370 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
rekening op papier, dat komt nooit uit. Zeker, het is
waar: als men een nieuw bedrijf opzet, waarvoor men
geen gegevens heeft betreffende de exploitatie, dan blijft
het een raming en dan is het van zelf sprekend dat die
raming verkeerd kan zijn en kan tegenvallen. Maar de
exploitatie is hier opgezet op grond van de cijfers, op
grcnd van de slachtingen, die hier plaats hebben. Men
kan hier precies zeggen: dat en dat is geslacht. En dan
vraag ik om te bewijzen dat de exploitatierekening niet
goed is en dat die niet zal kloppen.
Nu is hier gezegd: het vleesch is al zoo duur en nu
krijgen we nog een indirecte belasting. Het is vol
komen juist, dat het keuringsgeld aan de slagers moet
worden vergoed; ik ben het volkomen met den heer
Westra eens, dat de vleeschprijs daarmee moet worden
verhoogd. De slagers zouden geen goed koopman zijn
als zij het niet deden; het is toch ter wille van het pu
bliek dat de keuring plaats heeft. Maar de heer Westra
vergeet zijn argument aan te vullen met dit: als er geen
abattoir komt, dan moeten alle slagers binnen 5 jaar
model-inrichtingen hebben als slagerij, waarvan de
kosten misschien een som zullen bedragen, die minstens
even groot is als de kosten van een abattoir alleen. De
slagers hebben volkomen gelijk dat zij de keuringskosten
op het publiek verhalen. Maar dan zullen zij ook de
hoofden bij elkaar steken en zeggen dat zij zooveel op
het vleesch moeten leggen, omdat zij zooveel kosten
hebben moeten maken.
Dan heeft de heer Peletier dien avond ook nog ter
zijde gezegd: Het is een dankbare tijd
De heer Fransen: Wat moet de heer Peletier hier van
middag toch telkens bij doen?
De heer Tulp (wethouder): Als voorzitter van de
middenstandsvergadering. De heer Peletier zei: Het is
een dankbare taak tegenwoordig om critiek uit te
oefenen. Meer zal ik hier niet van zeggen.
De heer Collet: Wij zouden dit voorstel in een van
de vorige vergaderingen hebben behandeld, doch op
verzoek van de middenstandsvereenigingen hebben wij
die behandeling uitgesteld. Wij zijn door die midden
standsvereenigingen uitgenoodigd om een vergadering
bij te wonen; zooals de heer Tulp al mededeelde, zou
men ons daar eens vertellen hoe of het eigenlijk moest.
Ik ben ook naar die vergadering gegaan, om daar mijn
licht op te steken, maar ik wil hier al direct zeggen dat
ik op die vergadering betrekkelijk niets heb geleerd.
Ja, toch wel wat, maar daar kom ik straks op terug.
Wij hebben daar in de eerste plaats gehoord, zooals
de heer Tulp al zei, een redevoering van den heer Römer,
een geschiedkundige redevoering en daarmee af. Wij
hadden daar totaal niets aan; over de zaak, waarom
het ging is geen woord gerept. Toen het aan debat toe
was, heeft eerst een tegenstander, een meneer uit Zwolle,
gesproken. Deze heeft wat middenstandstheorieën naar
voren gebracht, de theorie, dat alles tegenwoordig geld
kost en dat, als iets geld kost, men het dan niet meer
moet doen, maar het moet nalaten. Daarna hebben wij
gehoord een voorstander, den veehandelaar Turksma.
Ik zal op 't oogenblik niet vertellen wat hij zei, maar
hij was een voorstander. Hij haalde o. a. in zijn betoog
ook de financieele zijde in 't algemeen aan en zei, dat
het geld voor het slachthuis reeds was gereserveerd.
Dat is ook zoo; indertijd is er een som geleend om een
abattoir te bouwen. "Toen deze persoon was uitge
sproken, heeft de heer Peletier ik zal het voorlezen
het volgende gezegd:
De Voorzitter is het met wat de heer Turksma ten aan
zien van de financieele gestie van het gemeentebestuur heeft
gezegd, niet eens. De heer Turksma heeft gezegd dat het
geld reeds is uitgetrokken de post reeds is gereserveerd.
Spreker heeft dat een onjuist standpunt genoemd, omdat dat
geld evenzeer door de belastingbetalers is bijeengebracht.
Het zou gelijk zijn of het opnieuw betaald moest worden of
dat het reeds betaald is. Spreker wil zich nog sterker uit
drukken; hij zou zelfs een dergelijk beleid, als men daarmee
doorging, absurd vinden. Dit zou leiden tot groote excessen.
