380 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
daaraan is niet getornd. Alleen heeft de heer Dijkstra
aangevoerd dat er 3500.zal kunnen worden bezui
nigd op de stadsreiniging. Ik kan dat natuurlijk niet
nagaan, alleen zou ik nog willen zeggen dat dit bedrag
waarschijnlijk nog een vermindering zal moeten onder
gaan met 1100.als bedrag, dat onder de ontvangst-
posten van de begrooting der Reiniging voorkomt voor
het ophalen van slachtafval.
De heer Berghuis (wethouder)Dat is er al af.
De heer Westra: Ik heb er geen bezwaar tegen dat
ten slotte 3*/2 duizend gulden af gaat van het door mij
genoemde bedrag.
Ook is hier opgemerkt dat de slagers een te hoog
cijfer voor keurloon heffen van de burgerij. Ik zou zeg
gen: dan zijn de leerlingen niet beter geweest dan de
onderwijzers; de gemeente heeft hun het voorbeeld ge
geven. De gemeente heeft te veel geheven van de slagers
en de slagers hebben weer een te hoog bedrag geheven
van de burgerij.
De heer Collet: Nu het een persoonlijk feit is ge
worden en de heer Westra een verklaring heeft afge
legd, neem ik mijn woorden jegens hem terug.
De heer De Boer heeft nog een tweetal opmerkingen
aan den heer Westra, die, naar zijn meening, het grootste
deel van zijn eerste betoog al weer heeft ingeslikt, wat
al een belangrijk deel is gewonnen.
Spreker wil in de eerste plaats opmerken dat de heer
Westra heeft gezegd dat, als hier een geconcentreerd
slagersbedrijf komt, de slagers de prijzen niet zoo hoog
zullen opvoeren. Spreker zou de vraag willen stellen op
welke gegevens de heer Westra deze meening baseert.
De waarheid is tot nog toe geweest dat, als een bedrijf
in trustvorm werd georganiseerd, de verbruikers zware
lasten kregen te betalen. Laat men maar eens infor-
meeren bij Colijn, die weet er meer van.
Dan aldus spreker zegt de heer Westra, dat
wij altijd zoo tegen indirecte belastingen zijn geweest
en dat nu blijkt dat wij er voor zijn. Dat is een spelen
met woorden. Wij erkennen niet dat deze kosten hier
een belasting zijn. Ik meen dat de heeren dat zelf zeg
gen en dat dus de bal, die zij hebben geworpen, door
mij kan worden teruggekaatst. Het betreft hier, naar
onze meening, een betaling voor de diensten, welke de
gemeente bewijst en deze kosten hooren ook onder den
kostprijs.
De heer Dijstra heeft zich steeds geplaatst op het
standpunt van de noodzakelijkheid. Nu is door de voor
standers van de centrale slachtplaats wel de wensche-
lijkheid aangetoond, maar de noodzakelijkheid is niet
aangetoond. Als spreker daaraan nog iets mag toevoe
gen, dan wil hij opmerken door den Voorzitter wordt
nu een mimiek gemaakt, alsof sprekers opmerking ge
zocht zou zijn, maar spreker gelooft dit niet dat hij
wel tot op zekere hoogte den indruk heeft gekregen,
dat men in het college het gevoel heeft gekregen: wij
hebben nu al zoo lang gearbeid, eerst voor een abattoir.
Dat is van de baan gekegeld. Nu blijft ons ten slotte
nog aan de hand van de nieuwe keuringswet de moge
lijkheid over om te komen met een centrale slachtplaats.
De Voorzitter heeft gezegd dat men het allemaal wel
eens was over de mogelijkheid en dat, als er geen zwa
righeden waren men er dan ook allemaal maar voor
moest stemmen, opdat het geslacht, dat hier over 40
jaren zit, niet meer zal praten, zooals de heer Westra
deed. Maar dat zijn toch geen motieven, die een bepaalde
urgentheid onomstootelijk vast leggen.
Spreker herhaalt dat hij zich bij zijn bestrijding heeft
geplaatst op het standpunt der noodzakelijkheid. En
hij heeft niet de overtuiging gekregen dat een centrale
slachtplaats noodzakelijk is. Wel heeft de wethouder
van de Bedrijven gezegd, ook in verband met bijlage 39,
dat als de slagers een bepaald gedeelte van een koe
niet mogen verkoopen, dit dan in een bepaald pand bij
het stadhuis moet worden ondergebracht en dat daar
tegenover staat dat, als iets aan een koe niet deugt, men
aan de centrale slachtplaats beter kan constateeren waar
het zieke orgaan blijft, terwijl men thans, als het goed
zou, achter elk stuk, dat wordt afgekeurd, zou moeten
aanloopen. Spreker voelt, dat daar iets van waar is.
Maar hij kan niet inzien dat daaraan de noodzakelijkheid
vast zit om een centrale slachtplaats te hebben.
Ook is niet betwist sprekers bewering dat de tegen
woordige keuring volkomen voldoende is
De heer Dijkstra (wethouder)Dat is wèl betwist.
De heer Dijstra Er is gezegd dat de keuring niet
voldoende is, maar het is niet aangetoond. De volks
gezondheid zal hier het hoofdgewicht in de schaal
moeten werpen. Maar als in verband daarmee niet wordt
aangetoond dat een centrale slachtplaats absoluut nood
zakelijk is en de keuring, die op 't oogenblik plaats
heeft, onvoldoende is en aan spreker is de verze
kering gegeven dat die wèl voldoende is dan ziet
spreker, aan de hand van die gegevens niet de nood
zakelijkheid in om een centrale slachtplaats te bouwen.
