Lautenbach zegt dat wat men hier van den heer De Boer heeft gehoord, kort geleden een les is ge weest van Van Hinte en dat is wel deze redeneering geweest: de werklieden en ambtenaren hebben zelf den oorlog niet uitgelokt, waarvoor moeten zij dan de ge volgen daarvan dragen? Spreker heeft het zwaartepunt van die redeneering absoluut niet kunnen vatten. Hij zal een oogenblik aannemen dat de heer De Boer verder heeft gezien. Veronderstel maar eens dat dwaze maat regelen van het hoofd van een gezin leiden tot ziekte in een gezin; dan zal het gezin toch de gevolgen moeten dragen. Stel een vader die dronkaard is, de gevolgen draagt het gezin mede. Spreker meent toch dat we een regeering in ons land hebben, waar ieder een stem in het kapittel heeft. Men stemt zijn vertegenwoordiger en is dus aansprakelijk. Al heeft men zelf niet aan de om standigheden, waarin we zitten, direct meegewerkt, men kan toch niet zeggen, dat men er dan niet voor verant woordelijk is. Dat vat spreker ten minste niet. Als een vader buitengewoon gelukkig is in zijn bedrijf, zullen de kinderen daarvan profiteeren? Dank je wel, zegt de heer De Boer, de gevolgen draagt het gezin niet. Er is, naar sprekers meening, geen ontkomen aan, groot en klein zal de gevolgen van de malaise moeten meedragen. We hebben het gezien bij de mobilisatie; geen enkele partij, die er zich aan onttrok. Zelfs Schaper wou met 't geweer in de vuist zonder snelvuurkanonnen naar de grens. En een ander leider van de partij van de over zijde haalde zijn zoon uit het buitenland, om hem naar de grens te sturen. En wat doet thans de president van de Duitsche republiek, een partijgenoot van den heer De Boer? Bij de dreigende spoorwegstaking nam hij de weerstandskassen in beslag en stopte de besturen in de doos! Dat is echte democratie! Spreker vat de rede neering van den heer De Boer niet. Wat hij wil is totaal onmogelijk. Al is het een ongelukkig verschijnsel, de menschen, die part noch deel aan zekere toestanden heb ben, zullen toch de gevolgen daarvan moeten dragen. In de tweede plaats wenscht spreker een opmerking te maken tot zijn achterbuurman men versta hem niet verkeerd den heer Westra, die van oordeel is dat men niet in verband met de malaise den weg moet trachten te bewandelen, die naar bezuiniging voert. Hij gelooft dat er met invoering van 8l/2 pensioenaftrek weer 8'/2 malaise zou bijkomen en zegt dat de malaise voor een groot deel in de verbeelding be slaat. Spreker zou zeggen: laat hij zich op een derge lijke uitdrukking van patent voorzien, deponeer ze, de uitdrukking is zoo eenig in haar soort, dat men er met verbazing naar zal luisteren. Alle knappe mannen, elke econoom, zitten met het vraagstuk volkomen verlegen en achter spreker wordt nu maar even gezegd: het is verbeelding. We weten dat dit een gemakkelijke redeneering is, maar spreker meent die uitdrukking van den heer Westra niet ernstig te moeten nemen. Spreker blijft van meening dat het in het belang van de werk lieden en ambtenaren is dat personeel en gemeente el kaar tegemoet gaat, om daarmee het volgend jaar een grooten slag in de loonen te voorkomen en, zoo mogelijk, verdere verlaging overbodig te maken. Dat is heel wat wenschelijker. De heer Van der Werff: Ik had geen plan dezen dag iets te zeggen, maar dat wordt nu wel noodzakelijk voor mij als mede-onderteekenaar van de motie. Ik wil zeggen waarom ik de motie heb onderteekend. Ik zit midden in het arbeidersbedrijf en in het bedrijf voelen wij ook den achteruitgang in zaken De Voorzitter: Mag ik nog even er opmerkzaam op maken dat de Raad dat voorstel niet in overweging kan nemen, zonder dat de Commissie voor Georganiseerd Overleg is gehoord. Ik heb den eersten onderteekenaar het voorstel laten verdedigen, hoewel deze daarmee buiten de orde is gegaan, maar ik zou nu zeggen dat men de motie verder moet laten rusten, omdat de Raad die toch thans niet in overweging kan nemen. De heer Berghuis (wethouder) wil nog een kort ant woord geven op wat de heeren De Boer en Oosterhoff in tweede instantie hebben gezegd. Men zal misschien wel zeggen: hij heeft zichzelf ook niet vertrouwd, maar spreker kan den heer De Boer meedeelen dat hij de lijst van werken naast de begrooting heeft bijgeschreven. Spreker herhaalt dat vroeger altijd verwijdering uit de begrooting is gevraagd, maar hij gelooft ook dat er niets tegen zal zijn om een overzicht in de Memorie van Ant woord of in de toelichtting tot de begrooting op te ne men. Spreker kan meedeelen dat het hem juist, doordat