296 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922.
De heer Collet: Gedeputeerde Staten zeggen in een
van de adviezen, die zij aan de Kroon hebben gegeven,
o. a. dit: dat er geen vooruitzicht bestaat, dat er in den
zorgwekkenden toestand van de financiën der gemeente
Leeuwarden verbetering komt. Waarom hebben zij dat
gedaan? Alleen, omdat Gedeputeerde Staten zich enkel
blind hebben gestaard op het hooge heffingscijfer van
9 waar toen 8.1 is geheven.
Het is waar, de belasting was zeer hoog en was overal
hoog. Doch in 1921 is zij hier terug gebracht tot iy2
en is ingevorderd 7
Gedeputeerde Staten hebben daarnaast een staat over
gelegd van de uitgaven, die de gemeente had vóór den
oorlog en de uitgaven, die de gemeente toen had aan
bestuurskosten, openbare veiligheid, vuilnisverzameling,
onderwijs en armwezen. Voor den oorlog waren die
uitgaven ruim 450,000.en dat bedrag is toen opge-
loopen tot 15 ton. Maar in welke zaak gingen de uit
gaven niet naar boven? In de crisisjaren zijn alle takken
van dienst duurder geworden; de menschen, hier in de
zaal tegenwoordig, die zelf zaken hebben, weten ook,
hoeveel hun uitgaven procentsgewijze naar boven zijn
gegaan.
Gedeputeerde Staten hebben dan den toestand van
Leeuwarden zorgwekkend genoemd. Ik zou die zorg
wekkendheid wat nader onder de oogen willen zien. Ik
zou dan in de eerste plaats willen mededeelen, dat in
den crisistijd het reservefonds van de gasfabriek is vol
gestort en dat de rest, ten bedrage van meer dan een
ton, is overgebracht naar de gemeentekas. Ik zou wen-
schen dat Gedeputeerde Staten hetzelfde konden rap
porteeren over de door hen gevoerde bedrijven.
Op voorstel van mijn fractie is de verordening op de
levering van gas aldus gewijzigd, dat thans het gas voor
den kostprijs aan de verbruikers wordt geleverd en dat
de winst voortaan als eerste post van de ontvangsten
op een van de volgende begrootingen wordt gebracht.
Die reserves zijn dus hier in Leeuwarden gedurende
den crisistijd niet opgemaakt, zooals dat in andere ge
meenten in geval van nood wèl is geschied. En hoe is
het gegaan bij het Rijk? Wanneer het Rijk zijn jaar
rekening afsluit, dan heeft het Rijk tientallen millioenen
tekort. Het Rijk moet daarvoor gaan leenen, Leeuwarden
heeft dat niet behoeven te doen.
Over onze schuldenlast is we hebben dat voor
eenige dagen ook nog kunnen hooren ook gesproken.
Het is waar, de schuldenlast van Leeuwarden is niet
gering. We hebben een schuld van 9 millioen en ruim
3 ton, wat per inwoner zou zijn 212.Dat zou erg
hoog zijn, als we daar tegenover niet iets anders konden
zetten. Doch in de eerste plaats kan Leeuwarden tegen
over zijn schulden gelukkig productieve bezittingen
stellen: ons grondbedrijf ter waarde van 2.931.956.
ik heb de cijfers overgenomen het woningbedrijf
a 1.206.459.de gasfabriek a 767.800.het
electriciteitbedrijf a 580.222.de waterleiding a
650.000.de begraafplaats a 353.000.
De heer Fransen: Ook productief bezit?
De heer Collethet Beurs- en Waaggebouw a
150.000.We zijn het er over eens, dat de voor
laatste post, dien ik noemde, niet een voordeelige post
is, maar het is toch bezit, men moet het toch als bezit
beschouwen, mijnheer Fransen. Een post waarop ieder
jaar een bedrag moet worden afgeschreven. Het Beurs
en Waaggebouw is geschat op 150.000.en de
waarde van de Veemarkt mag toch zeker ook op 3 ton
worden gesteld. Daarnaast hebben wij onze inschrij
vingen op het Grootboek van de Nederlandsche Werke
lijke Schuld, ten bedrage van 138.000.Alles samen
dus voor 7.077.000.en nog wat. Verder hebben wij
thans in voorraad: gelden voor het abattoir ten bedrage
van 550.000.voor de bewaarschool, die er nog
komen moet, 80.000.als voorschot aan de tram
58.000.als uitkeeringen uit de oorlogswinstbelas
ting 320.980.en 459.304.En, zooals ik zoopas
heb meegedeeld is, doordat het reservefonds van de
gasfabriek is volgestort, een ton overgebracht naar de
gemeentekas, terwijl er nog 100.000.is voor bouw
van een nieuwe Oosterbrug. Het laatste maakt dus
samen een bedrag van 1.670.000.en nog wat, mèt
de productieve bezittingen samen een bedrag van
8.747.000.Er is dus een schuld van zuiver
593.000.niet door productieve bedrijven gedekt.
