376 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. het in verband met de malaise naar beneden zal gaan. Verder meent spreker dat het optimisme omtrent toe neming van de exportslagerij ook te groot is. Hij gelooft niet dat deze in Leeuwarden zoo zal toenemen, als er een centrale slachtplaats of abattoir is; hij gelooft dat Leeuwarden daarvoor een te veel afgelegen gemeente is en dat dit in andere plaatsen beter gaat. Bovendien wordt hier over 't algemeen voor den export zoo weinig gewerkt, dat men dit argument heelemaal niet mag aan- i halen. Spreker blijft dus op het standpunt staan dat voor Leeuwarden een centrale slachtplaats in de toekomst gewenscht is. Maar een bedrag van 245.000.daar voor is spreker te hoog, om daaraan zijn stem te geven. De heer Dijkstra (wethouder) zal de sprekers niet op den voet volgen, maar trachten enkele dingen aan te j stippen, enkele belangrijke dingen, die tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders zijn aangevoerd. Wat hier is aangevoerd is de bekende wijze van be zuiniging, die tegenwoordig op de meest krankzinnige manier naar voren wordt gebracht, zeer ten nadeele van de bevolking van land en gemeente. Dat dit argu ment naar voren is gebracht bij een voorstel van het college tot het stichten van een productief bedrijf, ver baast spreker eenigszins; hij had gedacht dat, nu hier menschen aan het woord zijn, die de begrootingen van de bedrijven kunnen beoordeelen, het er zoo voorstond, dat zij, wat hier door het college wordt voorgesteld, met een zakelijken blik zouden bekijken. Dat is niet het geval. Men spreekt hier over bezuiniging en nog eens bezuiniging. Spreker gelooft wel als de meening van het college te kunnen vertolken, dat er zeer zeker dingen zijn, waarop bezuinigd kan worden en dat het college dit, waar mogelijk, ook zal doen. Maar als men zich nu bij de bezuiniging ook al moet richten tot de productieve bedrijven, dan ziet het er voor de toekomst der gemeente niet best uit. Spreker bevindt zich daarbij, naar hij meent, in goed gezelschap, want zelfs iemand als mr. Vissering verdedigt ook in deze omstandigheden het leenen voor en het oprichten van productieve bedrijven, omdat het lang niet hetzelfde is, als men daarvoor leent of dat men geld uitgeeft voor minder doelmatige dingen als kanonnen en ander oorlogsmateriaal. Op een derge lijke manier spreekt ook nu komt spreker in het gezelschap van de Katholieke leden de Roomsch- Katholieke Werkgeversorganisatie, die zich j.l. Zaterdag hier in Leeuwarden heeft uitgesproken, dat men moet werken voor het tot stand brengen van productieve wer ken, om niet dieper in de misère te komen. Het doet spreker groot genoegen dat er ook een dergelijke stem uit die richting komt. Zijn overtuiging is, dat men niet dieper in het moeras zal komen met dit voorstel, waar van de begrooting voorzichtig is opgezet en dat zelf tot bezuiniging zal leiden. Het eerste, wat spreker in het betoog van den heer Westra trof, was, dat hij het college van Burgemeester en Wethouders een standje heeft gegeven, dat er op den gedecentraliseerden keuringsdienst vrij zeker een batig saldo is. Maar bij deze begrooting hier, schermt men er mede, dat er een tekort zal wezen, terwijl die begrooting toch heel voorzichtig is opgezet. Wijst de vleeschkeuring een overschot aan, dan zal dit in de toekomst niet blijven bestaan, om de consumenten niet extra te belasten. Wanneer het met minder toe kan dan oorspronkelijk de raming was, dan zal er niemand voor wezen om het vleeschetend publiek erger te belasten. Spreker komt zoo op het vleeschetend publiek en wil het van deze tafel ook zeggen dat er zeer veel verzet tegen den nieuwen keuringsdienst bestaat. Maar de tegenstanders werken daarbij niet met eerlijke midde len De heer Fransen interrumpeert. De heer Dijkstra (wethouder): Och, mijnheer