hij dat overzicht heeft ingeschreven, mogelijk is geweest, om te antwoorden wat er nog moet gebeuren. Iets anders is dat spreker er zich over heeft verwon derd, dat de heer Oosterhoff zich zoo heeft verbaasd over die lijst van werken, die spreker noemde. De heer Oosterhoff weet toch dat tot die werken al is besloten, dat de credieten daarvoor niet meer bij den Raad ge vraagd behoeven te worden, maar dat ze al zijn verleend. Vandaar dat Burgemeester en Wethouders hebben ge zegd: Zullen we, nu we toch dat geld hebben, als het uitvoeren van die werken al te lang duurt, niet voor- deeliger op de eene of andere manier kunnen aflossen? Maar zij konden zich niet voorstellen dat de besluiten, die de Raad heeft genomen en waardoor verschillende uitgaven zullen moeten gebeuren, in hoofdzaak voor het slachthuis, straataanleg, het aschland, straatverlich ting en Oosterbrug, niet binnenkort zullen worden uit gevoerd, zoodat dus van geen aflossing sprake zou kunnen zijn, hoewel het college eerst meende dat die gelden daarvoor konden worden gebruikt. Vandaar dat de post voor rente en aflossing niet is verlaagd. Als hier geen gevaarlijker tactiek wordt gevolgd dan is het nog zoo erg niet; het standpunt van het college is steeds geweest eerst zich met het geld dekken en dan besluiten. Beter wat renteverlies dan bij de uitvoering geen geld in kas. De heer Oosterhoff heeft nog gesproken over het reservefonds van de gasfabriek. Maar spreker heeft reeds meegedeeld dat er een behoorlijke afschrijving plaats heeft op het feitelijke tekort daarvan, doordat de reve nuen der effecten niet ten bate van het bedrijf worden gebruikt, maar worden afgeschreven tot dekking van het reservefonds, daaraan worden toegevoegd totdat de waarde van het fonds tot .de volle 200.000.is toe genomen. Er is reeds bij de vorige begrooting over deze kwestie gesproken en toen is juist door den heer Oos terhoff de vraag gesteld waarom de rente van het fonds voor memorie was uitgetrokken. Spreker kan daarop nu meedeelen dat die rente thans bij het kapitaal van het reservefonds wordt bijgeschreven. Wat de onzekerheid in de toekomst omtrent de ge schatte bedragen van verschillende heffingen betreft, misschien zal de heer Oosterhoff het vreemd vinden, maar spreker handhaaft zijn meening, dat de ambte naren, die met de inning zijn belast en daar jaarlijks mee omgaan, het beter kunnen weten, ook thans. Dat is steeds wel gebleken. Er mag dan malaise zijn, maar spreker wil er op wijzen dat o. a. op het terrein van de veemarkt de inkomsten niet achteruit gaan, maar toe nemen en dat, naar het zich laat aanzien, het niet te Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 323 verwachten is dat de marktgelden van het Wilhelmina- plein achteruit zullen gaan. Wat de restitutie betreft, die de heer Oosterhoff aan de hand doet, kan spreker zich aansluiten bij de woorden van den heer De Boer, dat het een zeer omslachtig werk zou zijn, wat de heer Oosterhoff voorstelt. En spreker kan zich niet anders voorstellen dan dat, zij het dan op enkele uitzonderingen na, op de wijze, waarop Bur gemeester en Wethouders dat voorstellen, het geld even goed aan de belastingbetalers zal terug komen als op de wijze, die de heer Oosterhoff voorstelt. De Voorzitter vraagt of thans nog een van de leden in derde instantie het woord verlangt. Dit blijkt wel het geval te zijn. De heeren Dijstra, Collet, Ij. de Vries en De Boer o. a. vragen nog het woord. De Voorzitter herhaalt dat het reglement van orde zegt: „Geen lid voert meer dan twee malen over dezelfde zaak het woord, tenzij de Raad hem daartoe verlof geve. Deze bepaling is niet van toepassing op hen, die het verslag uitgebracht of het voorstel gedaan hebben." M. aw., ten opzichte van de heeren, die een voorstel hebben gedaan, zal spreker het niet zeggen, maar den anderen heeren zou hij uitdrukkelijk vergunning willen laten verleenen om het woord te voeren. Er komt nog meer dan de algemeene beschouwingen. Wil nu b.v. een van de heeren van den anderen kant op de woorden van den heer Lautenbach ingaan, dan zal dat aanleiding geven tot nog meerdere debatten, terwijl de heeren het toch met elkaar niet klaar krijgen. De heer Collet ziet van het woord af. De heer Visser zou in verband met het reglement van orde dit voorstel willen doen. Alle heeren hebben nu eenige malen gesproken en spreker gelooft dat er geen nieuwe gezichtspunten meer kunnen worden aangegeven, waarom hij zou willen voorstellen over te gaan tot stemming over de voorstellen. De heer Visser