Waar de zaak zoo staat, vind ik het toch wel een klein
beetje te boud gesproken, als men durft beweren, dat
de financieele toestand van Leeuwarden zorgwekkend
is. Want, zooals men ziet, het productief bezit heft bijna
onze schuldenlast op.
We hebben hier voor eenige maanden ook nog een
rede gehoord van professor Bordewijk, die den financi-
eelen toestand van Leeuwarden uiteen heeft gezet. Die
rede was op zichzelf in haar soort niet onaardig. Maar
de professor deelde ook mee dat de financieele toestand
van Leeuwarden tamelijk goed was.
De heer Dijstra heeft zoojuist ook aangehaald het
belasting-percentage, dat op onze ontwerp-begrooting
voorkomt. Onze ontwerp-begrooting is opgemaakt met
een heffingscijfer van 4]/2 Nu weet ik wel dat, door
dat daar nog een overschot in zit, de cijfers daardoor
wel eenigszins gunstig zijn geworden. Maar waar de
toestand zoo is, hebben wij niet het recht, te spreken
van een zeer zorgwekkenden toestand.
Dat de belasting hier in Leeuwarden tamelijk hoog
was ik heb het ook elders wel gezegd en iedereen
weet het ligt hieraan, dat Leeuwarden onder zijn
inwoners niet veel kapitaalkrachtige menschen heeft.
Het is nu aan een kant jammer dat we in de Memorie
van Antwoord van Burgemeester en Wethouders lezen,
dat ons door niet verdere toepassing van de nooduit-
keeringswet misschien dit jaar een som van 150.000.
zal worden onthouden en daardoor het heffingspercen
tage zal moeten stijgen tot 5%. Misschien dat het nog te
recht komt. Maar we gaan in ieder geval in zee met een
heffingspercentage van 5% en, als het Rijk zijn uit-
keering toch nog doet, dan zal Leeuwarden een percen
tage heffen van 4'/2 Dit percentage mag dan, zooals
de heer Dijstra heeft aangetoond, geflatteerd zijn, het
ligt niet direct op mijn weg om hem daarover aan te
vallen. Dat ligt meer op den weg van den Wethouder
van Financiën.
Verder wensch ik nu nog een woord te spreken over
de vraag: Wat is beter: de gemeentelijke opcenten op
de personeele belasting afschaffen, of de hoofdelijke
omslag met een half procent verlagen?
Ik doe dat, omdat ik dat verplicht ben aan de kiezers,
om hun mee te deelen, wat het beste is. En ik ben het
ook verplicht aan mijn persoon zelf, omdat in de ver
gadering van 27 Juni uitdrukkingen zijn gebezigd, die
men in geen geval waar zal kunnen maken.
Ik wii even in de herinnering terug roepen, hoe dit
voorstel hier aan de orde is gekomen. Ik ben aanvan
kelijk in zee gegaan met den heer Dijstra, om de op
centen op de personeele belasting af te schaffen, wan
neer wij daarvoor in de plaats kregen 100 opcenten op
de vermogensbelasting. Het eene zou dan hoewel
niet geheel, dan toch grootendeels het andere op
heffen. Toen de Kroon weigerde het is wel eigen
aardig dat het eerst bij wetswijziging wel mogelijk
wordt gemaakt en dan door de Kroon wordt gewei
gerd toen de Kroon dat weigerde, moest natuurlijk
de Raad met een ander voorstel komen. Wij hebben
toen ter elfder ure een voorstel ingediend, dat niet goed
is geweest. Maar ieder, die werkt, kan fouten maken.
