378 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. bracht, maar eerlijk gezegd is zij er toch ook weer heel goed uit gekomen. De een zegt spreker zal daar niet verder op ingaan dat het aantal te slachten koeien naar beneden zal gaan; spreker kan ook wel zeggen dat het naar boven zal gaan. Men tast echter ook be paalde cijfers van de exploitatierekening aan en dat is ernstiger. Het is de heer De Boer, die dit heeft gedaan, maar spreker moet dit opmerken dat, wat de heer De Boer heeft gezegd, ten gunste is geweest van de exploi tatierekening. Spreker heeft ook bij den opzet daarvan wel degelijk den indruk gehad dat rente en aflossing aan den ruimen kant waren genomen, evenals de ge- heele exploitatierekening. De heer Fransen fronst nu wel de wenkbrauwen, maar laat hij dan eens zeggen, waar naar alle waarschijnlijkheid hooger cijfers zullen moeten worden geraamd. De inkomsten zijn gebaseerd op zoo nauwkeurig mogelijke gegevens en spreker is er van overtuigd dat ook deze niet te hoog zijn opge voerd. Als men het hiermee niet eens is, laat men dan met werkelijk duidelijke opgaven de exploitatierekening van Burgemeester en Wethouders aantasten; dan is er misschien over te praten of Burgemeester en Wethou ders zich ook vergist hebben. Zoolang dat niet is ge beurd, heeft spreker de overtuiging dat de exploitatie rekening aan den voorzichtigen kant is opgezet. Onder de argumenten, die hier zijn gebruikt, is door den heer Visser ook dit argument naar voren gebracht: als men hier een centrale slachtplaats gaat bouv/en, blijft deze misschien leeg staan, doordat de slagers thuis blijven slachten, omdat zij niet verplicht zijn, in het slachthuis te slachten. Spreker geeft toe, als de zaak zóó stond, dan was het beter nog 5 jaar te wachten. Maar zoo staat de zaak niet. Het is eenvoudig op het grondgebied van de gemeente, dat de gemeente door middel van de Hinderwet en voor de naburige ge meenten met het oog op de Vleeschkeuringswet kan verbieden in bepaalde wijken slachtplaatsen te hebben. Nu zou het al heel raar zijn als men hier de stichting van een abattoir ging aannemen en de betrekkelijke ver ordening niet maakte. Dan zouden dus de slagers liever thuis een nieuwe slagerij bouwen dan dat zij gingen slachten in een behoorlijke slachtgelegenheid? Dat der gelijke argumenten ook nog worden gebruikt door menschen, die de zaak moeten kunnen beoordeelen, is een bestrijding laag bij den grond, die er op uit is om het groote publiek, dat het niet kan weten, aan de zijde van de tegenstanders te krijgen. Dan wil spreker nog even ingaan op de vraag van den heer Jansen of het waar is dat er een dubbeltje op het kilo vleesch bij komt. Het is absoluut niet waar, dat dit noodig is. Spreker wil niet de garantie geven hij gelooft niet dat de gemeente het in haar macht heeft om het te voorkomen dat het niet zal gebeuren. Dat is niet heelemaal zeker. Maar dat het niet ncodig is, is wel absoluut zeker. Van gemeentewege kan men echter op dit punt geen verordening maken. Waar men het er hier nu eigenlijk wel over eens is dat de gemeente toch een centrale slachtplaats moet hebben en gebleken is, dat de menschen, die hebben gezegd tegen stemmer te zijn, daarom nog geen tegen- stander zijn, omdat zij er principieel voor zijn, daar zou spreker zeggen: laat dan deze zaak doorgaan, opdat men dan over 40 jaar niet zal zeggen: als ik toen had kunnen oordeelen, dan was ik er voor geweest. Laten dus de tegenstemmers, die geen tegenstanders zijn, ook voor stemmen en laten de raadsleden, die tegen zijn, maar die niet kunnen zeggen dat de exploitatierekening niet goed is of niet uit kan, dan ook niet tegen stemmen. Spreker wil er ook nog op wijzen dat de heer Westra heeft gezegd dat de Burgemeester destijds heeft gezegd dat de cijfers, waarop de exploitatierekening van den tegenwoordigen gedecentraliseerden keuringsdienst steunde, door hem