Fran sen, plaats Uw interrupties in de Eerste Kamer, dan hebben de oude heeren cr ook nog wat aan. De heer Fransen: Flauwe mop. De heer Dijkstra (wethouder) vervolgt dat men spreekt van antipathie bij het vleeschetend publiek. Maar de slagers zetten dit publiek ook op een eigen aardige manier tegen de zaak op. Men krijgt z'n slager aan de deur dezen doen het gelukkig lang niet alle maal er wordt b.v. 80 cent per pond vleesch in rekening gebracht, maar dan wordt er bij gezegd: nu moet je nog 2/2 cent per pond vleesch belasting betalen. Op die manier komt er natuurlijk een stemming onder het publiek, dat zeer zeker al weet wat belastingbetalen is, waardoor antipathie wordt gewekt tegen een voor de volksgezondheid zoo uitstekende zaak ais deze. Het is spreker wel nader bekend, dat een niet onbelangrijk gedeelte van de slagers dat keuringsgeld niet op het vleesch legt, omdat de keuringsdienst door hen kan worden betaald met 1 cent per pond. Door de anderen wordt dus aan het publiek 150 te veel afgenomen, wat, als men een zware koe heeft, een belangrijk bedrag beteekent. Men spreekt er dan bij voorkeur niet over dat het voorstel van Burgemeester en Wethouders be oogt het bevorderen van de volksgezondheid, maar men spreekt over die 2y2 cent, legt daarop den nadruk en deelt niet mee dat men 1 y2 cent te veel afneemt. Spreker wil hieraan toevoegen dat, als de centrale slachtplaats tot stand komt, het college zich voorstelt dat de slagers het heel gemakkelijk kunnen doen met 2 a 2i/10 cent voor de keuring. Een en ander hangt natuurlijk af van het gewicht van het beest, dat wordt geslacht. Maar daaruit kan de geheele geschiedenis worden betaald. Bij een oppervlakkige redeneering zou men zoo zeggen: Op 't oogenblik, nu het keurloon 5.is, moet het vleeschetend publiek dat al en duur genoeg be talen, wanneer men nu een centrale slachtplaats gaat in richten en het keurloon brengt op 7.50, dan zal dat bedrag van een rijksdaalder meer ook worden verhaald op het vleeschetend publiek. Ook dat is niet juist, omdat de slager voor die rijksdaalder, die hij meer betaalt, ook bepaalde voordeelen heeft. Hij heeft daarvoor het gratis gebruik van de slachtplaats, hij heeft daar warm water, een darmwasscherij, enz. Daar staan dus enkele dingen tegenover, die de kosten, welke hij anders thuis moet maken, ondervangen. Spreker zal na de uitnemende uiteenzetting van den heer De Boer over de exploitatierekening daarover niet veel meer zeggen. Maar toch, omdat de heer Westra zoo maar met een handomdraai het bedrag, dat even tueel voor bloed en mest wordt gemaakt, daarop wil schrappen, zou spreker den heer Westra willen vragen of hij wel eens heeft nagegaan, wat op het oogenblik door de gemeente voor het ophalen van slachtafval moet worden betaald. Het is wel eens aardig de cijfers daar over mede te deelen. Op het oogenblik kost het ophalen van slagersafval de gemeente 92.92 per week, ver minderd met 25.20, wat door de slagers bij abonne ment volgens de verordening wordt betaald. Het staat dus als een paal boven water dat de gemeente alleen voor het ophalen van vuil en afval van de slagers werke lijk 67.72 per week, of per jaar 3528.moet betalen, dat is een bedrag, waaruit de rente van een halve ton kan worden betaald. En dat is zuiver belastinggeld. Spreker wil hier maar mee zeggen, dat men zeer verstandig zal doen, ook door middel van de centrale slachtplaats, dezen dienst te concentreeren. Men zal begrijpen dat het dan niet meer precies hetzelfde is, maar dat men dan in staat zal zijn alleen op dit stukje dienst meer dan 31/2 duizend gulden te bezuinigen. Hier is ook de opmerking gemaakt dat de tegenwoor dige keuringsdienst uitstekend werkt. Zij is goed, d.w.z. de ambtenaren, belast met de uitvoering van den keu Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 377 ringsdienst, doen