308 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. voorstellen zijn van zoodanigen omvang, dat het moeilijk is daaromtrent op dit oogenblik zijn meening te bepalen. De heer Fransen Ik zal mij niet wagen aan het houden van algemeene beschouwingen, omdat ik door bijzondere omstandigheden de sectie-vergadering niet heb bijgewoond, in verband met de houding van ons aller vriend, die hier thans niet aanwezig is. Ik wilde echter den heeren Collet en De Boer een opmerking maken, heel kort. De heer Collet heeft ook nu, evenals het vorig jaar, een tafreel opgehangen van den financieelen toestand der gemeente en hij heeft die geschilderd als tamelijk rooskleurig. Daar mag wel een enkel woord over worden gezegd. Ik meen dat ik dat moet doen, omdat, wat de heer Collet hier hedenmorgen naar voren heeft gebracht, een verkeerden indruk naar buiten kan maken. Toen de heer Collet hier de balans opmaakte van de bezittingen en schulden der gemeente Leeuwarden en ik dat hoorde, dacht ik aan een balans, die was opgemaakt in opdracht van iemand, die crediet noodig is. Ik zal dat meer de- finieeren. Men heeft hier b.v. een balans van schulden en eigendommen en op die balans komt voor een winkel en koopmanshuis tot een bedrag van 30.000.Nu wordt b.v. die boel afgebroken en opnieuw gezet voor 40.000.en dan worden die panden op de balans gezet voor een bedrag van 70.000.Zoo heeft ook de heer Collet gedaan met de begraafplaats en zoo doende komt hij tot een zeer hoog bedrag. Verschillende andere gebouwen heeft hij voor den kostenden prijs opgenomen. Maar als men met een balans naar voren komt, moeten die niet worden opgenomen naar waarde wat ze hebben gekost, maar naar de verkoopwaarde. Alen moet ook niet zeggen: dat land heeft zooveel ge kost, er is zooveel opgebracht en dat is nu samen 3 ton. Dat mag althans zoo op de balans niet staan. De waarde, waarvoor iets gemaakt is, is niet de waarde, die in verband met de schulden naar voren mag worden gebracht. De schulden worden veel grooter als wij de werkelijke waarde op de balans zetten. Ik meende dit naar voren te moeten brengen, omdat ik een kleine weerspreking hier noodig achtte. Dan een kleine opmerking aan het adres van den heer De Boer. Deze heeft tot den heer Dijstra het verwijt gericht, toen de heer Dijstra de opmerking maakte, dat het college niet was samengesteld, zooals hij meende dat het in verband met de verhoudingen in den Raad moest geweest zijn: Gij eischt voor U iets, wat gij een ander niet laat toekomen. Dat was een zeer onverdiend verwijt, mijnheer De Boer. U kent misschien den toe stand niet. U hebt pertinent gesproken dat door de chris telijke partijen geen recht is gedaan bij de verkiezingen voor de Eerste Kamer. U hebt gezegd: daar werden de mannen niet gekozen, die U niet wou. Maar zoo was het niet. Uw partij had heftige ruzie met haar bondge- noote, de vrijzinnige partij, die nu haar stemmen blanco heeft uitgebracht. Alleen die ruzie tusschen de beide bondgenooten is oorzaak geweest, dat de verkiezingen niet zijn geloopen, zooals de heer De Boer graag wilde. De heer De Boer: Het recht kon toch gedaan worden. De heer Fransen: Dat recht is ons nimmer tot voor beeld geweest. De Voorzitter wil den Raad thans voorstellen te pau zeeren. Spreker kan vooraf den Raad nog mededeelen, dat er een motie van den heer Oosterhoff en een voorstel van de heeren IJ. de Vries, Lautenbach en Van der Werff is ingekomen, die op dit oogenblik reeds vermenigvul digd worden. Na afloop van de pauze kan dan aan ieder lid een exemplaar worden uitgereikt. Opdat echter de leden reeds in de pauze even over de motie-Oosterhoff kunnen denken, releveert spreker in 't kort den inhoud dier motie. De motie-Oosterhoff luidt als volgt: „De Raad, gehoord de financieele beschouwingen van een zijner leden over de in behandeling zijnde gemeente-begrooting, spreekt als zijne meening uit le. dat volgno. 1 der gemeente-begrooting „Ba tig slot van het dienstjaar 1921" dient verhoogd te worden met 135.000.zijnde het te min op den dienst 1921 geboekte bedrag voor plaatselijke directe belasting naar het inkomen; 2e. dat volgno. 1, alsboven, vervolgens dient ver laagd te worden met een bedrag van 300.000. omdat het niet raadzaam is het geheele saldo van den dienst 1921 op de begrooting voor 1923 over te brengen en dit bedrag aan te wenden tot buitenge wone aflossing van schuld; 3e. dat volgno. 36 „Rente van op andere wijze uitgezette kapitalen" dient verhoogd te worden met 50.000.omdat mag worden aangenomen dat van de aanwezige kasgelden in 1923 veel meer rente zal worden gekweekt, dan waarop bij de begrooting werd gerekend; 4e. dat volgno. 