364 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. tiging thans wordt uitgestrekt tot elke voor de verpleging van die patiënten bestemde inrichting, die Burgemeester en Wethouders daartoe aanwijzen. Wij geven U daarom in overweging, met intrekking van de genoemde besluiten, ons college in het algemeen te machtigen, om in voorkomende gevallen wanneer een bijdrage uit de gemeentekas wordt gevraagd in de kosten van gestichtsverpleging van ingezetenen, lijdende aan tuberculose, te onzer beoordeeling de medewerking van de gemeente op den tot dusver gevolgden voet toe te zeggen. De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries zou dienaangaande een vraag willen stellen. Er zijn verschillende gestichten en die hebben ook een verschillenden prijs als verplegingson- kosten. Als de Raad nu dit voorstel aanneemt, ligt dan meteen ook vast, dat, als een bepaalde familie vraagt een tuberculoselijder op te nemen in een bepaald ge sticht, de gemeente dan alles zal moeten betalen? Of is er een bepaalde limiet gesteld, die de gemeente moet betalen, terwijl als de verpleging meer moet kosten, dan de familie dat bijbetaalt? De heer Berghuis (wethouder) kan in de eerste plaats den heer IJ. de Vries dadelijk antwoorden, dat de ge meente niet altijd de algeheele kosten betaalt en in de tweede plaats dat er altijd rekenschap mee wordt ge houden of er plaatsen open zijn daar, waar het voor de gemeente voordeeliger zou zijn. Maar Burgemeester en Wethouders moeten ook wel eens rekenschap hou den met bepaalde bijzondere omstandigheden, 't zij godsdienstige of dergelijke. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en Wethouders betreffende reorganisatie van de administratie der Gemeentewerken en in verband daarmede hen te machtigen tot oproeping van sollicitanten voor de be trekking van een adjunct-directeur. Dit voorstel luidt als volgt Het vertrek van den hoofdopzichter van Gemeente werken is bij ons college aanleiding geweest de vraag onder de oogen te zien in hoeverre het noodig of wen- schelijk was in de formatie van de leidende ambtenaren van dit belangrijke bedrijf verandering te brengen. Dat de vraag gerechtvaardigd is moge blijken uit het feit dat sinds de instelling van het ambt van Inspecteur voor het Woningtoezicht na het tot stand komen van de Woningwet, dat is dus circa 20 jaar geleden, in die hoogere leiding geen verandering is gekomen anders dan in de personen, al is in het lagere personeel een niet-onbelangrijke uitbreiding te constateeren. Door de toeneming van de bebouwde kom en het bevolkings cijfer, zoomede van de werkzaamheden op allerlei ge bied, waarmede Gemeentewerken en Woningtoezicht te maken hebben, niet het minst als gevolg van den oorlog en de daarop gevolgde tijden van crisis, is de omvang van het bedrijf met dien in het begin dezer eeuw eenvou dig niet meer te vergelijken. Een blik op de platte gron den, toen en nu, toont een stadsuitleg, die naar alle windstreken even belangrijk is de bevolkingsaanwas bedraagt in die 20 jaren 11,000 zielen, dat is meer dan het i/3 van de toenmalige bevolking en voor het terrein der bemoeiingen van beide departementen behoeven wij slechts de woorden Grondbezit, Volkshuisvesting en Woningbouw te noemen om te wijzen op een uitzetting ook in dit opzicht, die boven elke toeneming van werk zaamheid in een gelijk tijdvak van vroegere perioden uitgaat. De vraag stellen was dus voor ons, en zal ook ongetwijfeld voor U zijn, haar bevestigend beant woorden. Wij hebben intusschen niet nagelaten den Directeur en den Inspecteur in de gelegenheid te stellen hun oor deel over deze