368 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
heele betoog berust op wat de directeur van Gemeente
werken schrijft over den eenen dienst en over het andere
onderdeel. Dan vraagt spreker zich af: is de zaak daar
wel in orde of niet? En dan kan het misschien juist zijn
dat de directeur van Gemeentewerken fout schrijft, maar
dan zou spreker graag willen dat de wethouder eens
bewijst dat de directeur fout schrijft. Als dat niet is be
wezen, schrikt spreker er van dat van 2 bedrijven de
zaken niet in orde zijn. Dat zou hem spijten, ook voor
de betrokken ambtenaren.
De heer O. F. de Vries (wethouder) kan dit ant
woorden dat, als dat er in staat, dan daaruit blijkt dat,
als er iets fout is geweest, direct de vinger daarop is
gelegd en dat wordt voorgesteld om het te verbeteren.
Dat staat duidelijk in het stuk. Als men wil verbeteren,
direct nadat de fouten zijn ontdekt, dan is dat toch in
het gemeentebelang. En als men dus een conclusie trekt,
moet het deze zijn: dat er verandering moet komen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 12 tegen 11 stemmen aangenomen.
Vóór stemmen: de heeren Berghuis, Dijkstra, Koopal,
Tiemersma, De Boer, O. F. de Vries, Zandstra, Muller,
M. Molenaar, Tulp, B. Molenaar en Collet.
Tegen stemmen: de heeren Dijstra, Lautenbach, Van
der Werff, Visser, De Vos, Jansen, Cohen, Westra, IJ.
de Vries, Van Weideren baron Rengers en Fransen.
12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan het bestuur der woningbouwver-
eeniging „Beter Wonen" bij wijze van uitleening kas
geld te verstrekken.
Dit voorstel luidt als volgt:
Bij ons college is ingekomen het hierbij overgelegd
schrijven d.d. 9 November 1922 van het bestuur der
arbeiderswoningbouwvereeniging „Beter Wonen" alhier,
houdende verzoek om bij de gemeente een kasgeldlee-
ning te mogen sluiten groot 139.000.ten behoeve
van den bouw van 50 woningen op een terrein tusschen
de Jacob Binckesstraat, het Cambuursterpad en den
Weg naar Cambuur.
Dit bouwplan is een onderdeel van het plan van 137
woningen, waaronder 1 winkelhuis, door genoemde
vereeniging ontworpen op bovengenoemd terrein voor
den bouw waarvan bij raadsbesluit d.d. 12 Juli 1921,
no. 297R/176, besloten is een voorschot uit 's Rijks kas
aan te vragen van 799.000.
Voorloopig zullen behalve de 20 die reeds in aanbouw
zijn, nog 50 woningen worden gebouwd, waarvan de
aanbesteding heeft plaats gehad; blijkens een telegra
fische mededeeling van het Ministerie van Arbeid zal
hierop de goedkeuring van den Minister worden ver
kregen. De aanbestedingssom bedraagt 138.696.
Teneinde genoemde woningbouwvereeniging in staat
te stellen door verstrekking van het noodige kasgeld
de financieering van dien bouw mogelijk te maken,
hebben wij de eer U voor te stellen te besluiten:
goed te vinden dat aan de arbeiderswoningbouwver-
eeniging „Beter Wonen" een bedrag wordt verstrekt bij
wijze van kasgeldleening, uiterlijk tot aan het tijdstip,
waarop het voorschot uit 's Rijks kas zal worden ont
vangen, van ten hoogste 138.600.zoo noodig onder
voorbehoud van hypotheek op de eigendommen der
vereeniging ten behoeve der gemeente en op door Bur
gemeester en Wethouders nader te stellen voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
De heer Muller blijft, als voorzitter der vereeniging,
buiten stemming.