waren berekend. Het was waar dat spreker die cijfers had. En hij wil niet verhelen, dat hij ook wist, dat daaruit een royale opbrengst zou komen. Maar hij wil er nu ook dadelijk de verzekering bij geven dat, als deze centrale slachtplaats er niet zou komen, dat voordeelig saldo lang zoo groot niet zal kunnen blijven als het is. Want zooals de dienst thans loopt, kan hij niet blijven, dat staat als een paal boven water. De directeur van den tegenwoordigen gedecentraliseer den keuringsdienst moet nu steeds leentjebuur spelen bij het Landbouwhuis om het laboratorium te mogen gebruiken. Daarin zal dan moeten worden voorzien en men zal dan in elk geval voor den directeur een labora- toriumpje met kantoor moeten maken. Zal men verder den export willen bevorderen, dan zal men ook iets meer personeel moeten hebben men kan toch niet met de keuring van een spoorwagen geslacht vleesch wachten, tot er een keurmeester vrij is. Spreker wil niet zeggen dat het voordeelig saldo zal worden omgezet in een nadeelig saldo, maar zoo hoog als het is, kan het, als er geen centrale slachtplaats wordt gebouwd, ook niet blijven. Laat men daarom nu den knoop doorhakken en, zooals Burgemeester en Wethouders voorstellen, over gaan tot stichting van een werkelijk niet luxueuse cen trale slachtplaats. Spreker zal er niet meer op ingaan, maar is er toch van overtuigd dat het veranderen van de slagerijen, zoo, dat zij aan de eischen der wet zullen voldoen, een kapitaal zal kosten. En men dient ook dit in het oog te houden dat, als er een centrale slachtplaats komt, dan bij de genoemde voordeelen nog voor hen vrij komt datgene, wat zij anders aan particuliere onderhouds kosten moeten uitgeven. Spreker gelooft dan ook dat die 2/2 cent, die reeds op het vleesch is gelegd, dan al voldoende is en dat het vleesch dan dus niet duurder behoeft te worden. Verder hebben Burgemeester en Wethouders den Raad een exploitatierekening voorge legd, die uit kan en die blijft buiten de belastingpen ningen, zooals de heer Collet al terecht heeft gezegd. Dat is voor het publiek het voornaamste. Spreker weet wel dat men er een klein kapitaal in zal moeten steken, maar dat hindert niet, omdat het kapitaal gedekt wordt door de zaak zelf. Spreker zal nu nog gaarne aan ieder in tweede in stantie het woord geven, maar zou toch willen advi- seeren de politiek er buiten te laten. Bij de volgende verkiezingen zal er gelegenheid genoeg zijn om deze naar voren te brengen. De heer Collet: Ik zal aanstonds komen met iets uit gesproken politieks, maar ik kan daar niets aan doen. De heer Visser heeft gezegd dat de publieke opinie zoo tegen een centrale slachtplaats is. Ik wil hem dan dit toevoegen: dat heeft die middenstandsvergadering alle machtig in de hand gewerkt. Ik heb straks ook al ge zegd dat, toen ik de zaak recht wilde zetten en dat tot 3 maal toe heb gepoogd, ik, ik zou haast zeggen, ben uitgejouwd geworden. En toen ik mij klaar maakte om weg te gaan, kwam de heer Westra, die ook in die ver gadering was en op het podium aan de bestuurstafel zat, naar mij toe en zei: Ik ben het roerend met U eens. Ik heb hem toen direct toegevoegd wijzende op het podium Dat had je daar moeten zeggen. Men gaat daar wel heen het volk te vergiftigen, maar men heeft er niet den moed toe openlijk te zeggen: dat is valsch en dat is niet eerlijk. En dat men dan nog hier gaat zeggen: Denk er aan, wie je bij de volgende verkiezingen gaat stemmen dat vind ik een leelijke, leelijke streek. De heer Visser zegt dat deze zaak voor hem geen politieke kwestie is. Hij gelooft dat het meer dan eens is gebeurd dat hij geheel alleen in de rechtsche fractie iets stond te verdedigen. De practijk heeft het wel be wezen dat hij zijn eigen persoonlijke meening wel naar voren durft brengen. De heer Jansen distilleert nu iets uit sprekers woorden, wat daaruit niet mag worden ge vonden; hij zegt dat