aangelegenheid kenbaar te maken. Beiden wijzen op de noodzakelijkheid van verandering in de formatie van het personeel, eerstgenoemde door aan zijn dienst een adjunct-directeur te verbinden, waardoor het opzichterspersoneel, waaruit de nieuwe hoofdop zichter kon worden gekozen, dan met één ambtenaar kon worden verminderd, zoodat de totale sterkte gelijk blijft, de Inspecteur de opzichter van wiens dienst ook juist dezer dagen wegens leeftijd zijn ontslag heeft aangevraagd door aanvulling der formatie met nog een opzichter en een schrijver. Wij leggen beide rappor ten met de belangrijke beschouwingen, die zij bevatten, voor U ter visie doch zijn, terugkomende op ons aan vankelijk voornemen om met de Commissie voor de Openbare Werken reeds dadelijk onze keuze in een of anderen zin te bepalen, na herhaald overleg te rade ge worden voorloopig niet verder te gaan dan opneming in de sterkte van een adjunct-directeur op een salaris van 4000.tot 5000.en de beide diensten van Ge meentewerken en Woningtoezicht, zonder voorloopig de vacature van opzichter bij dezen laatsten diensttak te vervullen, nauwer aan elkaar te verbinden. Gelijk U bekend is, zie Gemeenteblad 1920 no. 29, is de dienst der Gemeentewerken in twee afdeelingen gesplitst. Tot de gemeentewerken worden geacht te behooren, behalve alle werken, gebouwen en inrichtingen voor den publieken dienst of ten dienste van allen bestemd, al hetgeen naar het burgerlijk recht eigendom der ge meente is, met uitzondering van datgene, waarvan het aanschaffen of het onderhoud krachtens de wet of wette lijke verordeningen aan bepaalde personen, colleges of commissiën is of mocht worden opgedragen (art. 1). Tot den dienst der gemeentewerken wordt geacht mede te behooren alles, wat bij de Hinderwet, de Ge zondheidsdienst, de Woningwet en de Bouwverordening aan de zorg van of ter uitvoering aan het Gemeente bestuur is opgedragen (art. 2). Tot de werkzaamheden van de eerste afdeeling be hoort alles wat de gemeentewerken, omschreven in art. 1 betreft, alsmede hetgeen van de werkzaamheden der tweede afdeeling is uitgezonderd. Tot de werkzaamheden der tweede afdeeling behoort de behandeling van alle zaken betreffende de onder werpen in art. 2 genoemd, voor zoover die niet geacht kunnen worden, gemeentewerken of meer bijzonder rechtstreeks gemeentebelangen te betreffen. Aan het hoofd der eerste afdeeling staat de Directeur, aan dat der tweede de Inspecteur voor het Woning toezicht. Voorts is in de instructie van den Inspecteur bepaald, dat hij Burgemeester en Wethouders zelfstan dig rapporteert omtrent die zaken die bij de verordening, regelende den rang, het getal, de benoeming enz. der ambtenaren en werklieden der Gemeentewerken aan zijne afdeeling zijn opgedragen, met dien verstande, dat hij de aanvragen of verzoeken om vergunning ingevolge de Hinderwet en omtrent bouw vergunningen ontvangt door tusschenkomst van den Directeur der Gemeentewerken en zijne daaromtrent uitgebrachte rapporten met de betrekkelijke stukken in zendt aan den Directeur. Dit laatste is geschied, opdat de Directeur zou kunnen nagaan, in hoeverre bij bouw- en hinderwetaanvragen meer bepaald gemeentebelangen in het geding komen; overigens werken de afdeelingen zelfstandig naast elkaar. Naar ons oordeel is het wenschelijk de ontwikkeling der zaken met opneming in de formatie van een door den Raad te benoemen adjunct-directeur en een meer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 365 rechtstreeks brengen van het Woningtoezicht onder de verantwoordelijkheid van den Directeur eerst een tijd lang gade te slaan, alvorens U de definitieve