366 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
met nog meer ambtenaren zal moeten doen. Spreker
begrijpt het heusch niet. Hij begrijpt het ook niet in
verband met den inspecteur van het woningtoezicht, i
Als daar nog iemand tusschen komt te staan
spreker zou wat willen zeggen, doch zal het uit be- I
leefdheid laten. Maar hij zou toch zeggen: wat moeten
dezen dan allen in 's hemels naam uitvoeren?
De heer Fransen: Ze hoeven ook niet bepaald wat
te doen!
De heer IJ. de Vries heeft ook dat lange stuk van den
directeur van Gemeentewerken gelezen en hij heeft
gehuiverd toen hij 't las en gedacht: het is hier een jan
boel. Eerst leest men dat er een schakel ontbreekt, wat
al lang was opgemerkt. Maar er wordt in dat schrijven
ook over een ander onderdeel gezegd: „Er is dan ook
gebrek aan leiding, ook hier vooral wat den buitendienst
aangaat en er zijn dus öf te weinige, öf te zwakke,
öf te ondeskundige krachten." Daaruit blijkt dat het
bij Gemeentewerken niet in orde is. In het organisme
van het bedrijf in het algemeen mist een schakel, maar
van een andere afdeeling wordt gezegd: er zijn ondes
kundige krachten. Spreker is geschrokken van dien
brief en meent dat daaruit blijkt dat de zaak niet in orde
is. En nu vraagt hij: waar zit dat aan, aan den wet
houder of aan den directeur? Dat zijn de 2 menschen
die er verantwoordelijk voor zijn. Men kan hier nu wel
een grapje over maken, maar spreker meent dat het
wel een ernstige toestand is. De directeur van Gemeente
werken zegt duidelijk dat op 't oogenblik een tak van
zijn dienst in de misère is en niet in 't belang van de
gemeente Leeuwarden werkzaam is. Spreker meent dat
dit onderzocht moet worden. De directeur erkent zelf
dat de toestand niet in orde is; men mag er dan wel
eens rijpelijk over denken of dit aan de ambtenaren of
aan den Raad ligt. Gewoonlijk worden alle gevraagde
credieten, vaak zeer hooge, toegestaan. De directeur
zegt zelf dat de zaak niet in orde is, dat er aan één
afdeeling te weinig of te slechte krachten zijn. Wie
weet wat er daardoor is bedorven aan het werk voor
jaren? Maar met zijn heele reorganisatie haalt de di
recteur in zijn brief ook alles onderst boven; hij stelt
nieuwe instructies voor wat een heel werk is en
is, als het college opdracht geeft, bereid zoo spoedig
mogelijk met nadere voorstellen te komen. Spreker
dacht dat de man het zoo druk had, maar hij schijnt
toch wel tijd te hebben om instructies in orde te maken.
Spreker kan niet voor dit voorstel stemmen voor hij
nadere inlichtingen over dezen ernstigen toestand heeft
ontvangen.
De heer Jansen is geschrokken van hetgeen de heer
IJ. de Vries naar voren brengt uit dit stuk. Maar wat
de heer IJ. de Vries zegt, raakt kant noch wal. Als er
wordt gezegd dat een afdeeling niet in orde is, dan kan
het zeer best zijn, dat die groep van menschen zooveel
werk heeft, dat het voor hen niet te doen is en dat er
aanvulling moet komen. Spreker wil niet direct zeggen
dat hij op dat standpunt staat. Spreker zou zeggen dat
de slag, dien de heer IJ. de Vries dien ambtenaren in
het gezicht geeft, omdat de zaak niet in orde is, niet is
gemotiveerd; spreker zou dat niet graag zeggen, als de
zaak niet in orde is.
Een andere kwestie is of de aanloop die Burgemeester
en Wethouders hebben genomen, of de oorzaak, die zij
hebben gezocht om tot een reorganisatie te komen, in
het vertrek van den hoofdopzichter, wel juist is geweest.
Dat is spreker niet gebleken. Als een directeur van
Gemeentewerken zegt dat een categorie van ambte
naren niet langer kan functionneeren, dan behoeft, om
hierop de aandacht te vestigen, niet eerst een hoofd
opzichter te vertrekken.