Het bleek ons dat, als wij, zooals wij voorstelden, de
opcenten halveerden, de progressie dan niet kon worden
doorgevoerd, welke houding natuurlijk niet door den
Leeuwarder Raad kon worden aangenomen. Toen dat
was afgeloopen, is de heer Dijstra gekomen met een
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 297
voorstel tot geheele afschaffing van de opcenten op de
personeele belasting. Ik ben in die vergadering niet met
hem meegegaan, omdat ik er meer voor voelde dat wij
onzen hoofdelijken omslag naar beneden moesten
brengen. Toen de heer Dijstra nu dat voorstel verde
digde, heeft hij gezegd, dat 60 a 65 van de bevolking
zou gebaat zijn bij de afschaffing van de opcenten.
Misschien dat de heer Dijstra nog een nadere verklaring
kan geven, hoe hij aan de cijfers is gekomen?
De heer Visser heeft in die vergadering woorden ge
bezigd ik wil dat hier even memoreeren die, ik zou
haast zeggen, meer riekten naar een verkiezings-plat-
form, dan naar een degelijke behandeling van zaken.
Ik heb, toen die zaak hier in bespreking kwam ik
wil dat hier nu mededeelen vooraf eenige steek
proeven gehouden, waaruit mij bleek dat, wanneer wij
de opcenten op de personeele belasting gingen afschaf
fen en daardoor den hoofdelijken omslag met een half
procent naar boven moesten drijven, dit voor een groot
deel voor de minder gegoede bevolking een nadeel zou
zijn. Ik kon dat in die vergadering niet zeggen, omdat
ik het bewijs niet had. Doch daarom heb ik toen voor
gestemd om de opcenten te behouden, maar den hoof
delijken omslag met een half procent te verlagen.
Ik ben toen verder gegaan en heb een onderzoek in
gesteld over de uitkomsten van de heffingen: hoeveel
de heffing van de opcenten voor zekere groepen in onze
stad bedraagt en hoeveel een half procent van den
hoofdelijken omslag ook voor diezelfde groepen be
draagt. Ik heb toen, bij dat onderzoek, van 155 inwoners,
allen kleine menschen en middenstanders, opgaven
binnen gekregen en ik heb het resultaat van mijn onder
zoek hier ook bij de stukken overgelegd, zoodat ieder
lid van den Raad in staat is geweest daarvan kennis te
nemen en te kunnen nagaan hoe eigenlijk de werking is.
En wat is daaruit nu gebleken? Dat die 155 menschen
in totaal aan /2 hoofdelijken omslag betalen
1055.43 en dat diezelfde menschen aan gemeentelijke
opcenten op de personeele belasting in totaal betalen
572.31. Hieruit blijkt dus dat voor die groep van
menschen y2 hoofdelijke omslag bijna twee maal
zooveel is als het bedrag van de gemeentelijke opcenten.
Het is dus, volgens mijn oordeel, zeer goed geweest,
dat wij in die vergadering van 27 Juni dat voorstel-
Dijstra hebben verworpen. Mijn onderzoek is gedaan
over de buitenwijken van Leeuwarden; ik ben begonnen
bij de Elisabethstraat, ben zoo rond gegaan langs de
Landbuurt enz., tot ik ten slotte in de Schrans terecht
kwam.
Onder die menschen men heeft het kunnen zien
zijn de huishuren zeer varieerend. Het is nu misschien
niet verkeerd, dat ik hier even een korte uiteenzetting
geef van de wet zelf: hoe wordt die belasting geheven?
Men weet zeker dat de personeele belasting wordt
geheven naar 7 grondslagen huurwaarde, meubilair,
dienstboden, paarden, motorrijtuigen, pleiziervaartuigen
en biljarten. Men zal toch wel voelen dat velen worden
aangeslagen naar den eersten grondslag: de huurwaarde.
Nu valt Leeuwarden in de 5e klas en daarom moeten
de menschen naar den tweeden grondslag, dat is naar
het meubilair, eerst betalen, als hun huurwaarde 160.
per jaar of meer bedraagt. Eén groep valt dus enkel
onder den eersten grondslag, de huurwaarde en daar
na, bij een huurwaarde van 160.komen de andere
groepen.
Door den heer IJ. de Vries is de vorige maal aan den
Voorzitter gevraagd: hoe komt het toch met de groote
gezinnen? Ik zou haast zeggen dat ik geen wet ken, die
meer let op de groote gezinnen dan deze. De menschen
die wonen in een huis, waar zij een huur betalen tot
200.—, hebben voor ieder kind een aftrek van 14
en deze cijfers zijn verder: huurwaarde tot 300.
aftrek 12 huurwaarde tot 400.aftrek 10
huurwaarde tot 500.aftrek 8 huurwaarde tot
600.aftrek 6 huurwaarde tot 700.aftrek
4 en huurwaarde tot 800.aftrek 2
Ik ben nu gekomen aan het eind van mijn beschou
wing en zal misschien aanstonds in tweede instantie
nog op iets anders terug komen.
