306 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. In dat betoog, dat in de krant stond, vind ik o. a. ook c'at de bewoners van de gemeente Leeuwarden worden opgeroepen een partij te vormen in dezen gemeenteraad die zoo van zonden vervuld schijnt te zijn die hier de zuinigheid daadwerkelijk in praktijk kan brengen. Ik hoop dat het den heeren mag gelukken zoo'n partij in den Raad te brengen, of dat dan een partijtje is. We kunnen dien heeren dan meteen eens vertellen, hoe in de jaren, dat zij zelf het bewind hier voerden, op de panden aan de F.mmakade een tekort is ontstaan van j 125.000.en hun er op wijzen welke methode van beheer daarbij is te voorschijn gekomen. Dat wij in verschillende gemeenteraden met groote moeilijkheden te kampen hebben, is voor een groot deel het gevolg van de in de achter ons liggende jaren ge- voerde politiek. In dit verband wil ik vooral wijzen op de gevoerde grondpolitiek van de gemeenten. Verschil lende gemeenten hebben in de achter ons liggende jaren niet in voldoende mate uitgevoerd de woningwet van 1891 en de wenschelijkheid die deze bevat. We hebben allen in de oorlogsjaren gezien, dat wij met zeer snelle schreden den achterstand moesten inhalen, die op wo- ninggebied was ontstaan. Dit heeft tot gevolg gehad, dat de gemeenten hun grondgebied, dat niet groot was, op snelle wijze moesten uitbreiden in een tijd, dat de giond aanmerkelijk in prijs was gestegen. De heeren, die zooveel critiek hebben op het beleid van den gemeen teraad, deden dus beter, de hand in eigen boezem te steken en na te gaan, welke zware lasten zij de gemeente hebben bezorgd door hun grondpolitiek, doordat zij in de jaren, dat zij zelf het bewind voerden, nalieten grond te koopen, waarover de gemeente zich in de toekomst moest uitbreiden. Om te laten zien van welke beteekenis de lasten zijn, die de gemeente hierdoor zijn opgelegd, wil ik wijzen op het geval van de gemeente Amersfoort, welke gemeente in 1874 een terrein van 162 H.A. heeft verkocht voor 34.000.waarvan zij in 1914 terug moest en kon koopen een terrein van 47 H.A. dus een derde deel van het geheel voor 350.000.dat is het 10-voudige van het in totaal ontvangen bedrag. In dat teeken moet de gemeentepolitiek op dit oogenblik worden gezien. Wij worden inderdaad ook gestraft voor de zonden, niet van onze voor ouders, maar van onze voor gangers en ik ontzeg dien voorgangers het recht, om in de krant een groote mond op te zetten over het beleid, dat nu wordt gevoerd en dat een gevolg is van de nalatigheid tijdens hun bestuur. Ik wil er ook op wijzen, voor welke kosten en uit gaven de gemeente zal komen te staan, als zij goed zal maken alles, wat de particuliere bouwerij en straten aanleg bedorven heeft. Laat ik maar wijzen op het stratencomplex in de Houtstraten, alles particulier eigen dom. Er bestaat daar op het oogenblik bijna geen ge legenheid meer voor het beperkte verkeer, dat er moet plaats hebben. Wanneer daar verbetering zal komen, dan gaat dat op kosten der gemeente en ten voordeele van de nalatige eigenaren, die, op speculatie belust, daar dat stratencomplex hebben tot stand gebracht. Wij wenschen daarvan echter niet de verantwoordelijkheid te dragen, wij wijzen die af. Verder wil ik er op wijzen, dat het particulier kapitaal in de verloopen jaren niet in staat is geweest om, toen het nog tijd was misschien, een voldoende hoeveelheid woningen te produceeren, met het gevolg, dat in de jaren na 1914 op snelle wijze de achterstand móest worden ingehaald, wat weer ten gevolge heeft gehad, dat de gemeente nu opgescheept zit met een voortdu- renden last van 26.000.die zij jaarlijks op haar woningpolitiek moet toeleggen. Er zijn hier ook stemmen opgegaan ik weet niet of zij hier voldoenden weerklank zullen vinden om te bezuinigen op de salarissen van de werklieden en ambtenaren in deze gemeente. Daarmee is een zeer teer punt aangeraakt. Ik wil er in dit verband op wijzen, dat de ambtenaren en