Spreker gelooft dat men, gezien de situatie, niet moet
overgaan tot aanstelling van een adjunct-directeur,
maar dat men veeleer den bestaanden dienst, desnoods
door uitbreiding van arbeidstijd 't klinkt gek uit mijn
mond zet spreker moet trachten te verbeteren, tot
wij inderdaad weer een rustiger tijd hebben gekregen.
Daarom moet met het bestaande personeel worden ge
woekerd. Spreker gelooft niet dat het aangaat een
ambtenaar van 5000.aan te stellen, waar in tal van
diensten anderen worden ontslagen. Tenzij er dus nog
ernstige aanvullingen door het college worden gedaan,
waardoor spreker wordt overtuigd, zal hij zijn stem niet
aan dit voorstel geven.
De heer O. F .de Vries (wethouder) acht het moeilijk
jm alle raadsleden, die het woord hebben gevoerd,
stuk voor stuk te beantwoorden. Spreker wil in de
eerste plaats een algemeene opmerking maken. Het is
volkomen juist, zooals in den aanhef van de toelichting
van Burgemeester en Wethouders staat, dat door het
vertrek van den hoofdopzichter deze zaak in den Raad
is gekomen. Maar men moet daarom niet meenen, dat
daarvoor niet langer de aandacht van het college is
gevraagd. Spreker zou zeggen dat al van 1920 af meer
dan eens in het college ter sprake is gekomen het schep
pen van een andere formatie, omdat de toestand in de
laatste jaren zoo was, dat er geen stabiliteit was. Er
kwam telkens verandering; spreker wil in dat verband
in de eerste plaats wijzen op het belangrijke feit, dat
bij Gemeentewerken ook de woningbouw en volks
huisvesting zijn ondergebracht. In 1920 is besloten van
Gemeentewerken een bedrijf te maken en als de Raad
zoo'n besluit neemt, ziet hij de verordeningen en denkt
daarover verder niet na. Maar de wethouder van Finan
ciën zal wel beter kunnen toelichten welke gevolgen
het in de werkzaamheden heeft gehad om de boek
houding commercieel in te richten. Later heeft men nog
gekregen het Grondbedrijf en ook het Woningbedrijf
is bij Gemeentewerken ondergebracht. Daar was dus
gedurende langen tijd geen stabiliteit, doordat men dan
dit en dan dat er bij kreeg. Nu echter eindelijk de toe
stand zoo was, dat men de zaken eenigszins kon over
zien en ook aan de orde kwam de benoeming van een
nieuwen hoofdopzichter in de plaats van den vertrek-
kenden hoofdopzichter, hebben Burgemeester en Wet
houders aan den directeur opgedragen over den toestand
bij Gemeentewerken een algemeen voorstel in te dienen
en daarbij te vermelden, hoe hij daarover dacht. Zoo
doende is de directeur gekomen met het voorstel, dat
bij de stukken ligt. De heer IJ. de Vries is daar zeer van
geschrokken. Maar spreker zou zeggen: als er in een
bepaald bedrijf iets hapert, dan is het juist eerlijk, als
men daarmee voor den dag komt en komt met voor
stellen tot verbetering. Nu hapert het hier en moet de
zaak veranderd worden dan moet men toch eerlijk
wezen en den moed hebben om op een bepaald oogen
blik in te grijpen.
Op de wijze, waarop de heer IJ. de Vries den toestand
schildert, wil spreker niet ingaan. Dan had de heer
Ij. de Vries daarop ook maar nader moeten ingaan, dan
had hij die zaak maar bij de begrooting ter sprake
moeten brengen. De vragen, die de heer IJ. de Vries
stelt, zal spreker niet eens beantwoorden
De heer IJ. de Vries: Dat is er U met een Jantje van
Leiden afmaken.
De heer O. F. de Vries (wethouder) Laat de
heer IJ. de Vries eerst met feiten aantoonen dat de toe
stand daar wel slecht is.
Dan heeft de heer Visser enkele vragen gesteld, die
spreker in 't kort zal trachten te beantwoorden. In het
plan van den directeur is ook opgenomen de benoeming
van een hoofdopzichter en, zoo zegt de heer Visser, het
voorstel van Burgemeester en Wethouders is om geen
hoofdopzichter te benoemen maar wel een adjunct-di-
ïecteur. Als de heer Visser echter het stuk van Burge
meester en Wethouders goed had gelezen, dan had hij
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 367
moeten opmerken dat dit niet juist is. Burgemeester en
Wethouders hebben juist gezegd voorzichtigheidshalve
eerst een adjunct-directeur te benoemen en dan af te
wachten en ook het oordeel van dien man te vragen.