hun uiterste best om er van te maken, wat er van te maken is. Als spreker het zoo zegt, ge looft hij dat hij het juist zegt. Maar bij dezen gedecen traliseerden dienst is niet te bereiken, wat wel te be reiken is, wanneer er een slachthuis wordt gebouwd. Het is niet bij ongeluk dat autoriteiten als professor dr. Remmelts en dr. Swierstra, als zij spreken over den keuringsdienst in Leeuwarden, zeggen dat, zal deze dienst hier behoorlijk functionneeren, er op gewezen dient te worden, dat hier op zijn minst een centrale slachtplaats moet worden gebouwd. Als dergelijke menschen zich zoo uitspreken, heeft spreker niet den moed, die uitspraak aan te vallen. En hij heeft daarvoor gegronde reden ook. Het college van Burgemeester en Wethouders is dan pas verantwoord als het ten opzichte van de vleesch- verstrekking in deze gemeente alles heeft gedaan, wat het menschelijkerwijze kan doen, als het alles heeft ge daan om mogelijke ongelukken door vleeschvergiftiging en vleeschbederf, waarover men af en toe leest, te voor komen. Spreker kan meedeelen dat het aantal koeien, dat hier in September en October is geslacht, 688 is. Daaronder waren 234 tuberculeuse beesten, terwijl het aantal dat aan de gevaarlijke blaaswormziekte leed die heel veel in Friesland voorkomt 143 was. Hoe gaat dat nu? Op het oogenblik dat de keuringsveearts die met grooten ijver achter dergelijke dingen zit zoo'n geval constateert, krijgt de slager opdracht het zieke orgaan in een bepaalde bergplaats achter het stadhuis in het Raadhuisstraatje te deponeeren. Maar wie waarborgt mij aldus spreker dat die zieke organen daar allemaal terecht komen? De heer Dijstra: Daar moet op gepast worden. De heer Dijkstra (wethouder): Ja, maar dan moet men achter elk orgaan een ambtenaar zetten. Dan is men absoluut zeker dat ze daar terecht komen, maar dan zal dat ook aardig duurder worden dan wat Bur gemeester en Wethouders nu voorstellen, waarbij dat absoluut niet noodzakelijk is en waarbij het achterhou den van de zieke organen ook niet kan. Als in het slachthuis wordt geslacht onder toezicht, de zieke or ganen onmiddellijk worden verwijderd en op een daar voor bestemde plaats onschadelijk worden gemaakt, dan is het absoluut uitgesloten, dat dergelijke organen in een bepaalde soort worst terecht komen. Dat bereikt men door een slachthuis. Spreker zegt dat het, naar zijn bescheiden meening, van het college wel goed is gezien, dat het dit voorstel bij den Raad heeft ingediend. Spreker zou er nog meer van kunnen zeggen, maar hij oordeelt dat, na de ver schillende dingen, die voor de centrale slachtplaats pleiten en die naar voren zijn gebracht door de heeren Collet en Jansen, totaal overbodig. Het is mogelijk dat hij in zijn eerste antwoord de verschillende sprekers niet regelmatig hoewel zoo goed mogelijk heeft gevolgd; heeft hij nog iets vergeten, dan zal men wel een vraag doen. Spreker gelooft dat hij nu voorloopig wel kan ein digen met het voorstel van het college in het belang van de volksgezondheid en van de consumenten wien het bitter weinig komt te kosten bij de leden aan te bevelen en hij hoopt dat de leden, die zich zoopas tegen het voorstel hebben uitgesproken, toen nog niemand van het college had gesproken al zijn ze dan ook om reden van bezuiniging tegen andere kosten zich wel tienmaal zullen bedenken, voordat zij tegen dit bescheiden plan zullen stemmen. Spreker wil er nog aan herinneren dat den Raad indertijd een plan heeft bereikt van 660.000.terwijl men nu een plan heeft van 245.000.met een sluitende begrooting. Men moet nu niet vragen of die begrooting precies juist is. Dat staat ook voor spreker niet absoluut vast. Maar te oordeelen naar vroegere begrootingen kan men toch wel aannemen dat het college er niet zoover naast is en bovendien had men in de gedecentraliseerde keuring de