13 (Agenda no. 14). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om over te gaan tot den bouw van eene
centrale slachtgelegenheid aan den Sneekertrekweg
en tot wijziging der gemeentebegrooting, dienst 1922
(bijlage no. 39).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra: Wanneer ik de kwestie van abattoir
of slachthuis te Leeuwarden naga, heb ik steeds den
indruk gehad dat de voorstanders van een dergelijke
inrichting ineenen daarmede eenige vooruitstrevendheid
aan den dag te leggen. Nu heb ik de ongeveer 15 jaren
Gat ik belangstelling toon voor de politiek mij steeds
beschouwd als te behooren tot de meer vooruitstreven-
den in de partij waartoe ik behoor en ik kan mij voorstel
len dat ik, indien ik in 1878 deel van dezen Raad had uit
gemaakt, als gevolg van die vooruitstrevendheid, vóór
een abattoir zou hebben gestemd. Nu ik evenwel 44
jaren later voor een dergelijk vraagstuk word geplaatst,
meen ik, dat hetgeen toen wellicht een eisch des tijds
mocht genoemd worden, thans mogelijk wel zeer achter
lijk kan zijn.
In werkelijkheid geloof ik, mijnheer de Voorzitter,
dat er in den loop der tijden in het slagersbedrijf zich
zoodanige veranderingen hebben voorgedaan, en dat
wel vooral in de laatste tijden, dat men op den dag van
heden tegenover dit vraagstuk op een geheel ander
standpunt komt te staan.
Ik zie zich in het slagersbedrijf een evolutie beginnen
te voltrekken, die mij de vraag doet overwegen of wel
licht in de toekomst dit geheele bedrijf niet zal worden
omgezet en of wellicht niet vrij spoedig reeds het sla
gersbedrijf geheel een geconcentreerd grootbedrijf zal
worden, geheel afgescheiden van het zich meer en meer
vormende bedrijf van vleeschwinVelier.
Wij zien toch het slagersbedrijf zich niet alleen hier
te lande meer en meer concentreeren, maar zelfs be
gint er zich een wereldconcentratie in dit bedrijf te vor
men, die reeds ontzaglijke afmetingen aanneemt, en het
geeft te denken dat zelfs in een zoo veerijk land als onze
provincie geregeld vleesch uit Argentinië, Australië en
Denemarken v/ordt ingevoerd. Nu zal men allicht op
merken dat deze evolutie zoo'n vaart niet zal nemen,
daar het publiek toch naar eigengeslacht vleesch zal
blijven vragen, maar ik denk, wanneer ik in de bladen
de annonces lees van uitsluitend eigen geslacht rund-
vleesch, steeds aan die typische glazen bordjes, die in
mijn jeugd voor de ramen prijkten van enkele ouder-
wetsche schoenmakers en waarop te lezen stond, dat
men uitsluitend eigengemaakt schoenwerk verkocht.
Evenals die verdwenen zijn, zullen ook de bedoelde
annonces verdwijnen.
Komende tot de vraag wat dit alles heeft te maken
met den bouw van een openbaar slachthuis, moet ik
opmerken, dat het mij uiterst bedenkelijk lijkt in dit sta
dium van de ontwikkeling van een bedrijf in een vooruit
strevende richting in te grijpen door een maatregel, die
misschien 20 of 30 jaar geleden op haar plaats was, maar
thans sterk den indruk maakt achterlijk te zijn.
Ook geeft het te denken dat in de vergadering over
de kwestie, die wij dezer dagen te dezer stede hebben
gehad, iemand in het belang van den veehandel de op
lichting van een abattoir bepleitte, terwijl namens een
35-tal slagers werd betoogd, dat ook dezen waren vóór
een dergelijke inrichting.
Mij dunkt, als men van die zijde zoo'n belang daarbij
heeft, dan zullen die bedrijven zelf wel zorgen dat er
een dergelijke inrichting te hunnen behoeve verrijst. En
het spijt mij dan ook zeer, dat er in plaats van dit
voorstel van Burgemeester en Wethouders thans niet
voor ons ligt een aanvraag om concessie voor het bou
wen van een abattoir, en ik bejammer het nog op dit
oogenblik, dat een aanvrage van dien aard, die hier 40
jaar geleden geweest is, niet is ingewilligd geworden.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 369
Dan toch was dit vraagstuk te rechter tijd tot oplossing
gekomen.
Het lijkt mij in elk geval aanbevelenswaardig dat niet
van boven af, maar door het bedrijf zelf zal worden uit
gemaakt, waar eventueel in deze provincie een centrale
slachtplaats zal komen, indien althans de onwikkeling
van het bedrijf de stichting daarvan nog noodig zal
maken; in dat geval is dan allicht decentralisatie te ver
wachten ten opzichte van de soort van vee.