Men kan dan de zaak ernstig onder de oogen zien of er
dan nog verandering noodig is aan Gemeentewerken en
kan dan eventueel nog besluiten tot benoeming van een
hoofdopzichter.
De heer Visser heeft gevraagd of de directeur het te
druk had. Spreker gelooft niet dat Burgemeester en
Wethouders gekomen waren met dit voorstel, als hun
gebleken was, dat de directeur er de bezigheden, die
gedacht zijn voor den adjunct-directeur, bij kon doen.
Spreker gelooft dat de Raad ook met hem van meening
zal wezen dat het geen tijd is om lichtzinnig over der
gelijke zaken heen te loopen en met voorstellen te komen,
die niet diep doordacht zijn. Spreker kan meedeelen dat
bij Burgemeester en Wethouders ook de meening voor
zit, dat met aanneming van dit voorstel het gemeente
belang wordt gediend.
De heer Visser heeft gevraagd wat de taak zal zijn
van den adjunct-directeur. Dat is ook door den directeur
uiteengezet. De taak van den adjunct-directeur zal zijn
dat hij als organisator en bedrijfsleider, wat alle onder
deden van het bedrijf betreft, zal optreden. Het is vol
komen juist door den directeur gezegd, dat er eigenlijk
een schakel ontbreekt tusschen den buitendienst en de
directie. Gemeentewerken wordt den laatsten tijd zoo
overstelpt met stukken en aanvragen om advies, dat
men er een dag zou moeten wezen, om daarover een
oordeel te vellen. Het is onmogelijk voor den directeur
om nog meer het werk van de opzichters te contro
leeren, met hen te bespreken, inkoopen te doen,
enz. Dat zal dan ook in hoofdzaak de taak wezen van
den adjunct-directeur, die ook nog over enkele onder
deden zal komen te staan, zooals het Grondbedrijf,
waar geen technisch man over gaat, terwijl toch het
Grondbedrijf een van de belangrijkste takken van dienst
is.
De heeren Lautenbach en Dijstra hebben gesproken
over de verantwoordelijkheid. Het is volkomen waar,
en spreker is dezelfde meening toegedaan, dat de ver
antwoordelijkheid van het bedrijf blijft bij den hoofd
ambtenaar, in dit geval bij den directeur. Men kan dat
niet anders formuleeren en die verantwoordelijkheid
niet afwentelen op ondergeschikte ambtenaren. Maar
het spreekt vanzelf dat de adjunct-directeur meer als de
andere ambtenaren verantwoordelijk moet blijven, al
blijft de algeheele verantwoordelijkheid bij het hoofd van
den tak van dienst, den directeur van Gemeentewerken.
Ten slotte wil spreker nog dit zeggen. Hij weet niet,
waar hieromtrent door enkele sprekers iets naar voren
is gebracht, of het den raadsleden wel volkomen dui
delijk is, wat wordt beoogd met dit voorstel om een
adjunct-directeur te benoemen op een salaris van
4000.tot 5000.Men weet ten slotte toch dat
er 2 ambtenaren weg gaan: een is er op 't oogenblik al
weg en er vertrekt een op 1 Januari 1923. En daarvoor
komt slechts één ambtenaar in de plaats. Er is dus geen
sprake van dat het personeel wordt uitgebreid; als men
de cijfers nagaat, zal men zien, dat hierdoor een be
zuiniging tot stand komt. Als het bouw- en woning
toezicht meer met Gemeentewerken is samengesmolten,
moet misschien op den duur de reorganisatie verder
worden doorgezet. Maar dat kan men op 't oogenblik
nog niet met feiten aantoonen, zoodat spreker daarop
thans niet verder wil ingaan.
De heer Lautenbach denkt er niet aan zijn meening
te wijzigen, doch hij wil aan wat hij zoopas heeft ge
zegd, nog dit toevoegen. Hij wenscht in achting voor
den vertrokken hoofdopzichter, den heer Faber, niet
onder te doen, voor niemand. Maar laat hij het vlotweg
uitspreken, dat het een publiek geheim was, dat de
onsympathieke verhoudingen, die op het bureau van de
Gemeentewerken heerschte en invloed had op de werk
zaamheden; het vertrek van dien hoofdopzichter kan
geen argument zijn om de noodzakelijkheid van aan
stelling van dezen titularis.