werklieden, ook in deze gemeente, niet de minste verantwoordelijkheid kunnen dragen voor de malaise, waarin de maatschappij zich op dit oogen blik bevindt. Er is ongetwijfeld een zeer groote malaise, dat is niet weg te redeneeren. Maar die malaise is er niet, omdat de grond niet vruchtbaar is, niet omdat de arbeidskrachten niet beschikbaar zijn, niet omdat het hapert aan voldoende productiemiddelen, maar omdat het particuliere kapitaal op het oogenblik niet voldoende winst kan maken, daarom de productie tot stilstand brengt en zoo de lasten legt op de schouders van de breede lagen der arbeidersklassen. De gemeenten en het Rijk zullen in dat opzicht wel in meerderheid dat stelsel wenschen te handhaven, dat vijandig is aan de breede lagen der bevolking, maar die meerderheid zal dan ook daarvoor de verantwoordelijkheid op zich moeten nemen en de lasten dragen. Zij, die niet schuldig staan aan den opzet daarvan, trekken zich met volle recht daarvan af en zullen goed doen te weigeren de lasten van den tijd, die achter ons ligt, mee te helpen dragen. Ik kan daarom niet inzien, dat er eenige aanleiding bestaat om in deze gemeente dat stelsel wel in te voeren, waarmee de lasten op de schouders der kleinen worden gelegd. Ik zeg dat met te meer recht, omdat niet alleen in onze kringen, maar cok in de Katholieke kringen, waar de arbeiders beweging is ontstaan, men ook langzamerhand tot het inzicht komt, dat het niet langer voort kan gaan op dezen weg en dat het zwaard moet worden aangegord om tegen dat soort van dingen den strijd aan te binden. Ik heb hier een stukje, dat is gesproken door den heer Zwaga, voorzitter van den Roomsch-Katholieken Trans portarbeidersbond: „Wanneer ik thans ten slotte nog iets zeg over dit onderwerp hedenavond, dan is dit: dat ik de roep om loonsverlaging van het oogenblik aanvaard, als een bewijs van mislukking van het tot heden gevolgde productiesysteem, waarbij ik mij voorneem om aan de verandering daarvan in de toekomst mede te wer ken in zooverre mijn krachten dat toelaten, en ik hoop door meerdere medewerking van mijn mede-arbeiders en met hen daarin te zullen slagen" Het zal ook voor de arbeidersklassen van Leeuwarden zaak zijn om, net zooals de heer Zwaga zegt, den weg te worden aangewezen om den strijd aan te binden tegen het tot heden gevolgde productie-systeem, dat de lasten alleen legt op de schouders der kleinen. Wij zullen bij de komende verkiezing, ook in deze gemeente en ook nu reeds, bij de behandeling der be grootingen in dezen gemeenteraad ik wensch daarbij er de aandacht op te vestigen dat dit zeer waarschijnlijk is, zooals de heer IJ. de Vries met het door hem aan gehaalde voorbeeld bewijst zeer vele misopvattingen hebben te bestrijden. Het was de heer IJ. de Vries, die het voorbeeld aanroerde van den burgemeester van Leiden. Als de heer IJ. de Vries een slechter voorbeeld had willen aanhalen, dan had hij dit moeilijk kunnen vinden. Hij heeft geprobeerd een voorbeeld te geven van zelfopofferende liefde en heeft daarvoor genomen het voorbeeld van den burgemeester van Leiden. Maar dit geval heeft 2 kanten. Als bewijs van zelfopofferende liefde heeft die burgemeester verzocht zijn salaris van 12.000.terug te brengen op 10.000.wat er ook nog al mee door kan. Maar dan wil ik er in de eerste plaats op wijzen, dat aan die liefde het egoïsme vooraf ging, om die 12.000.te aanvaarden. Ik meen dat dit salaris voor een kleine stad als Leiden buitengewoon hoog is. Het kon er af en misschien is het gebeurd uit vrees, dat het er toch afgenomen zou worden. Zoodat er van dit schitterend voorbeeld, naar mijn meening, niet veel meer overblijft. Waar dit voorbeeld ten too- neele is gevoerd als bewijs, hoe zelfopofferend men in sommige kringen kan zijn, wil ik er op wijzen dat dit naar mijn meening geen geval is, dat voortvloeit uit een breed politiek inzicht; dan had dat salaris niet aanvaard moeten worden toen de tijd er was. Onder dit soort van vlag zullen