372 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. Verder heeft mij de veehandelaar nog gezegd dat er ook perspectieven aan zijn verbonden; als we hier een slachthuis krijgen, dan zullen we hier o. a. ook krijgen vetsmelterijen, huidenzouterijen en darmwasscherijen, enz. Ik ben, hoewel ik door de mededeeling van den sla ger, die het zoo jammer vond dat er eigenlijk niet direct een koelhuis aan verbonden werd, even twijfelde, voor een slachthuis. De slagers zijn allen vóór een abattoir. Dn ik geloof ook niet om even terug te komen op het geen de heer Westra zegt dat wij hier zoo'n reuzen- concentratie zullen krijgen, dat alle slagers zoowat ver dwijnen en dezen zullen worden opgelost in één slagerij. L>e slagers zijn unaniem, zoo verklaarde mij die slager en ik vertrouw dien man voor een abattoir, maar dan moet daaraan verbonden zijn een koelinrichting zoolang die er niet is, zijn de slagers er tegen. Nu heb ik j ook nog eens een ander gevraagd, of het zoo hinderlijk is als in zoo'n slachthuis moet worden geslacht en het vleesch dan naar de verschillende slagerijen moest worden overgebracht, of het vleesch dan zoo aan bederf onderhevig is. De persoon, wien ik dit vroeg, heeft mij gezegd: Neen, met laat het maar een nacht hangen, dan hindert het niet meer. Maar bovendien heeft hij mij toe gevoegd, dat de meeste slagers hier al gezamenlijk slachten en dat, als 2 slagers samen slachten, er dus één bij is, die zijn vleesch moet overbrengen. Men doet dat dus hier al geregeld. Toen ik dan ook bij mijn veehandelaar en bij de verschillende andere menschen, bij wie ik mijn licht had opgestoken, vandaan kwam, was is gesterkt hoewel ik altijd een voorstander ben geweest van een slacht huis in mijn meening en heb gedacht: Zij, die het goed meenen met onze stad Leeuwarden, die de stad willen vooruit brengen, die de werkgelegenheid willen vergrooten, zijn verplicht om mee te helpen dat wij hier krijgen een openbaar slachthuis. De heer Dijstra: Ik ben ook naar die vergadering ge weest, waarvan de heer Collet hier een verslagje heeft uitgebracht en ik heb op die vergadering ook niet ge vonden, wat ik verwachtte. Of, als ik eerlijk wil zijn, ik heb er wél gevonden, wat ik verwacht heb en dat is dit: dat de voorstelling, die door den voorzitter dier vergadering van de zaak is gegeven, niet anders is als ik verwachtte, dat zij zou worden gegeven. Wat de zaak zelve betreft, stel ik mij in dezen niet op het standpunt van de wenschelijkheid, maar op dat der noodzakelijkheid. Ik betwist niet, dat het tot op zekere hoogte wenschelijk zou kunnen zijn, dat Leeu warden een centrale slachtplaats zou krijgen, maar ik stel mij, en zal mij, zoolang de tijden zijn zooals ze zijn, steeds stellen op het standpunt van de noodzakelijkheid. En als ik voor mijzelf niet de eerlijke overtuiging en de strikte zekerheid heb dat iets noodzakelijk is, zal ik mij tegen elke uitgaaf verzetten, die daarmee in strijd komt. Als ik de keurloonen naga, dan vind ik dat er tusschen de loonen, die zijn gegeven in bijlage 39 en de loonen, die nu worden geheven, een verschil is. Als die ver schillen in totaal worden uitgerekend ik heb dat niet gedaan dan is dat toch van eenige beteekenis. Ik heb hier staan: 3300 koeien a 7.50. Thans is het keurloon voor een koe 5.Hier is dus al een verschil van 3300 rijksdaalders. Zoo kan men de verschillen zelf uitwerken. Maar het resultaat is dat de burgerij een, zij het dan tot op zekere hoogte minimaal, bedrag meer zal hebben te betalen dan zij op 't oogenblik betaalt. Wat staat daar tegenover? We hebben hier op 't oogenblik, zooals mij is meegedeeld en ik zou graag van den wethouder hooren of het juist is, maar ik heb den indruk gekregen dat het volkomen juist is een keuringsdienst, die aan strenge eischen voldoet, een keuringsdienst van zoodanigen aard, dat men al bijzon