Het college van Burgemeester en Wethouders had dan maar
te zorgen voor een potje en zou alles wat het wilde er dan
door kunnen krijgen."
Toen wij een dergelijke uiteenzetting kregen ik
wil er direct aan toevoegen dat ik niet naar die verga
dering was gegaan om te debatteeren, maar alleen om
te luisteren toen ik dan een dergelijke financieele
uiteenzetting van den heer Peletier hoorde, waarbij hij
zei dat, als de gemeente een slachthuis gaat stichten,
dan eerst het geld moet worden bijeengebracht in den
vorm van belasting, kon ik het niet langer verdragen,
ben ik naar het podium gegaan en heb ik het tegendeel
beweerd. Ik heb aangetoond dat stortingsgeld of op
richtingskapitaal nimmer bijeengebracht wordt uit de
belastingpenningen, maar dat voor dergelijke buitenge
wone zaken geleend wordt, en dat ook de begrooting
van het slachthuis aangeeft, dat afschrijving, rente en
aflossing door het bedrijf zullen worden betaald. Men
wou het daar dus doen voorkomen alsof, wanneer de
Raad hier zou besluiten tot stichting van een slachthuis,
de menschen het volgend jaar de kosten daarvan op hun
belastingbiljet zouden vinden. Ik heb ook gezegd dat
de heer Peletier, die jarenlang raadslid is geweest, wel
beter wist en dat hij wel zoo goed zou willen zijn om
daar in 't openbaar te verklaren dat hij zich vergist had.
Ik had ook gedacht dat hij dat zou hebben gedaan.
Alaar in plaats daarvan komt de heer Peletier met het
volgende en zegt ik heb hier een stenografisch ver
slag, dit is woordelijk wat de heer Peletier heeft ge
zegd
De Voorzitter staat eigenlijk paf van de woorden van den
heer Collet. Hij heeft deze altijd beschouwd als iemand, die
nog wel eens een kansje maakte om Minister van Financiën
in onzen gemeenteraad te worden, maar de heer Collet komt
hier nu met een elementair onjuist begrip omtrent de ge-
meente-financiën. Wat is een gemeente? Niets anders als
een groote naamlooze vennootschap, waarvan de belasting
betalers de aandeelhouders zijn. De gemeente leent, wie
draagt de verantwoordelijkheid De belastingbetalers. En
als de exploitatie met kan worden opgebracht, moet ze door
de belastingbetalers worden opgebracht. Of men een leen'ng
sluit of het geld wordt door de belastingbetalers opgebracht,
dat staat gelijk. Dat is precies hetzelfde."
Stel U dus voor: als ik zeg dat, als wij een slacht
huis gaan bouwen, het geld daarvoor dan geleend moet
worden, dan zegt de heer Peletier: neen, dat geld mag
je niet leenen, dat moet je van de belastingbetalers
i binnen halen. Ik moet eerlijk waar dit verklaren, dat ik
niets anders kan zeggen dat dat die vergadering in dit
teeken stond en dat was ook de geest van die ge-
heele vergadering alles wat wordt uitgegeven in een
gemeente, moet door de belastingbetalers worden be
taald. Wanneer men ook een productief bedrijf sticht,
een bedrijf dus dat zichzelf kan bedruipen, het doet er
niet toe, de belastingbetalers moeten toch het geld bijeen
brengen.
De heer Peletier heeft gezegd dat hij paf stond van
mijn uiteenzetting; ik moet zeggen dat ik paf heb ge
staan dat hij den moed heeft dergelijke dingen te ver
tellen, dat hij niet heen durft gaan met eerlijk de men
schen te zeggen hoe de zaak staat. Maar de kwestie
is hier: de zaak moet geld kosten, de goê-gemeente
moet wat worden wijs gemaakt. Anders kan ik het niet
niet inzien.
Wij doen dat anders. Het is in onze beweging ook
altijd geen koek en ei. Maar toen ik voor een week of
vier in dezelfde zaal was en voor mijn partijgenooten
een zaak uiteenzette ik moet eerlijk verklaren dat
die vergadering op bijzonder veel hooger peil stond dan
deze vergadering van middenstanders. Wij lichten de
menschen voor. Maar toen ik in die middenstandsver
gadering was, kwam de gedachte bij mij op: Is dit het
volk voorlichten in benarde tijden? Neen, dit is niet het
volk xoorlichten, maar het is het volk voor liegen. Dat
is het.