verschillende dingen in de komende tijden Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 307 voor het meerendeel wel naar voren worden gebracht en er zal dan op gewezen worden dat men daarbij te doen heeft met speciaal christelijke politiek. Wij dienen er dan echter in de allereerste plaats op te wijzen ik doe dat niet met groote vreugde dat zeer veel wordt gevoerd onder de vlag van christelijke politiek, niet anders dan om het bedrog te bemantelen. Ik wijs maar op het ellendige voorbeeld van wat gebeurd is met het dagblad, de christelijke „Amsterdammer". Zeer veel kleine lieden, die meenden wel te doen en een Gode welgevallig werk, heeft men hun centen afgehaald. En de eerste, die op een vergadering van die menschen heeft gesproken, heeft gezegd, dat aan het bureau van die krant 's morgens met gebed werd geopend, de dag met liegen werd gesleten en 's avonds met dankgebed werd gesloten. Dat is al erg genoeg. Maar dat er in die vergadering bij die mededeeling hilariteit ontstond in plaats van diepe verontwaardiging en diep leed over dat feit, dat is voor mij het zekerste bewijs, dat, wat als christelijke politiek naar voren wordt gebracht, vaak is een bedekken van de daden des mammons. Wij zullen in dat verband hebben te bekijken wat bij deze begrooting wordt voorgesteld. Wij hebben ook kunnen zien dat verlaging van loonen, wat hier is voor gesteld, het leggen van de lasten op de schouders der kleinen, niet iets is, wat genoemd mag worden een christelijke politiek, maar een kapitalistische, een bru tale, wreede kapitalistische politiek. Wij, van onze zijde, zullen echter met alle kracht, die in ons is, trachten te verhinderen, dat men die lasten van zichzelf af en op de kleinen zal wentelen. Het is mij opgevallen dat hier niemand nog met een woord heeft gesproken over de middelbare meisjes school die in een niet al te bloeienden toestand ver keert en over het gymnasium, welke beide inrich tingen de gemeente ongeveer 500.per leerling en per jaar kosten. Dat zijn uitgaven die bijna alleen worden besteed aan de kringen, die niet bestemd zijn, om de lasten der gemeenschap te dragen. En het heeft daarom mijn verwondering gewekt, dat daarover hier met geen woord is gesproken. De heer Westra: Door enkele, ik zou haast zeggen, beteekenisvolle figuren in dit college is het glibberig pad der gemeentepolitiek betreden, wat bij mij de animo heeft gewekt om ook een enkel woord daarover te zeggen. In dat opzicht moet ik den heer Dijstra bij vallen, wanneer hij zegt, dat de samenstelling van dit college van Burgemeester en Wethouders niet met zijn wenschen klopt. Ook ik ben van die wijze van samen stelling geen bewonderaar geweest. Ik heb die zaak tot nog toe altijd zoo bekeken, dat als ik hierbij eenigszins historisch mag zijn in den goeden ouden tijd hier in Leeuwarden gold deze uitspraak, dat wij geregeerd werden vanuit een gebouw bij de Lange Pijp en dat nu, naar ik geloof, op dit oogenblik dat zwaarte punt zich zoodanig in oostelijke richting heeft verplaatst, dat het meer in de buurt van de „Kippeloop" ligt. Ik zou met deze opmerking er de aandacht op willen ves tigen, dat beide die richtingen dus volkomen tevreden gesteld kunnen zijn en dat, wanneer wij eerlang weer dc gelegenheid zullen hebben het college samen te stellen, het dan tijd wordt, dat de regeering werkelijk vanaf deze plaats wordt gevoerd, waarmee ik wil zeggen, dat die regeering dus is gebaseerd op de ver schillende partijen en stroomingen, die in dezen ge meenteraad zijn vertegenwoordigd. Ik meen dat een dergelijke samenstelling meer in overeenstemming zal zijn met de meening van het volk. En om den heer De Boer even te volgen op zijn beschouwingen, ik ben te jong lid van dit college om te kunnen weten in hoeverre het gebruik is, om ook de politiek van Provinciale Staten in deze besprekingen te betrekken. Maar ik zou den heer De Boer dit willen zeggen, dat wellicht dan, wan neer een maal is geschied, zooals