Juist door die onsympathieke verhoudingen, is het
vertrek van dien hoofdopzichter niet bijzonder gevoeld.
En in de tweede plaats geeft de Directeur van ge
meentewerken een kantteekening van een van de amb
tenaren die, als zij juist is, spreker doet vragen is er
niet een ander middel, dat wij van dezen ambtenaar
verlost kunnen worden?
De heer Visser gelooft dat bij hetgeen de wethouder
heeft verteld, deze een door spreker gestelde vraag heeft
vergeten. De wethouder verwijst naar het stuk, dat
onder punt 12 der agenda in behandeling is, 't welk
echter voor spreker iets onduidelijk is en, naar hij ge
looft, voor verscheidene anderen ook. Hij heeft het stuk
2 of 3 maal gelezen, voor hem uit deze redactie duidelijk
was, wat het college voorstelt. Het kan aan sprekers
bekrompenheid liggen, maar hij vindt de redactie niet
helder. De bedoeling, die spreker er uit heeft opgevat
is deze. Er is een advies van den directeur van Gemeen
tewerken, die adviseert tot het aanstellen van een ad
junct-directeur met daarnaast een hoofdopzichter. Nu
gaan Burgemeester en Wethouders met dit laatste niet
accoord en zeggen: we behoeven geen hoofdopzichter,
we kunnen het met een adjunct-directeur wel doen.
Daarom bracht spreker zijn vraag no. 1 naar voren: Is
de functie van hoofdopzichter hier vroeger wel tot haar
recht gekomen? Als men nu geen hoofdopzichter bij het
bedrijf noodig is, dan stelt spreker de vraag of die vroe
ger wel noodig is geweest. Of is het de bedoeling dat
de adjunct-directeur zal verrichten, wat indertijd door
den hoofdopzichter werd verricht? Vandaar dat spreker
de vraag heeft gesteld welke de taak zal zijn van den
adjunct-directeur.
Dit zou spreker bescheiden naar voren willen brengen
en hij wil het nog aanvullen met hetzelfde, waarover de
heer Lautenbach sprak: ook hem is de mededeeling
verschaft dat de functie van den betrokken hoofdop
zichter van dien aard was, dat zij wel kon worden uit
geschakeld. En ook is spreker door iemand, die het kan
weten, deze mededeeling gedaan, dat deze tak van dienst
kan worden beheerd met 14 ambtenaren met een direc
teur, zonder dat het noodig is een nieuwe uitgaaf te
voteeren. Dat is het motief, waarom spreker bezwaarlijk
voor dit voorstel kan stemmen. Als hij van zekere zijde
hoort dat het kan geschieden zonder uitbreiding, dan
moet men het respecteeren, als het niet noodig is geld
te voteeren, dat spreker met zijn stem niet in die richting
wil gaan.
De heer IJ. de Vries zou gaarne nog een paar woorden
willen zeggen. De heer Jansen heeft uit het stuk van
den directeur van Gemeentewerken niet den indruk ge
kregen, dien spreker daaruit heeft gekregen. Dat is best
mogelijk; de eene mensch leest anders dan de andere.
Maar als spreker de woorden leest, die ook door den
heer Dijstra naar voren zijn gebracht, dan ziet hij dat
de directeur in zijn stuk schrijft:
„Er ontbreekt dus, wil men den geheelen dienst
aan het gemeentebelang doen beantwoorden, een
schakel in het organisme en dat gebrek is èn door
ondergeteekende èn door den tegenwoordigen wet
houder, meermalen aan de feiten geconstateerd kun
nen worden. Treffende voorbeelden, speciaal op het
gebied van de bestratingen en eigen werkplaatsen,
zijn sedert mijn indiensttreden aan het licht gekomen."
Dat schrijft de directeur van Gemeentewerken en dat
wil voor spreker zeggen dat het meer dan eens gehaperd
heeft en dat de zaak lang niet in orde is. De heer Jansen
zal misschien zeggen dat dit gezocht is, maar spreker
kan er zoo maar niet overheen loopen.
De wethouder vraagt spreker: geef bewijzen. Sprekers