doet een voorstel tot sluiting der debatten. De leden, die zich nog voor een spreekbeurt hebben aangemeld, zien van het woord af. De algemeene beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter zou thans eerst de verschilende voor stellen willen afhandelen. Hij heeft hier in de eerste plaats het voorstel van de heeren IJ. de Vries, Lauten bach en Van der Werff, dat luidt: „Ondergeteekenden stellen voor de pensioen-bij dragen door de betrokkenen te laten betalen, vanaf 1 Januari 1923, alzoo artikel 294 der begrooting te laten vervallen en de gemeentelijke inkomstenbelas ting met het vrijkomend bedrag te verlagen." Spreker zou willen voorstellen dit voorstel in handen te stellen van Burgemeester en Wethouders, opdat Bur gemeester en Wethouders den weg der verordening kunnen volgen en het voorstel in handen kunnen stellen van de Commissie voor Georganiseerd Overleg. De beraadslagingen worden geopend. De heer De Boer: Ik meen dat de bewoordingen der verordening deze zijn, dat, wanneer de Raad van mee- r.ing is, dat het nuttig is een bepaald voorstel in handen der Commissie te stellen, dan dat besluit door den Raad kan worden genomen. Maar nu zijn hier enkele leden die de nuttigheid daarvan niet inzien. De Voorzitter: Dan komt mijn voorstel in stemming. Hier staat uitdrukkelijk dit: „Een verzoek of voorstel, rakende de in artikel 1 bedoelde zaken, wordt door den Raad of door Bur gemeester en Wethouders, spoedeischende gevallen uitgezonderd, niet in overweging genomen, dan nadat het desbetreffende college kennis heeft genomen van het oordeel der commissie." Het is dus niet bepaald voorgeschreven dit voorstel in handen van Burgemeester en Wethouders te stellen, ten einde de commissie te hooren. De heer M. Molenaar: Ik wensch mij bij de behan deling van de verschillende voorstellen te stellen op den grondslag der verordening. Hoewel dit voorstel mij zeer onsympathiek is en ook dat van den heer Westra c. a., voel ik niet de vrijheid om den weg naar de commissie voor die voorstellen af te snijden en daarom zal ik dan ook niet tegen het voorstel van den Voorzitter stemmen. Het voorstel, om het voorstel-IJ. de Vries c. ain handen te stellen van Burgemeester en Wethouders, opdat dezen het in handen kunnen stellen van de Com missie voor Georganiseerd Overleg, wordt met 13 tegen 10 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Oosterhoff, Tulp, Van Wei deren baron Rengers, Dijstra, Lautenbach, Cohen, Berg huis, Van der Werff, IJ. de Vries en M. Molenaar. Tegen stemmen: de heeren Visser, Zandstra, O. F. de Vries, Fransen, Dijkstra, Tiemersma, Muller, Westra, Collet, De Boer, B. Molenaar, Koopal en Jansen. De Voorzitter: Mag ik er den Raad nu opmerkzaam op maken dat, nu het voorstel, om de zaak naar Bur gemeester en Wethouders te sturen, ten einde den weg der verordening langs te kunnen gaan, is verworpen, het voorstel-IJ. de Vries c. a. als zoodanig niet is ver worpen? Ik stel nu voor dadelijk over dat voorstel te stemmen. De heer Visser: Ik vraag het woord naar aanleiding van Uw voorstel. Zooals ik de zaak zie, is eerst stem ming geweest over het al of niet brengen van het voorstel-IJ. de Vries bij de Commissie voor Georgani seerd Overleg. Dat is afgewezen. Nu wilt U het voorstel als zoodanig in stemming brengen. Maar komen wij dan niet in strijd met het door U genoemde artikel van het reglement op het georganiseerd overleg, dat er niet over een voorstel gestemd kan worden, dan nadat het oordeel der Commissie is ingewonnen? De Voorzitter: Ja zeker. De heer Visser: Dan kan dat toch niet, wat U nu voorstelt? De Voorzitter: De Raad heeft verworpen het voorstel om de zaak in handen der Commissie te stellen. De heer Visser: Dan is het voorstel als zoodanig ook verworpen, omdat het niet krachtens de verordening in handen der Commissie kan worden gesteld. De Voorzitter: U hebt in zooverre gelijk en daar mee moet ik terug komen op wat ik heb voorgesteld het voorstel-IJ. de Vries c. a. als zoodanig is niet ver worpen, maar de Raad mag het niet in overweging nemen. De heer IJ. de Vries: Dat zou dus zeker beteekenen dat den raadsleden het recht is ontzegd om voorstellen te doen tot wijziging der salarissen bij de gemeente- begrooting. Dat is iets wat ik vroeger altijd heb gezegd: als wij krijgen een Commissie voor Georganiseerd Over leg, dan kan de gemeenteraad ja en amen knikken op de voorstellen, die in Amsterdam zijn uitgebroed. Wij hebben dus niet meer het budgetrecht.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 16