voorstellen tot wijziging der verordening, regelende den dienst der Gemeentewerken, en de daarmede verband houdende instructies te doen. Daar deze voorschriften de nieuwe functie niet kennen, behoeven wij alzoo Uwe machti ging tot oproeping van sollicitanten voor die betrekking op de evengenoemde bezoldiging van 4000.tot 5000.per jaar. Wij hebben de eer U daartoe bij dezen het voorstel te doen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Visser zou een enkele vraag willen stellen naar aanleiding van dit voorstel van Burgemeester en Wethouders, om op advies van den Directeur van ge meentewerken over te gaan tot benoeming van een adjunct-directeur en, als spreker goed begrijpt, om dan niet over te gaan tot benoeming van een hoofdopzichter? Hij zou willen vragen: is de functie van hoofdopzichter, zooals wij die hier thans hebben gekend, wel altijd tot haar recht gekomen, is, wat de bedoeling van de functie was het uitoefenen van controle door den hoofdop zichter, als zoodanig wel altijd tot haar recht gekomen? Spreker zou er op willen wijzen, dat men in meerdere plaatsen, die in zielenaantal ongeveer gelijk staan met Leeuwarden, geen adjunct-directeur heeft, zooals in Maastricht, Dordrecht en Breda. Is het niet mogelijk met de benoeming van een adjunct-directeur te wach ten, tot men datgene krijgt wat in het stuk van Burge meester en Wethouders wordt betoogd: een meerdere samenwerking tusschen woningtoezicht en bureau van Gemeentewerken als zoodanig? Als dan blijkt dat er voor de gecombineerde bedrijven een adjunct-directeur noodig is, dan zou dat misschien kunnen geschieden. Maar zou men nu voorloopig niet kunnen volstaan met benoeming van een hoofdopzichter, zonder te komen tot benoeming van een adjunct-directeur? Als men dan uit het betrokken personeel een hoofdopzichter benoem de, zou men de kosten van 4000.a 5000.voor een adjunct-directeur kunnen besparen. Verder wil spreker de vraag stellen of de functie van den Directeur van gemeentewerken werkelijk van dien aard is, dat een adjunct-directeur moet worden be noemd. Zijn zijn werkzaamheden zoo belangrijk en uit gebreid dat de directeur er nog een kracht naast moet hebben? En welke is dan de taak van den adjunct directeur? Zal deze misschien de taak hebben te ver vullen van den vroegeren hoofdopzichter, is dat het werk, wat ongeveer van hem zal worden gevraagd Spreker heeft deze vragen naar voren gebracht, om dat hem van zekere zijde inlichtingen omtrent deze zaak zijn gegeven. Het is voor hem nu moeilijk hierover een oordeel te vellen. En wanneer men hem van zekere zijde inlichtingen verstrekt en daarbij ook naar voren brengt, dat, zooals thans de dienst is ingericht met 14 technische ambtenaren en een directeur, de zaak kan marcheeren en men niet een nieuwe kracht daaraan behoeft te verbinden, dan acht spreker zich, naar aan leiding van de betrokken mededeelingen, verplicht deze vragen te stellen. Hij zou deze graag door het college hebben beantwoord. De heer De Vos zegt dat de heer Visser al een heele boel heeft gezegd, waarop spreker feitelijk niet behoeft terug te komen, omdat dat heelemaal in orde is. In dezen raadsbrief krijgt men feitelijk van de zijde van Burgemeester en Wethouders 2 voorstellen: in de eerste plaats om tot benoeming van een adjunct-directeur over te gaan en verder om niet te voorzien in de vacature van hoofdopzichter. Wat dit laatste betreft, spreker kan er volkomen in meegaan dat geen nieuwe hoofdopzichter wordt benoemd, maar wat betreft het benoemen van een adjunct-directeur De heer Visser (naar aanleiding van gepraat van verschillende raadsleden