der gewiekst moet zijn, om producten aan den man te brengen, waar tegen zich. de gemeentelijke verordening verzet. Dan kom ik op het terrein van de bouwkosten. Deze zullen voor een dergelijke centrale slachtplaats in totaal bedragen 245.000.Nu is de kwestie dat de keu- ringswet zegt dat binnen een bepaalden termijn er een dergelijke gelegenheid moet zijn of dat de inrichtingen der slagers moeten worden gewijzigd. We hebben nu nog een termijn van een jaar of 4 voor den boeg. Dus, het eene gegevene is, dat de keuringsdienst hier vol komen in orde is en wij ons daar wel rustig bij kunnen neerleggen en het andere gegeven is dat, als wij thans overgaan tot het bouwen van een dergelijke inrichting, wij daarvoor dan een bedrag moeten voteeren van bijna 2 y2 ton. Als wij daarbij in aanmerking nemen den tijd, waarin wij leven, als wij daarbij in aanmerking nemen de gegevens, die zoo af en toe te onzen dienste staan en waaruit kan worden opgemaakt dat wij zeer waar schijnlijk in de komende jaren een tijd zullen hebben, die ons zal drukken, een tijd, waarbij een groot aan passingsvermogen aan den dag zal moeten worden ge legd, als men het niet al te zwaar wil hebben, dan geloof ik, dat wij niet voorzichtig handelen met uitgaven te doen, waarvan wij niet volkomen overtuigd zijn dat het absoluut noodzakelijk is. Kunnen wij met onzen keu ringsdienst, zooals die thans is, nog eenige jaren door gaan ik betwist niet dat het tot bouw van een slacht huis zal moeten komen, dat zal wel moeten dan acht ik het niet onmogelijk dat wij voor een beduidend lager bedrag kunnen bereiken wat men noodzakelijk acht te hebben en wat in bijlage 39 aan de hand wordt gedaan. De heer Collet heeft een onderhoud gehad met een veehandelaar en zeer zeker zitten er in de mededee- lingen van den heer Collet elementen van waarheid. Ik kan er mij zeer wel indenken, als hier een volledige inrichting was want dan zou een abattoir verre pre ferent zijn boven een centrale slachtplaats als iets dergelijks hier werd gebouwd, dat dan die veehandelaar tot op zekere hoogte gelijk heeft. Maar als men met dergelijke argumenten rekening zal houden, heeft men meer vastigheid noodig dan bloote mededeelingen van iemand, van wien ik niet zal ontkennen, dat hij ze niet kan verschaffen op dit terrein, maar aan de hand van wiens gegevens men toch, naar ik geloof, niet moet over gaan tot bouw van een slachthuis. Men zal met der gelijke practici zeer zeker rekening moeten houden, maar deze mededeelingen acht ik niet in die mate van waarde, dat zij voldoende gewicht in de schaal leggen. Ik zal de discussies niet langer rekken. Ik heb weer gegeven de motieven, waarop ik mij meen te moeten beroepen om tegen bijlage 39 te stemmen. Ik ben er tegen thans over te gaan tot bouw van een centrale slachtplaats. De heer Visser merkt op dat deze materie hier reeds eerder een punt van behandeling heeft uitgemaakt. Bij de vorige besprekingen heeft spreker ook aan de dis cussies deelgenomen. Reeds hebben zich enkele voor standers van toen thans doen kennen als tegenstanders en spreker wil nu ook kenbaar maken dat hij in plaats van een voorstander op dit moment een tegenstander is geworden. Hij wil dat motiveeren. Al in de vergadering van 13 April 1920 heeft hij gezegd dat hij met weinig animo zijn stem aan een dergelijk voorstel gaf en spreker heeft thans een evolutie gemaakt in achterwaartsche richting. In dien tusschentijd, van het moment dat hij voorstemmer was tot op dit oogenblik, nu hij tegen stemmer is, hebben wij gekregen een verscherpte vleeschkeuringswet en in deze gemeente een gedecentra liseerde keuring, waarbij het vleesch en vee voor- en nadat het geslacht wordt aan een scherpe controle wordt onderworpen. Spreker meent ook, evenals de heer Dijstra, dat er zekere waarborgen en ook voldoende waarborgen in die verscherpte wet liggen dat er een Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922. 