Maar in elk geval, de bouw van een slachthuis te
Leeuwarden kan de gezonde ontwikkeling van dit bedrijf
niet tegenhouden en dus is het gevaar niet denkbeeldig,
wanneer te zijner tijd de handel behoefte zal gevoelen
aan het oprichten van groote slachthuizen hier in de
omgeving, dat, door vermindering van slachting, de
rentabiliteit van het slachthuis op den duur belangrijk
zal verminderen.
Dat is alles toekomstmuziek. Bezien wij nu eens de
nuchtere feiten, dan moet ik op de eerste plaats opmer
ken, dat ons de rapporten van Prof. Dr. Remmelts en
Dr. Swierstra zijn onthouden, waardoor wij de waarde
daarvan moeilijk kunnen beoordeelen. Overlegging van
die stukken zou ik dus op de eerste plaats willen vragen.
Nu de financieele opzet:
Toen ik bij de behandeling van de verordening op de
vleeschkeuring, U, mijnheer de Voorzitter, de vraag heb
gesteld of de daarin genoemde tarieven op statistische
gegevens waren gebaseerd, toen hebt U mij, om het
zacht uit te drukken, met een kluitje in het riet gestuurd.
Op bladzijde 173 van het verslag van de Handelingen
van den Raad lees ik:
De Voorzitter wil hierbij nog een opmerking maken, welke
hij den heer Westra bij de vorige toelichting is schuldig
gebleven. Bij deze keurloonen is door Burgemeester en Wet
houders geen berekening gemaakt, maar spreker zelf heeft er
wel een gemaakt. Hij heeft het bedrag uitgetrokken op een
ronde som en Burgemeester en Wethouders meenden dat er
met 5.2.50 enz. niet te veel is gevraagd. De bedoeling
van deze verordening is deze cijfers zijn geheel door
spreker berekend in de veronderstelling dat er geen abattoir
en een koelhuis was dat de zaak zichzelf zal dekken".
Dus toen het ging om keurloonen vast te stellen, toen
was het voor Burgemeester en Wethouders niet de
moeite waard om een berekening te maken, thans even
wel komt men met cijfers en deze cijfers doen ons zien
dat de keurloonen bij het tegenwoordige systeem op
brengen 33.142.(op de gemeentebegrooting is uit
getrokken 15.000.terwijl volgens diezelfde ge
meente-begrooting de kosten van de vleeschkeuring
12.700.bedragen. Zoodat een batig saldo blijft van
20.442.wat dus in den vorm van indirecte belasting
door het vleeschetend publiek thans reeds wordt op
gebracht.
Ik heb, mijnheer de Voorzitter, in diezelfde raadsver
gadering van 13 Juni, U de vraag gesteld, of er van te
voren overleg was gepleegd met de slagers; dit werd
toen door U beantwoord met de dooddoener, dat dan
zou worden onderhandeld met de menschen tegen wien
deze verordening was gericht. AAaar nu is mij achteraf
gebleken, dat indien men zich de moeite had gegeven
zich tijdig te verstaan met de slagers en matige keur
loonen had vastgesteld, deze er voor te vinden waren
geweest deze kosten op hun gewone exploitatie te ver
halen en niet aan het publiek in rekening te brengen,
zooals zij nu verplicht waren.
Dat is van te voren door een hunner voormannen aan
den toenmaligen chef van dienst te kennen gegeven.
Burgemeester en Wethouders mogen hieruit leeren, dat
het steeds zijn nut kan hebben met de hulp van de
menschen uit de bedrijven dergelijke verordeningen voor
te bereiden.
Dat is van te voren door een hunner voormannen aan
een bate uit de exploitatie van 1700.Dit bedrag
moet worden verminderd met 800.uit opbrengst
van mest en bloed, welke bate ook thans bestaat en nu
door de gemeente-reiniging wordt genoten, zoodat blijft
een bedrag van 900.Tegenover het batig saldo van
de vleeschkeuring beteekent dit dus voor de gemeente
een verlies van 19.542.-—. Bovendien zullen de slacht-
loonen 50 tot 100 uitgaan boven de keurloonen van
thans, wat het vleeschetend publiek komt op een ver
schil van 21.257.zoodat deze inrichting aan de
inwoners bijna 41.000.per jaar zal kosten.