onderling, waardoor de heer De Vos slecht verstaanbaar is)Ik kan den heer De Vos niet verstaan. Ik wou heel graag dat een raadslid de gelegenheid krijgt om zich verstaanbaar uit te drukken. De Voorzitter: Als de heeren wat stiller willen zijn? En mag ik den heer De Vos verzoeken wat luider te spreken? De heer De Vos vervolgt dat hij niet inziet dat het noodig is dat wij hier een adjunct-directeur krijgen. Met een bekwaam directeur aan het hoofd en een staf van ambtenaren, zooals wij hier in Leeuwarden hebben, gelooft spreker dat men juist op dit oogenblik een schoone gelegenheid heeft om bezuiniging te betrachten, door geen adjunct-directeur te benoemen en ook niet te voorzien in de vacature van hoofdopzichter. Waar men op 't oogenblik een tijd tegemoet gaat, dat men op alle mogelijke wijzen moet bezuinigen, ook op de uitvoering van werken, daar gelooft spreker dat er op 't oogenblik meer dan voldoende personeel is, om in de werkzaamheden voor de gemeente Leeuwarden in de naaste toekomst te voorzien. En waar op dit oogen blik geen enkel ambtenaar eenig nadeel ondervindt van een besparing door niet benoeming van een hoofd opzichter, daar zal men in het gemeentebelang goed doen niet in die vacature te voorzien en ook niet over te gaan tot benoeming van een adjunct-directeur. De heer Dijstra: Ik heb het stuk van den directeur van Gemeentewerken ook met eenige nauwkeurigheid gelezen. Op vervolgblad no. 2 heb ik o. a. dit gelezen: „Er ontbreekt dus, wil men den geheelen dienst aan het gemeentebelang doen beantwoorden, een schakel in het organisme en dat gebrek is én door ondergeteekende (den directeur) én door den tegen- woordigen wethouder, meermalen aan de feiten ge constateerd kunnen worden. Treffende voorbeelden, speciaal op het gebied van de bestratingen en eigen werkplaatsen, zijn sedert mijn in diensttreden aan het licht gekomen". Ik zou haast zeggen dat men in dit gedeelte een samenvatting heeft van de absolute noodzakelijkheid om over te gaan tot aanstelling van een adjunct-direc teur. Nu heb ik voor mijzelf dien indruk niet gekregen, dat het noodzakelijk is. Of, als ik het mag zeggen, zooals de heer Visser het zegt: met een staf van 14 technici met een directeur, heb ik niet persoonlijk den indruk gekregen dat er ook nog een adjunct-directeur bij moet, vooral, omdat er ook gewezen wordt op een gemakkelijker regeling van de verantwoordelijkheid. Ik weet niet of die verantwoordelijkheid moet worden verplaatst. Ik meen dat de wethouder of de directeur die persoonlijk moeten houden. Ik heb niet den indruk gekregen dat benoeming van een adjunct-directeur noodzakelijk is en zal mij daar dan ook tegen verklaren. De heer Lautenbach heeft in de memorie van den directeur van Gemeentewerken 0. a. dit gelezen, dat de groote moeilijkheid, die bestaat, is, om den geschikten persoon, dien hij noodig acht, onder het bestaande personeel te kunnen vinden. Maar ze zijn er, zegt spreker. Dan heeft de directeur daar direct op laten volgen iets wat de verantwoordelijkheid betreft. Spreker gelooft dat dit een kwestie van appreciatie is. Er zijn er ook wel onder de ambtenaren en uit den jongsten tijd zou spreker ze nog kunnen opnoemen die de zoo noodige verantwoordelijkheid wel ter dege hebben ge voeld. Spreker gelooft dat men met het aanstellen van meerdere verantwoordelijken geen centimeter zal vor deren, integendeel, de mogelijkheid om deze nog te verzwakken is niet uitgesloten. En voor hem als leek is het, bij het weinige werk, dat er in deze gemeente op 't oogenblik aan de orde is, een raadsel, wat men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 4