Ik heb later nog eens geprobeerd het den menschen
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 371
aan het verstand te brengen. Maar de heeren, die hier
tegenwoordig zijn en die ook in die vergadering waren,
zullen het met mij eens zijn, dat dit daar eigenlijk niet
mogelijk was. Van verschillende kanten kwamen uit
roepen en toen ik uitdrukkelijk zei Menschen, er is
geen woord van aan, gij zult het op Uw belastingbiljet
niet vinden, toen werd er van verschillende kanten ge-
ïoepen Dat is wel waar
Mijnheer de Voorzitter, dan houd je ten slotte maar
op. Dat zulke menschen die gewone dingen niet be
grijpen, dat middenstanders, menschen, die altijd zaken
drijven, niet op hooger peil staan en dat zij niet beter
weten, daar sta ik paf van. Ik heb nog een oogenblik
gedacht: neem een ander bedrijf als voorbeeld; zij be
grijpen het niet, omdat dit niet zichtbaar is. Ik had nog
kunnen nemen de gasfabriek. Ik heb daaromtrent voor
eenige dagen ook nog gezegd bij de begrooting
dat het reservefonds is volgestort en dat er een ton van
de gasfabriek is overgebracht in de gemeentekas. Dat
voelt men op zijn belastingbiljet; die winst, die er is,
betaalt men ntinder aan belasting. Hetzelfde is te zeggen
van ons electriciteitbedrijf; ook daarin zit voordeel, ook
die sommen worden overgebracht in degemeentekas,ook
daarin zullen de belastingbetalers merken, dat zij minder
belasting betalen. En zoo gaat het met ieder productief
bedrijf. Alléén als het bedrijf een tekort zou mogen op
leveren, dan zullen de menschen dat natuurlijk op hun
belastingbiljet terug vinden. Maar als wij de begrooting,
die Burgemeester en Wethouders hebben gemaakt, als
juist mogen aannemen en zij werd in die vergadering
niet betwist, wat ik graag had gehad dan zien wij,
dat op die begrooting nog voorkomt een winstpost van
1700.Als wij dus op 't oogenblik dit raadsstuk van
Burgemeester en Wethouders mogen aannemen als juist,
dan zullen de belastingbetalers niet meer moeten betalen,
maar zullen zij met elkander 1700.minder hebben
op te brengen in den vorm van belasting.
Ik ben het er wel mee eens en dat heb ik daar op
die vergadering ook gezegd dat, als er een abattoir
komt, de menschen iets meer voor het vleesch zullen
hebben te betalen. Maar dat moeten zij nu ook al. Het
keurloon, dat van neringslachtingen geheven moet wor
den, is ingevolge de rijkskeuring, die in Den Haag is
gemaakt en niet door dezen Raad is uitgemaakt. Die
rijkswet zal toch moeten worden nageleefd. De menschen
betalen dat meerdere nu ook, nu de wet in werking is.
Zoodra de keuring plaats vond, is de prijs van" het
vleesch met 2/^ cent per pond verhoogd.
Ik heb zoojuist al gezegd dat wij op die vergadering
niets hebben geleerd, heelemaal niets; de zaak zelf is
niet in 't minst naar voren gebracht. En daarvoor hadden
wij nu nog wel de behandeling van dit stuk uitgesteld.
Ik moet eerlijk verklaren dat, als er weer eens zoo'n
voorstel komt van de middenstandsvereenigingen, ik er
dan niet zoo gauw weer voor te vinden zal zijn om te
zeggen: stel maar uit, wij kunnen daar ons licht nog
eens opsteken. Op die vergadering had niet enkel
besproken moeten worden het voorstel van Burgemees
ter en Wethouders, maar men had daar ook naar voren
moeten brengen de keuringswet zelf en de bezwarende
en strenge bepalingen, welke die keuringswet aangeeft.
Nu weten wij allen dat alle slagerijen binnen de 5 jaren
zoo moeten worden veranderd, dat zij geheel aan de
eischen der wet voldoen. Daar is in die vergadering
geen woord over gesproken. De slagerijen moeten dan
hebben: voldoende licht, voldoende luchtverversching,
vloeren, die geen vocht doorlaten, steenen wanden,
ronde hoeken, stofdichte zolders, stankvrije kolken,
ondergrondsche aansluiting op gemeentelijke rioleering,
goed water, goede verbindingswegen, enz., enz. Ik heb
daarover ook met een slager gesproken. Toen ik op die
vergadering niets wijzer was geworden, dacht ik: ik
wil toch nog eens een man van de practijk, in dit geval
een slager hooren. Ik heb hem dan ook gevraagd: Hoe
denkt U daarover, zijn de slagers hier in staat,"hun in
richtingen zoo in orde te maken? De slager was het
met mij eens dat dit natuurlijk niet kon, althans een
groot deel van de slagers kunnen het niet. De élite
slagers als ik ze zoo mag noemen zullen misschien
in staat zijn aanstonds hun inrichtingen zoo in orde te
maken, dat zij niet in strijd zijn met de wet, maar een
groot deel van de slagers zouden het niet kunnen. Dezen
zijn dus aangewezen op een openbaar slachthuis.