De heer IJ. de Vries: Mijnheer de Voorzitter! Ik wil
eerst verklaren dat ik in groote hoofdzaak volkomen kan
instemmen met datgene, wat door den heer Dijstra naar
voren is gebracht. Ik voor mij persoonlijk wil de aan
dacht van den Raad vestigen op een speciaal onderdeel
I van de begrooting en wil daartoe nu beginnen met mijn
inleiding daarover.
De Memorie van Antwoord, door het college van
Burgemeester en Wethouders uitgebracht op het sectie-
verslag van rapporteurs, is, wat het punt algemeene
beschouwingen over de gemeente-begrooting betreft,
zeer sober en kort.
Over het algemeen is kortheid een deugd, maar in
dit geval betreur ik het ten zeerste, dat het college geen
duidelijker uiteenzetting heeft gegeven over de verhou
ding van gemeentelijke inkomstenbelasting en de loonen
plus pensioensbijdrage en vacantietoeslag der gemeente-
I ambtenaren en -werklieden.
Naar de verwachting van Burgemeester en Wethou
ders zal het cijfer van aanslag voor het jaar 1923 mogen
begroot worden op 20.000.000.dat is 7 millioen
minder dan 1921 in werkelijkheid beliep.
Dat beteekent dus, dat het gezamenlijk inkomen der
L eeuwarder belastingbetalers met goed 25 zal terug
loopen, maar dat beteekent niet, dat het gemiddeld in
komen met een vierde zal dalen. Volgens de opzet
van deze begrooting zijn daarvan uitgezonderd allen
die een vaste betrekking hebben bij rijk of gemeente.
Wanneer we bij deze personen ook mogen voegen
allen, die bij het onderwijs betrokken zijn, dan mogen
we dit aantal zeker stellen op 1000, of ongeveer 1/12
deel dergenen, die de gemeentelijke inkomstenbelasting
moeten opbrengen.
Dit 1 /x2 deel valt buiten het geschat gemiddelde van
25 verminderde inkomsten, zoodat daardoor het fei
telijke procent der anderen zal verhoogd worden en we
daarvoor misschien wel een gemiddelde van 30 mo
gen aannemen. Dat beteekent voor velen een zeer groote
versobering van hun leven. Voor degenen, die een vaste
betrekking met vast salaris bezitten, blijft de toestand
zooals hij is, voor verschillende wordt hij, door hun
periodieke verhooging, waarop dezen natuurlijk volko
men recht hebben, nog verbeterd.
Nu gun ik zeer gaarne een ieder een zeer goed in
komen en bestaan, maar, Mijnheer de Voorzitter, een
aanmerkelijk groot deel van de op te brengen gemeen
telijke inkomstenbelasting moet gebruikt worden om te
dienen tot betaling van premievrij pensioen, inkoopsom
men en vacantie-toeslagen van gemeente-ambtenaren en
-werklieden.
Over het jaar 1921 is op volgnummers 294 en 295
voor pensioen-bijdragen en inkoopsommen betaald een
bedrag van 97.823.65, voor 1922 werd onder diezelfde
hoofden geraamd en toegestaan 93.000.— en voor
1923 wordt begroot onder volgnummer 294 de groote
som van 202.000.
Dit is meer dan 100 hooger dan voorgaande jaren.
Trekken we bij deze 202.000.de uit te keeren va
cantie-toeslagen voor de 535 ambtenaren en werklieden,
die ik uit de verschillende begrootingen heb kunnen op
diepen, dan krijgen we een bedrag van ruim 215.000.—,
dat is samen vrij precies 14.3 van het bedrag der op
te brengen hoofdelijke omslag na de wijziging en aan
vulling.
Waar het aantal gemeenteambtenaren en -werklieden
1/20 deel der aangeslagenen uitmaakt, daar komt
mijn rechtvaardigheidsgevoel er tegen op, dat de an
deren bij hun reeds zeer verminderd inkomen, nog 14
moeten storten voor de toekomst en het heden van
degenen, die in dienst van de gemeente zijn. En waar
volgens het gemeenteverslag van 1921 bijna der