Hij herhaalt wat hij in eerste instantie heeft gezegd, dat
hij het standpunt inneemt, niet van de wenschelijkheid,
maar van de noodzakelijkheid en dat hij daarom graag
de absolute noodzakelijkheid zou zien aangetoond.
De heer Jansen dankt het college voor het gegeven
antwoord, waaruit blijkt dat men de voorlichting, die
door den heer Poppe uit Zwolle is gegeven, heeft kun
nen weerleggen. De groote vrees, dat er 10 cent op 't
kilo vleesch zou moeten worden gelegd door het keur
loon, behoeft niet te bestaan. Als de centrale slacht
plaats tot stand komt is een van de noodzakelijke ge
volgen dat de vleeschprijs verhoogd wordt, maar spreker
heeft thans tot zijn genoegen gehoord dat met 2 a 2/2
cent kan worden volstaan.
Ten slotte een antwoord aan den heer Visser. Als
de heer Visser in spreker de vertegenwoordiger ziet van
een handjevol menschen met anti-papisme, dan is spre
ker daar dankbaar voor. Hij is altijd bevreesd geweest
voor dictatuur, maar hij is ook zeer bevreesd voor een
dictatuur van Rome. Spreker zal daar dan ook met zijn
handjevol menschen tegen in gaan. Hij zal steeds als
tegenvoeter van Rome optreden en waar de heer Visser
spreekt in dienst van Rome zal hij spreker altijd tegen
over zich vinden. De heer Visser kan het gek vinden
dat spreker niet in hun club zit, hij kan dat vervelend
vinden, maar het loopt toch altijd op strijd uit als het
tegen de dictatuur van Rome gaat.
De heer Dijkstra (wethouder) wil op de pertinente
vraag van den heer Dijstra een antwoord geven. De heer
Dijstra maakt het den menschen, als hij een antwoord
vraagt, nooit erg gemakkelijk. Hij vraagt nu een ant
woord in den meest positieven zin. Dat is niet te geven.
Hij vraagt: toon mij eens positief aan dat de tegen
woordige keuringsdienst niet voldoende is, en zegt dan
verder: Ik heb inlichtingen gekregen, dat die dienst wèl
in orde is. Spreker zou willen vragen: Van wie?
De heer Dijstra: Van een slager.
De heer Dijkstra (wethouder): Dat had ik wel in de
gaten, dat is het juist. Maar dan moet U ook eens de
menschen van den keuringsdienst vragen, den keurings
veearts of een van de andere personen. Dan houd ik
mij aan de inlichtingen van prof. Remmelts, dr. Swier-
stra en onzen keuringsveearts. Dezen spreken in verband
met de centrale slachtplaats van: een vluggere en
nauwgezettere keuring; aanwezigheid van een labora
torium absoluut noodig; dat er bij den bestaanden dienst
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 381
veel te veel tijd verloren gaat op straat, doordat men
steeds van den een naar den ander moet; dat er een
beter en secuurder keuring kan plaats hebben, ook van
ingevoerd vleesch, dat ook vah het slachthuis moet
komen; dat er een betere controle is op afgekeurd en
voorwaardelijk goedgekeurd vleesch en de vernietiging
eventueel daarvan.
Spreker stelt de deskundigen der gemeente boven den
persoon, die den heer Dijstra heeft ingelicht en hij
meent dat de heer Dijstra zich moet aansluiten bij wat
door het college naar voren is gebracht, omdat het
college van zijn kant zeer andere deskundigen heeft
dan de heer Dijstra, die zegt dat de dienst wèl in orde is.
De heer Tulp (wethouder) merkt op dat de heer
Dijstra heeft gezegd dat hem wel de wenschelijkheid
maar niet de noodzakelijkheid is gebleken. Als de heer
Dijstra echter de cijfers betreffende het zieke vee van
den wethouder der Bedrijven heeft gehoord, dan weet
hij ook hoe noodig het is dat er een strenge controle
wordt gehouden. Spreker wil er dit maar mee zeggen:
als dit absoluut noodzakelijk is geworden, dan is het al
te laat, dan heeft men er al veel te veel de gevolgen van
ondervonden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Punt a van het voorstel van Burgemeester en Wet
houders wordt met 14 tegen 9 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Berghuis, Dijkstra, Koopal,
Tiemersma, De Boer, O. F. de Vries, Zandstra, Muller,
M. Molenaar, Tulp, Jansen, IJ. de Vries, B. Molenaar
en Collet.
Tegen stemmen: de heeren Dijstra, Lautenbach, Van
der Werff, Visser, De Vos, Cohen, Westra, Van Wei
deren baron Rengers en Fransen.
De punten sub en c van het voorstel van Burge
meester en Wethouders worden met algemeene stemmen
aangenomen.
De Voorzitter stelt voor ter behandeling van een
gratificatie in gesloten zitting over te gaan.
De openbare vergadering wordt geschorst.
Na heropening der openbare vergadering wordt, niets
meer te behandelen zijnde, deze door den Voorzitter
gesloten.
VERBETERING.
Op pag. 294, 2e kolom, regel 13 van beneden van
het raadsverslag van 31 October 1922, waar staat in
de rede van den heer Dijstra
„zich nauw verwant aan de sociaal-democraten te
weten"
moet worden gelezen
„1923 wordt geraamd op 20.000.000.In de
memorie