Ik kom derhalve, mijnheer de Voorzitter, tot deze
conclusie, dat Burgemeester en Wethouders den Raad
voorstellen, om de burgerij van Leeuwarden te dwingen
hunne uitgaven jaarlijks met een bedrag van 41.000.
te verhoogen, en dat in een tijd, dat algemeen gesproken
wordt over een noodzakelijke beperking van uitgaven
en versobering des levens, en dat om Leeuwarden een
inrichting rijker te doen worden, die niet alleen een
groot deel der burgers niet wenschen, maar die zoo zal
worden uitgevoerd, dat ze aan de voorstanders geens
zins kan voldoen, die toch wenschen een abattoir met
koelinrichting.
En nu kunnen Prof. Remmelts en Dr. Swierstra in voor
ons onbekend gebleven theoretische wijsheid rappor
teeren dat een centrale slachtplaats voor Leeuwarden
noodzakelijk is; onze huismoeders die de koorden
hunner beurs in deze tijden nauwer moeten toehalen,
zullen uit practische noodwendigheid concludeeren dat
ze onmogelijk is.
Indien 's Raads meerderheid straks dit voorstel mocht
aannemen, zie ik slechts één lichtpunt, en dat is, dat
dit voor onze kiezers een nieuwe en een krachtige
aanmaning zal zijn, om bij de eerstkomende verkiezingen
aan dit noodlottig regime, waarvan deze zaak slechts
een symptoom is, een einde te maken, opdat een college
van Burgemeester en Wethouders kan worden samen
gesteld, dat blijk geeft, de teekenen des tijds beter te
verstaan.
De heer Tulp (wethouder)Een paar weken voor de
vergadering op j.l. Donderdag, uitgeschreven door de
3 middenstandsvereenigingen, werd ik uitgenoodigd
door den voorzitter dier vergadering om deze bij te
wonen, want, op die vergadering zouden wij voorgelicht
worden door een deskundige, die zou bewijzen, dat men
op dit oogenblik een abattoir zou kunnen bouwen dat
90.000.goedkooper was. Zoo zei de heer Peletier
en ik heb toen direct gezegd: dat is mijn man. Hier
mee was meteen al bewezen dat de tegenstanders niet
meer principieel tegen een abattoir zijn, maar dat het
gaat tegen de kosten. Wij hebben daar op die verga
dering ook kunnen hooren dat er eigenlijk niemand was
tegen de stichting van een abattoir; het is dus niet meer
een abattoirkwestie maar het is een geldkwestie. Er
werden daar naar voren gebracht 2 motieven om de
oprichting tegen te houden: het eene motief is, dat de
zaak uit het belastinggeld zou moeten worden betaald
en het andere motief is dat de exploitatiekosten lasten
zullen opleggen.
Toen ik nu verleden Donderdag den heer Peletier
ontmoette, heb ik hem gevraagd: Hoe komen jullie er
bij om nu niet een deskundige toelichting te laten geven,
waaruit wij zouden hooren dat het abattoir minder zou
behoeven te kosten? Nu zullen we dat advies dus niet
te hooren krijgen? De heer Peletier zei daarop: Als
men het pro of contra van een deskundige hoort, is dit
altijd eenzijdig. Alsof het betoog van mr. Römer niet
eenzijdig was. De heer Römer heeft een historisch over
zicht van de abattoirkwestie gegeven en hij heeft niet
het pro en contra van een abattoir besproken, maar
alleen gezegd dat het daarvoor op 't oogenblik geen tijd
is en dat er geen geld voor is.
Wat het belastinggeld betreft, de heer Collet heeft
dien avond duidelijk naar voren gebracht: het gaat niet
uit het belastinggeld. De voorzitter van dien avond zei,
dat hij terzijde had gehoord dat het geld voor de stich
ting geleend was. Ik heb toen ook gezegd: het is ge
leend en het is dus geen belastinggeld. Wat de exploi
tatierekening betreft, zei de voorzitter: Zoo'n exploi
tatie van jullie kennen we allemaal; 't is een exploitatie-