ik heb gezegd, mis schien Provinciale Staten dat voorbeeld zullen over nemen ten opzichte van de verkiezing der leden van de Eerste Kamer. Deze enkele opmerking in verband met de politiek. Dan zou ik, voor mij persoonlijk, nog willen aan vullen, wat de heer Visser heeft betoogd ten aanzien van de kwestie der salarissen, betreffende het voorstel van den heer IJ. de Vries omtrent het storten der pensi oensbijdragen door het gemeentepersoneel, wat op zichzelf beteekent dit weet de heer De Vries, die de voorsteller is, ook wel een salarisvermindering. Het is een vorm daarvan. In tegenstelling nu met het college van Burgemeester en Wethouders, dat dit onderwerp nog niet heeft be sproken, hebben wij dit onderwerp wel degelijk onder de oogen gezien en hebben wij gemeend, dat een der gelijk vraagstuk op dit oogenblik ook wel onder de oogen gezien mag worden. Het is daar alleszins de tijd voor. Waar volgens het Centraal Bureau voor de Stati stiek het algemeen indexcijfer, dat in 1918 was 414, in September van dit jaar was gedaald tot 174 en de in dexcijfers voor voedingsmiddelen waren gedaald van 347 tot 163, daar ligt het voor de hand dat er over ver laging van inkomens gesproken mag worden, te meer, waar in het Verslag van Rapporteurs is gememoreerd wat ook wel degelijk is vastgesteld dat over 't alge meen het totaal inkomen in Leeuwarden belangrijk lager is geschat. Het is op deze overweging, dat het wel degelijk grond heeft om te onderzoeken of het niet juist zou zijn ook de salarissen der in gemeentedienst zijnden eenigszins te verlagen. Ik zelf stel mij echter op dit standpunt, dat het in het algemeen een groot belang, een algemeen belang is voor den algemeenen welstand, dat die salarissen, vooral de lagere inkomens, in ver houding tot 1914 werkelijk belangrijk omhoog worden gebracht. Dat is mijns inziens een algemeen belang. Daarom meen ik ook dat de salarissen der in gemeente dienst zijnden, al zijn ze dan ook belangrijk verhoogd, daarom nog niet zijn gebracht op het peil, dat het indexcijfer van 1918 zou hebben geëischt. Ik kan mij daarom ook gemakkelijk op het standpunt stellen, dat de heer Visser heeft verdedigd, dat wij voor 1923 aan verlaging der salarissen, ook in den vorm, dien de heer II. de Vries voorstelt, niet willen meewerken, omdat ik ook van meening ben, dat er bij de menschen met de inkomens, zooals die in dienst der gemeente zijn, wel degelijk in den tijd van de hooge indexcijfers in 1918 en 1919 een zekere achterstand is ontstaan, die thans wel eens behoort te worden aangevuld. Daarom zou ik ook voor 1923 weer met dezelfde salarissen willen door gaan. Maar ik zou daaraan willen toevoegen, dat het wel degelijk noodzakelijk is om voor de toekomst, ge zien de doorloopende verlaging van het indexcijfer, deze zaak goed onder de oogen te zien, in dier voege, dat ook de Commissie voor Georganiseerd Overleg abso luut opdracht kreeg om te onderzoeken in hoeverre de verlaging van het algemeen indexcijfer aanleiding geeft om tot herziening der salarissen over te gaan en dat de Commissie voor Georganiseerd Overleg ook opdracht kreeg om haar advies daarover zoo tijdig aan den Raad uit te brengen, dat met dit advies bij de volgende be grooting rekening zou kunnen worden gehouden. Verder kan ik nog met een enkel woord aan wat de heer Visser meedeelde, in opdracht van de Katholieke fractie toevoegen, dat wij wèl kunnen meegaan met afschaffing der vacantiegelden, omdat wij meenen dat een dergelijke vorm van bezuiniging een klein offertje is, dat zij, die in dienst der gemeente zijn, wel mogen brengen. Ten opzichte van het voorstel van den heer Ooster- hoff, tot verlaging van de presentiegelden, kan ik per soonlijk verklaren, dat ik daarin wel kan meegaan. En wat de andere voorstellen van den heer Oosterhoff be treft, hoop ik, dat wij in de pauze gelegenheid zullen hebben, om daarover onze meening te laten gaan. Die

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 8