spreker het college als zoodanig ja, mijnheer de Voorzitter, als de heeren nu gaan rondloopen en niet luisteren Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 379 De Voorzitter: Spreekt U door, mijnheer Visser. Ik geloof, dat het ook in andere colleges wel eens gebeurt, dat de leden wegloopen. De menschen hier hebben blijk baar geen aardigheid meer aan Uw betoog. Scheidt U er dan mee uit. De heeren verstoren toch de orde niet. De heer Visser: Maar als een zoo ernstige zaak in bespreking is en de 24 andere leden zitten onderling te discussieeren over iets anders De Voorzitter: De orde wordt er niet door verstoord, mijnheer Visser. Dan moet ieder voor zich weten, wat hij doen wil. De heer Visser meent toch dat het hier iets is, dat wel de aandacht waard is. Het gaat om het feit, dat de heer Jansen spreker beschuldigt en wat de heer Jansen spreker in de schoenen schuift, wil spreker nu weerleg gen. De heer Jansen zegt dat spreker zou hebben te kennen gegeven dat de exploitatierekening van het col lege misleidend is. Dat heeft spr. absoluut niet gezegd. Hij heeft er absoluut niet aan getwijfeld dat het college cie zaak niet als zoodanig heeft gezien als zij is voor gedragen. Maar hij heeft alleen gezegd, dat hij de ga rantie niet heeft dat, hetgeen men zich voorstelt, be waarheid zal worden en dat de exploitatierekening tot haar recht komt. Spreker heeft niet getornd aan de cijfers, die door het college naar voren zijn gebracht. Dan de vraag van den heer Muller. Deze zegt dat de heer Visser erkent dat de kostprijs van het vleesch niet zal worden opgevoerd, omdat ook de bestaande winst marge nog voldoende is. Dat is waar. Waarom spreker dan ten slotte niet met het voorstel meegaat? Spreker heeft dat ook straks al betoogd: omdat men nog gerust een tijdlang kan wachten. Zooals hij het beschouwt, heeft hij uit de keuringswet niet kunnen lezen en ook uit bijlage 39 niet kunnen constateeren, dat men direct de zaak zal moeten veranderen. Ten slotte kan men dus de slagers niet verplichten direct van de centrale slacht plaats gebruik te maken. Men kan toch de overgangs periode in toepassing brengen, de 4 of 5 jaar, die de slagers tijd hebben om hun bedrijf in orde te brengen. Dat is het wat spreker heeft verdedigd. En als er dan straks een slachthuis moet komen, zou spreker voor zich ook rekening willen houden met de slagers zelf. De raadsleden zijn geen slagers maar allen leeken De heer De Boer: Wij zijn menschen. De heer Visser zou dan, als de slagers zeggen dat het om technische en practische reden wenschelijker is niet een slachthuis maar een abattoir te bouwen, rugge spraak met de slagers willen houden en hun meening willen vragen. Men zegt hier dat de slachtplaats noodig is in hoofd zaak om de volksgezondheid. Maar dan zal men ook een centrale bakkerij moeten hebben en meer van die dingen, dan gaat het in het kader en in de richting van de overzijde. Dan behoeft men niet met de hooge regeering aan te komen, als men over indirecte belastingen wil spreken. De personeele belasting van den heer Collet is ook een indirecte belasting en hij heeft die willen behouden om voor het oog van de wereld het heffingscijfer van de inkomstenbelasting te kunnen verlagen. Men behoeft dus daaromtrent niet met de hooge regeering aan te komen, maar kan binnen de grens der gemeente blijven. Spreker heeft de zaak eerlijk en zuiver beschouwd. En nu kan de heer Jansen met zijn klein handjevol menschen wel zeggen zoo en zoo, maar daarom behoeft dat door spreker en partijgenooten niet te worden opge volgd. De Katholieken huldigen dit systeem, dat zij rug gespraak houden met de kiezers, omdat zij verantwoor delijk zijn aan de kiezers, voor wat zij presteeren. In dat systeem zit iets goeds. En nu de breede massa van de kiezers heeft gezegd dat zij hier niets voor voelt, meent spreker dat hij daarmee rekening moet houden. Dan kan de heer