Ik heb echter niet alleen mijn licht opgestoken bij
een slager, ik meende toch ook goed te doen als ik eens
ging informeeren bij een veehandelaar-exporteur. Ik
moet hier direct aan toevoegen dat het prettig is, ook
eens met dergelijke menschen, die over 't algemeen
meer een breederen en grooteren kijk op de zaken heb
ben dan velen onzer, die altijd in de stad zitten opge
sloten, over zulke zaken te spreken. Ik heb den man
verschillende vragen gesteld en, omdat hij zelf ook wist
waarom ik kwam, heeft hij mij verschillende dingen
zoo goed mogelijk verteld. Toen ik het over onze markt
had, noemde hij onze markt een wereldmarkt, die door
iedereen wordt bewonderd; Leeuwarden is een markt
plaats, zooals er geen tweede in ons land en misschien
geen tweede in Europa is. Het is jammer, zoo zei hij,
dat men hier niet voor 25 of meer jaren is overgegaan
tot stichting van een slachtplaats. Maar Leeuwarden
sukkelt altijd achteraan. Hij vertelde mij verder dat,
omdat hier in Leeuwarden geen slachtgelegenheid is,
er veel vee niet naar onze markt wordt vervoerd, maar
onmiddellijk wordt getransporteerd naar die plaatsen,
waar wél slachtplaatsen zijn. Zoodat wij hier dus niet
dat vee krijgen wat hier anders wel naar toe zou gaan,
waardoor Leeuwarden ook weer minder marktrechten
ontvangt. Als hier een goede slachtgelegenheid was,
dan zou hier ook veel meer vee naar toe gaan. De vee
handelaar zei mij dat de exporteurs hier hun vee naar
Harlingen sturen, het daar laten slachten en het dan
terug laten komen, wat natuurlijk ook weer extra kosten
met zich sleept. Hij noemde mij nog een eigenaardig
geval, waaruit blijkt dat het exporteeren van vleesch
hier ook een goede zijde heeft, hoewel de begrooting,
die door het college is opgemaakt, is gebaseerd op het
vleesch, dat wij hier zelf noodig hebben. Ik vroeg den
veehandelaar zouden de exporteurs wat van deze
slachtgelegenheid gebruik maken. Het antwoord was:
Dat zouden zij zeker, ik zal U een duidelijk voorbeeld
geven. Ik was voor een week of drie te Rotterdam aan de
markt, toen een van de kooplieden daar had vernomen,
dat het varkensvleesch in België verhoogd was in prijs.
Die koopman, altijd tuk er op om te verdienen dat
zijn we trouwens allemaal kocht 40 varkens, liet ze
onmiddellijk voor export slachten, zoodat ze denzelfden
middag nog naar België vervoerd konden worden. Der
gelijke gevallen zullen zich ook in Leeuwarden voordoen.
Als hier vee aan de markt is zal zich dat hier geregeld
voordoen, zoodat van het abattoir of slachthuis voor
den export zeer veel gebruik zal worden gemaakt.
Nu was mij voor dien tijd door een slager verteld:
Een slachthuis is voor ons niet doelmatig, het is voor
ons een last. Op mijn vraag waarom, antwoordde hij:
Kijk eens, als er nu een slachthuis kwam met daaraan
verbonden een koelhuis, dan was het voor ons een voor
deel, maar nu is het een nadeel. Als wij in het slachthuis
moeten slachten, dan moet het vleesch worden overge
bracht. Dat is voor het vleesch niet goed. Daarnaast
heeft het slachten daar voor ons hinderlijke gevolgen;
wij zullen zelf naar de slachtplaats moeten, zullen dus
meer van huis moeten zijn en het zal ons dus meer aan
personeel kosten. Ik heb ook een ander daarnaar ge
vraagd, iemand, die jaren aan het abattoir in Utrecht
heeft gewerkt. Deze persoon heeft mij gezegd dat in
Utrecht juist het tegendeel heeft plaats gevonden; toen
daar een abattoir kwam, konden de slagers het met
minder personeel doen. Ik laat nu in 't midden wie gelijk
heeft; de slager, die het mij vertelde, beschouw ik als
een zeer betrouwbaar mensch, hij ziet de zaak momen
teel zoo in.