373 voldoende controle wordt gehouden. En dan moet spreker eerlijk bekennen dat dit voorstel voor hem een linancieele kwestie wordt. De heer Tulp heeft gezegd dat er een financieele kwestie van is gemaakt, ook op die vergadering, die de heer Tulp heeft meegemaakt. Spreker heeft niet de eer gehad, die vergadering te kunnen bijwonen, maar hij moet toch zeggen, dat voor hem een financieele kant aan deze kwestie verbonden is. Het is zeer zeker waar, er is een exploitatierekening daargesteld en als men nu de slagers de exploitatie kosten laat dekken, dan zullen de belastingbetalers niet daarin en in de bouwkosten van het abattoir behoeven bij te dragen. Dat is waar, als alles klopt. Maar spreker meent niet dat men volgens de wet de slagers kan ver plichten gebruik te maken van een dergelijke instelling. Voor hem is het dus niet zoo zeker dat practisch be waarheid zal worden wat omschreven staat in de memorie van toelichting bij de voorstellen en in de exploitatie-opzet, die door het college naar voren is gebracht. Spreker wil zeggen dat hij nog een princi pieel voorstander is van een abattoir, zooals in 't begin, maar dat hij om redenen van practischen aard heden zijn stem niet aan dit voorstel kan geven De heer Jansen: 't Gaat tegen 1923! De heer Visser wil zeggen dat het voor hem mis schien nog niet eens vaststaat, dat de kostprijs van het vleesch als zoodanig zou moeten worden verhoogd, als de slagers in een abattoir moesten slachten, omdat het voor hem altijd nog een raadsel is dat de prijs van het vleesch nog zoo hoog moet zijn, waar men de koeien, die indertijd voor 750.werden verkocht, thans met 250.— betaalt. Maar spreker heeft niet de zekerheid dat tegenover de beste bedoelingen, die het college naar voren brengt, men een waarborg heeft van practische levensvatbaarheid daarvan, omdat de wet niet zegt: gij moet. Men heeft dus niet de waarborgen en de garantie dat de instelling door de slagers zal worden gebruikt; als over 5 jaar de slagers hun bedrijf zoo hebben inge richt, dat het niet in conflict komt met de wet, dan zal men hun niet de verplichting kunnen opleggen om van het abattoir gebruik te maken. Spreker is dus tegen, omdat hij niet ziet de zekerheid van slagen en ook om het laatste argument, dat door den heer Dijstra is ge noemd; als men hier ten slotte over 4 of 5 jaar toch een abattoir moet hebben dan heeft ook spreker liever een abattoir dan een slachthuis. Dan zal men misschien voor een weinig hooger bedrag als waarvoor men nu een slachthuis bouwt, een abattoir met koelhuis kunnen daarstellen. Het is dus niet een principieele reden maar een voorzichtige politiek, die spreker in een dergelijke richting voert Ja, mijnheer De Boer, aldus spreker, ik draag ook eenige financieele verantwoordelijkheid. Spreker heeft dat ook betoogd een jaar geleden, toen het ging over de uitbreiding van het politiebureau enz., hij heeft dat ook betoogd, toen het ging over het plein bij de ambachtsschool, hij heeft dat herhaaldelijk gedaan. Den laatsten tijd hebben we ook gehoord, de anti pathie, die bij een breede massa der Leeuwarder be volking heerschte ten opzichte van een abattoir. Spreker meent dat men daarmee ook voorzichtig moet zijn. Men kan wel zeggen dat de Raad bij zijn beslissingen geen rekening behoeft te houden met antipathieën en sympathieën der Leeuwarder bevolking, maar spreker gaat daarmee niet accoord. Bij breede lagen van de Leeuwarder bevolking hoort men vragen: Is het wel zoo noodig, nu over te gaan tot bouw van een abattoir? Dat is het algemeen idee. Spreker stelt de vraag of het niet mogelijk is uit een oogpunt van practische bezuiniging de zaak als zoodanig enkele jaren uit te stellen. We weten niet, wat wij straks mee zullen maken, de toekomst is onzeker. Spreker geeft