50 „Uitkeering van het Rijk per inwoner" dient verlaagd te worden met 150.000. omdat niet mag worden aangenomen, dat deze extra- rijksuitkeering ook dit jaar weder zal plaats hebben, en 5e. dat het daardoor ontstane tekort moet worden gedekt op de wijze of in den geest als door den voor steller dezer motie in zijne beschouwingen werd aan gegeven." Het voorstel van de heeren IJ. de Vries, Lautenbach en Van der Werff luidt als volgt: „Ondergeteekenden stellen voor: de pensioensbijdragen door de betrokkenen te laten betalen, vanaf 1 Januari 1923, alzoo artikel 294 der begrooting te laten vervallen en de gemeentelijke in komstenbelasting met het vrijkomend bedrag te ver lagen". De Voorzitter vraagt den heer IJ. de Vries of deze misschien ook kan aangeven tot welk bedrag de voor stellers de pensioensbijdragen door de betrokkenen wil len laten betalen. Willen zij alles wat mogelijk is of slechts een deel? De heer IJ. de Vries: Alles wat mogelijk is. De Voorzitter deelt verder mede dat nog is ingekomen een voorstel van den heer Oosterhoff, luidende als volgt: „De Raad noodigt Burgemeester en Wethouders uit, hen zoo spoedig mogelijk over te leggen een staat, bevattende de buitengewone werken en maatregelen van meer dan gewonen omvang, die naar hunne mee ning binnen de eerstvolgende twee of drie jaar uit gevoerd of genomen dienen te worden, met de daaraan verbonden kosten, opdat de Raad in de gelegenheid zij, daaruit een keuze te doen" Spreker veronderstelt niet dat de Raad er prijs op zal stellen dat ook dit voorstel vermenigvuldigd wordt. Hij meent dat het nogal eenvoudig is. Te 12.40 uur namiddags wordt de vergadering ge schorst. Te 1.30 uur namiddags wordt de vergadering her opend. IV. De Voorzitter: Vindt de Raad goed, dat we thans even afstappen van de behandeling der begrooting en overgaan tot benoeming van een onderwijzeres aan gemeenteschool no. 6b De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller zal op dit oogenblik niet een voorstel doen om thans deze benoeming niet te doen. Maar hij Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 31 October 1922. 309 zou toch werkelijk in overweging willen geven, zulke zaken niet weer op een dergelijke wijze te behandelen. Zou men de redevoeringen volgen, dan kon men onmo gelijk de stukken inzien, die hebben gecirculeerd. En het is nu al de derde maal in kort tijdsbestek, dat zoo- iets gebeurt. Spreker hoopt daarom dat zulke zaken niet weer op een dergelijke wijze worden getracteerd. De heer Tulp (wethouder) zegt dat het een speciale reden heeft, dat de zaak zoo geloopen is. Hij is het er volkomen mee eens, dat dit de normale gang van zaken niet is, maar het is gedaan met het oog op de nieuwe wet, omdat men na 1 Januari geen plaatsen meer mag vervullen. Als men nu wacht en eerst later benoemt en er verloopen nog eenige maanden, voor de benoemden verlof krijgen zich te verplaatsen, dan zal dit tot gevolg hebben, dat de vacatures niet worden vervuld. Deze vacature is de vorige week Dinsdag ontstaan en om ze nu nog vervuld te krijgen, is deze weg gevolgd. De beraadslagingen worden gesloten. Aan de orde is: Benoeming van een onderwijzeres aan gemeenteschool no. 6b, vacature R. de Jong. De voordracht luidt als volgt: 1. mej. 1. Disselsma, onderwijzeres te Anderen; 2. A. C. Jaarsma, 3. M. van der Meulen, beiden tijdelijk onder wijzeres aan gemeentescholen te Leeuwarden. Met algemeene stemmen wordt benoemd mej. I. Dis selsma, te Anderen. V. De Voorzitter deelt mede dat de wethouder van Financiën thans nog gaarne een kleine wijziging der begrooting, dienst 1922, aanhangig zou maken. Aan de orde is: Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijzi ging der gemeentebegrooting, dienst 1922. De heer Berghuis (wethouder) licht toe dat deze wijziging betreft een post, die als zoodanig reeds door den Raad is aangenomen, n.l. den post „Kosten van een cursus voor volwassenen". Het toegestane crediet blijkt niet voldoende te zijn, doch, in verband met het gebruik dat van den cursus zal worden gemaakt, dient de post met 550.verhoogd te worden. En omdat de tijd is aangebroken dat met den cursus moet worden aan gevangen. vragen Burgemeester en Wethouders thans aan den Raad, bedoelden post met 550.te verhoo- gen, welke verhooging dan dient gevonden te worden uit den post: „Alle andere ontvangsten niet tot de voren staande behoorende". Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. VI. Wordt voortgegaan met de algemeene beraad slagingen over de ontwerp-begrootingen, dienst 1923. De heer IJ. de Vries heeft wel het woord gevraagd, maar zou eerst graag de wethouders willen hooren. De heer Berghuis (wethouder) wil namens Burge meester en Wethouders graag een klein antwoord geven op enkele punten, die vanmorgen naar voren zijn geko men. Hij zal uit den aard der zaak heel kort kunnen zijn, omdat tot dusver hoofdzakelijk algemeenheden zijn be sproken, principes, die hier in den Raad al meer zijn gehoord. Het college van Burgemeester en Wethouders is ver weten, dat de opzet van de begrooting zoodanig is ge weest, dat er geen zorg aan is besteed, dat Burgemeester en Wethouders eigenlijk de begrooting bij wijze van een lolletje in mekaar hebben gezet. Daartegen wil spreker ten sterkste protesteeren. Als zij, die daarover heb ben gesproken, die zoo hebben gedrukt op bezuini ging, o. a. de bedrijfsbegrootingen, onder de oogen hebben genomen, dan zullen zij niet kunnen zeggen dat op de bedrijfsbegrootingen niet is bespaard wat naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders daarop bespaard kan worden. Als de heeren, die willen bezuinigen, zich verwon deren, dat niet bij deze begrooting bezuiniging is be tracht door afschaffing van vacantiegelden, door het zelf laten betalen, geheel of gedeeltelijk, van de pensi oensbijdragen door het personeel of door vermindering der salarissen, dan verwondert het spreker, hoe men op dit punt niet-bezuiniging op de begrooting aan Bur gemeester en Wethouders kan wijten. Burgemeester en Wethouders moeten de begrootingen toch zeker opma ken aan de hand van de verordeningen, die door den thans bestaanden Raad zijn vastgesteld. Als de bepa lingen der verordeningen in deze begrooting niet waren j opgenomen, terwijl zij krachtens de verordeningen wèl j moesten worden opgenomen, dan was er meer reden tot verwijt geweest. Iets anders is het, dat Burgemeester en Wethouders zelf met voorstellen tot wijziging dier verordeningen hadden kunnen komen. In de Memorie van Antwoord is echter al gezegd dat Burgemeester en Wethouders daarbij nog niet hebben stilgestaan. Maar spreker gelooft dat men daarmee ook zou vooruitloopen op iets, wat thans is opgedragen aan de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Het is bekend dat hier indertijd voorstellen tot wijziging der salarissen van het secretarie-personeel in den doofpot zijn geraakt, omdat men volgens het oordeel van den Raad eerst moest heb ben een Commissie voor Georganiseerd Overleg. Die commissie is er gekomen, spreker weet, dat zij zich heeft geïnstalleerd en weet ook, dat zij zich op dit oogenblik met het vraagstuk der salariskwestie bezig houdt. Spre ker zou dan ook ten opzichte van de voorstellen tot af schaffing der vacantiegelden en tot geheele of gedeel telijke betaling der pensioensbijdragen door de gemeente den raad willen geven, die voorstellen aan Burgemeester en Wethouders toe te zenden, met verzoek om daarover prae-advies uit te brengen, nadat het college de Com missie voor Georganiseerd Overleg daarover heeft ge hoord en het advies der Commissie aan den Raad is uitgebracht. Het gaat niet aan dat de Raad hierover dadelijk de beslissing neemt. Dit zou zijn een vooruit loopen op zaken, waaromtrent de Raad nog kort geleden meende, dat daarover pas na advies of zeggenschap van andere personen kon worden besloten. In de tweede plaats een woord tot de heeren Oos terhoff en Dijstra, die er nog al op hebben gedrukt, dat door Burgemeester en Wethouders een jubelkreet zou zijn aangeheven over de heffing van den hoofdelijken omslag, die voorloopig is bepaald op een heffingscijfer van 4J4 wat later is verhoogd geworden tot 55/8 door de omstandigheid, dat niet vaststond of de nood- uitkeering van het Rijk ook voor 1923 zou gelden, wat, toen Burgemeester en Wethouders de begrooting be handelden, niet bekend was. Spreker wil er ook op wijzen dat ook wel degelijk in de Memorie van Antwoord van Burgemeester en Wethouders die jubelkreet niet is aangeheven, maar dat zij daarin met zooveel woorden hebben gezegd: denk er aan dat het heffingscijfer nu zoo laag is gesteld, omdat het saldo van het vorige jaar zoo is meegevallen. Dus Burgemeester en Wethouders wisten drommels goed, wat aan die verlaging ten grond slag lag. Zij hebben dit ook in hun Memorie van Ant woord meegedeeld en dat niet verbloemd, doch meenen er op te mogen rekenen dat door hun wijze van uittrek ken van den hoofdelijken omslag dit voor 1924 ook weder zal meevallen. De heer Oosterhoff spreekt nu over de wijze, waarop het bedrag van ruim 500.000.als saldo van de rekening van het jaar 1921, op deze begrooting is aan gebracht en geeft den Raad in overweging dit bedrag

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 9