Jansen met zijn klein handjevol anti papisten meenen dat dit niet noodig is, maar spreker is een andere meening toegedaan. De heer Westra: Ik wil in de eerste plaats met een enkel woord antwoorden op hetgeen door den heer Collet aan mijn adres is gezegd. Ik wil dit zeggen dat ik over 't algemeen wel met een lachend gezicht aan de debatten kan deelnemen, wanneer het er om gaat om elkaar in de politiek een enkele vlieg af te vangen, maar het spijt mij werkelijk dat de heer Collet meende, enkele onvriendelijke woorden aan mijn adres te moeten richten. Dat heb ik niet met een lachend gezicht kunnen accepteeren, dat is mij zeer onaangenaam geweest. Ik had niet gedacht dat die betrokken vergadering weer zoo in bespreking en in debat zou komen en wil dit zeggen dat ik daar in die vergadering aan de bestuurs tafel heb gezeten in mijn kwaliteit van voorzitter der Katholieke middenstandsvereeniging. Ik persoonlijk was er ook geen voorstander van om die vergadering te houden, omdat ik er geen heil van verwachtte. Ik heb daar ook den heer Collet persoonlijk meegedeeld, en ook wel zoo duidelijk dat degenen, die er om heen stonden, het ook wel konden hooren, dat ik het geheel met hem eens was en daarop heeft de heer Collet toen gezegd dat ik dat eerder had moeten zeggen. Ook dat was mijn bedoeling wel geweest, maar doordat de heer Collet zoo herhaaldelijk het woord voerde, raakte het onderwerp zoo uitgeput, dat ik daarover moeilijk meer het woord kon vragen. Maar ik wil hier wel van deze plaats ver klaren dat ik absoluut niet kan meegaan met wat de heer Peletier daar dien avond verkondigde. Misschien dat dit den heer Collet genoeg kan wezen om terug te trekken de zeer onvriendelijke woorden, die hij hier tegen mij heeft gesproken. Ik sta hier en tracht als eerlijk mensch mijn meening te verkondigen en niet leelijke dingen te doen, die de heer Collet mij, te goeder trouw misschien, in de schoenen tracht te schuiven. De heer De Boer heeft in wat hij heeft betoogd niet in de eerste plaats mijn cijfers aangevallen, maar de cijfers van Burgemeester en Wethouders. Dan wil ik dit zeggen, dat ik niet geroepen ben om de exploitatie rekening van Burgemeester en Wethouders te corrigee- ren en ik heb dat ook in geen enkel opzicht gedaan. Ik heb alleen de cijfers nagegaan en omdat ook in de oude cijfers 800.was afgetrokken voor bloed en mest, meende ik dat men ook bij deze cijfers dat bedrag moest aftrekken en zoo tot den toestand kwam van een saldo van 900.Wanneer echter de renteberekening in de exploitatierekening verkeerd is, dan kan ik dat renvoy- eeren naar Burgemeester en Wethouders, daarvoor ben ik niet verantwoordelijk. Verder is door den heer De Boer gezegd dat, als de slagers een dergelijk ding opzetten, het publiek dan ook de kosten zal moeten betalen. Ik heb gezegd dat, als het bedrijf zelf een groote slachtinrichting noodig heeft, het er dan zelf wel een zal oprichten; dan houdt echter dat bedrijf toch de concurrentie met de slagers, die hun eigen slagerijen nog hebben, zoodat men de prijzen dan toch niet zoo hoog zal kunnen opvoeren. Er is door een meneer, namens de veehandelaren, op die vergadering ook betoogd de groote voordeelen die aan een slacht plaats voor den veehandel zijn verbonden. Als de handel daar dan zooveel belang bij heeft, meen ik dat de han delaren het zelf wel kunnen bekostigen ook. De heer De Boer heeft opgemerkt dat door de recht sche regeering steeds zooveel indirecte belastingen worden ingevoerd en dat wij daarom niet tegen deze indirecte belasting moesten wezen. Ik kan dat echter aan de heeren terug adresseeren; zij zijn daar nu zoo voor en anders wordt er door hen zoo tegen gesproken. Verder wil ik constateeren dat ik het cijfer van 41.000.heb genoemd als totaal uitgave, die op het budget van de Leeuwarder huishouding zal vallen en

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 11