het den besten socioloog te zeggen, hoe de sociale kwestie zich zal oplossen. Men staat voor het feit, dat de gemeenten jaren lang voor zoo hoog mogelijke uit gaven zullen staan. En voor spreker is het niet zeker dat de inkomens niet omlaag zullen gaan, met als ge volg daarvan een hoogeren druk van de belastingen. Nu mag men zeggen dat dit punt met de belastingen niet heeft te maken, maar spreker is dat met den heer Collet niet eens. De heer Collet mag het dan optimis tisch voorstellen en spreker misschien een pessimist noemen, maar spreker voor zich heeft niet de garantie dat, wat het college naar voren heeft gebracht, practisch bewaarheid zal worden. Men moet bij den opzet van de exploitatierekening ook wel degelijk rekening houden met de practijk. Spreker gelooft dat men den bouw van een abattoir gerust kan uitstellen tot de wet als zoodanig de plicht daartoe oplegt. De heer IJ. de Vries zal het zeer kort maken, omdat in hoofdzaak al is gezegd, wat hij wou zeggen. Hij is steeds een voorstander geweest en heeft ook steeds voor gestemd op grond dat hij meende, dat een abattoir noodig was voor de volksgezondheid. Maar hem is nu verzekerd dat met de nieuwe vleeschkeuringswet, die nu 2 maanden in werking is, voldoende voor de volks gezondheid wordt gewaakt. Het tweede bezwaar, dat hier is genoemd, is: dat het te stichten slachthuis in de toekomst te klein zal blijken om in de behoefte aan slachtruimte te voorzien en dat er geen koelhuis bij is. Waar er nu nog 4 jaar tijd is, om te voldoen aan de wet, zou spreker nog gaarne dezen bouw 1 of 2 jaar willen opschorten. Niettegen staande hij een principieel voorstander is, zal spreker, om practische reden niet voor maar tegen moeten stemmen, niet om kiezersgunst of 't een of 't ander, maar om eenvoudig af te wachten, hoe de vleesch keuringswet verder zal werken. Want men moet niet vergeten dat bij bouw van een abattoir de keurloonen met 50 stijgen; als keurloon voor een koe zal 7.50 worden gevraagd, terwijl nu 5.wordt gegeven. Terwijl nu de gemeente echter nog van de keurloonen een heele mooie cent in kas houdt, zullen dan alle keur loonen door de exploitatie weg gaan, misschien op een 1000.na. Spreker zal dus tegen stemmen, tenzij de wethouder nog zulke prachtige inlichtingen geeft, dat spreker wordt overtuigd om voor te kunnen stemmen. De heer Jansen: Er bestaat eenige moed toe om van deze zijde een ander geluid te laten hooren ten opzichte van deze kwestie. (Er ontstaat eenig rumoer aan spre kers kant). Misschien wil men het mij hier onmogelijk maken om te spreken, maar ik zal rustig doorgaan. De heer Lautenbach: Dat is nu iemand, die iedereen altijd in de rede valt! De heer Jansen vervolgt dat de verkiezingen van 1923 hier parten hebben gespeeld. De heer Westra is daarmee begonnen en de andere heeren zijn daarop doorgegaan. Maar het gaat niet aan om ten slotte tel kens weer de bezuinigingsleus te laten hooren, terwijl men in zijn geheele beschouwing niet in de kern van de kwestie doordringt. Als de heer Visser heeft gezegd dat hier in Leeuwarden gebleken is, dat men tegen een abattoir is, dat men daar weinig zin in heeft, dan durft spreker te zeggen dat een breede laag van het volk daar bitter weinig verstand van heeft en ten slotte alleen vraagt: Wat is het resultaat, als er al of niet een slacht huis komt? En dan is een van de resultaten dat men zal vragen: Komt het ook meer te kosten? Nu is er een groote tegenstrijdigheid in de uitkom sten; de voorstander zegt dat er 2 cent per pond op de kosten van het vleesch zullen komen en een ander de heer Poppe uit Zwolle zegt, dat het vleesch wel een dubbeltje per K.G. meer komt te kosten. Spreker zou nu graag door het college hebben beantwoord de vraag, welke van deze beweringen waar is. Die vraag

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1922 | | pagina 8