noodige bewijzen voor den opezt dezer begrooting. Spreker hoopt dat dit voorstel straks met een bedui dende meerderheid mag worden aangenomen. De Voorzitter merkt op dat de heer Westra een lange rede heeft gehouden, waarin hij heeft gezegd dat, waar hij in den goeden ouden tijd voor geweest zou zijn, nu niet meer voor is. Maar als men zoo doorgaat en de raadsleden, die hier over 40 jaar zitten, ook hetzelfde beweren, dan is men dan nog even ver. Spreker zou zeggen: schei daar nu mee uit, op zoo'n manier zal er nooit een abattoir komen, want vroeger heeft men ook gezegd, het komt er niet. Dat zijn ten slotte ook geen goede argumenten. Spreker is niet zoo gelukkig of, zooals nu ach teraf blijkt, is het wèl gelukkig dat hij op die beruchte vergadering is geweest. Maar hij krijgt den indruk dat de centrale slachtplaats hier bestreden wordt met laag bij de grond staande middelen. Er worden door iemand, die zijns inziens beter weten kan en ook beter weten moest voorstellingen gewekt, die, zooals de heer Collet terecht heeft gezegd spreker kan zich in dit opzicht absoluut aansluiten bij den heer Collet niet overeen komstig de waarheid zijn. Spreker zou haast zeggen dat hij, die dergelijke punten naar voren bracht en ge bracht heeft, heeft kunnen en moeten weten, dat, wat hij zei, niet waar was en niet waar kèn zijn. Dat is de manier niet, om dit voorstel van Burgemeester en Wet houders, al is men er dan ook principieel tegen, te be strijden. Zoo zijn er nog meer andere, laag bij de grond- sche, middelen gebruikt. De heer Westra heeft gezegd dat hij van een vooraanstaanden slager heeft gehoord dat, als het keurloon, dat op het oogenblik voor in voering van de gedecentraliseerde keuring is vast gesteld, niet zoo hoog was geweest, dit keurloon dan niet door de slagers op de consumenten zou zijn ver haald. Spreker wil graag aannemen dat een vooraan staande slager dit gezegd heeft, maar hij is er in het geheel niet van overtuigd dat het niet gebeurd zou zijn. Dat bewijst ook al de practijk. Bij een keurloon van 5.per koe is er 21/2 cent per pond op het vleesch gelegd, wat naar deskundige berekening ook te veel is. Als men zegt dat er netto 325 pond vleesch van een koe overblijft en men heeft een keurloon van 5.dan behoeft de keuring slechts 1 f2 cent per pond te kosten, dan is men er al en dan is dus een bedrag van 2y2 cent te hoog. Als er een keurloon van 7.50 wordt geheven, dan kan dit ook nog met 2y2 cent per pond gedekt worden; als men dan ook weer rekent op 325 pond netto vleesch, dan kan men zelfs volstaan met 2 cent per pond en wordt dus nog y2 cent te veel afgenomen. Bovendien wordt sinds de Vleeschkeuringswet in werking is door de slagers als koopers van een koe van de verkoopers 1 reductie geheven. Zij heffen die premie van den verkooper, die dan gevrijwaard is voor mogelijke acties tengevolge van eventueele verborgen gebreken. De deskundigen, die het wel kunnen beoor deelen, hebben uitgemaakt dat ook die 1 reductie voor de slagers best uit kan. Dat men dit ging heffen, is ook op grond van de Vleeschkeuringswet gebeurd. Nu kan een vooraanstaande slager wel gezegd hebben, dat men bij lagere keurloonen deze niet op het publiek verhaald zou hebben, maar spreker had in de practijk wel eens willen zien of dit ook werkelijk niet gebeurd zou zijn. Men ziet dat de practijk anders is; men legt 21/2 cent op den prijs en heft van den verkooper nog 1 provisie, waarvoor "deze dan niet voor gebreken behoeft in te staan. Spreker meent dat hiermee ook wel bewezen is dat, al zou men hier een centrale slacht plaats stichten met een keurloon van 7.50 per koe, de huisvrouw heelemaal niet de koorden van haar beurs verder zou behoeven open te halen als deze al open zijn. Ook de exploitatierekening is hier in 't geding ge-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 10