374 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
is reeds eerder gesteld en is mogelijk ook wel in het
college behandeld. Men kan hier nu wel lang en breed
praten over de exploitatie, maar het gaat ten slotte om
de rentabiliteit van het slachthuis. Als dit uit kan en
de exploitatierekening is aan de hand van de practijk
opgezet en berekend, dan aanvaardt spreker die cijfers
volkomen. Als hij op het standpunt van den heer Visser
stond, dan zou hij die cijfers misleidend kunnen noemen,
want, zoo zegt de heer Visser, het college geeft de
zaak in theorie, maar de practijk zal misschien heel
anders zijn. Maar spreker zou toch zeggen dat dit cijfers
zijn uit de practijk en dat men daaraan moet vasthouden.
Sprekers vraag is dus deze: Wat is aanstonds het be
drag, dat het Leeuwarder publiek, in verband met den
bouw van een gemeentelijk slachthuis, meer voor het
vleesch zal moeten betalen. Niet dat sprekers stem
van dat antwoord zal afhangen; hij is op 't oogenblik
niet gedraaid en zal zijn stem vóór dat voorstel geven.
Maar het Leeuwarder publiek heeft het recht, te weten,
hoe de uitslag zal zijn.
De heer Muller is een van de raadsleden, die op die
bewuste vergadering zijn geweest en hij wil, afge
scheiden van wat zijn partijgenoot, de heer Collet,
daaromtrent heeft gezegd, ook vooraf zeggen, dat men
ten opzichte van die vergadering wel eenigen tijd in de
geschiedenis terug mag gaan om in een tijd te komen
dat een dergelijke vergadering, die op zoo laag peil
stond als deze middenstandsvergadering, kon plaats
vinden.
De heer Visser: We zijn hier anders wel wat gewoon.
De heer Muller zou in de tweede plaats, naar aan
leiding van wat de heer Westra aan het slot van zijn
betoog heeft gezegd, n.l. dat hij hoopt dat het volgend
jaar bij de verkiezingen de kiezers andere menschen
zullen kiezen om van het regiem, dat op 't oogenblik
in Leeuwarden regeert, verlost te worden, dit willen
zeggen, of als men dan dergelijke menschen zou kiezen,
als daar in de zalen-Schaaf met den heer Westra achter
de groene tafel zaten, men het dan niet met spreker
eens zou zijn, dat men zijn hart zou moeten vasthouden,
of de arbeidersklassen daarmee niet op een reusachtige
manier bekocht zouden worden. En aan de arbeiders
klassen zou spreker dit willen zeggen, dat zij bij de
volgende verkiezingen wel goed uit hun oogen mogen
zien, wie de menschen zijn, die het beste hun belangen
behartigen en hunne vertegenwoordigers zijn, de mid
denstanders, die in de zalen-Schaaf de leiding hadden
of de menschen, die hier op 't oogenblik een fractie van
10 man vormen.
Naar aanleiding van wat de heer Visser heeft ge
zegd zou spreker wel een vraag willen stellen. De heer
Visser heeft gezegd dat hij van oordeel is dat, hetgeen
weer aan accijns of keuringsrechten meer moet worden
betaald, wel op de tegenwoordige exploitatie van de
slagers kan worden gevonden. Als dat juist is, komt
spreker de houding van den heer Visser vreemd voor.
Als de heer Visser weet dat de meerdere kosten wel uit
de exploitatie van de slagers zelf gehaald kunnen wor
den, zoodat niet de burgerij deze behoeft te betalen en
hij ook de exploitatie van Burgemeester en Wethouders,
die de zaak rendabel maakt, niet aanvecht, dan kan
spreker niet begrijpen, waarom de heer Visser hier tegen
is. Waarom is hij hier dan tegen? Dat zou spreker van
den heer Visser wel eens willen hooren. Spreker gelooft,
omdat ook de bezuinigingshetze den heer Visser te pak
ken heeft, die hem doet besluiten van voorstander te
genstander te worden.
De heer Fransen was eigenlijk niet van plan over
deze zaak een woord te spreken. Het is algemeen bekend
dat hij van den beginne af een heftig tegenstander is
van den bouw van een openbaar slachthuis, omdat hij
er absoluut niet de noodzakelijkheid van inziet. Maar
waar de voorlichting op die middenstandsvergadering
hier ter sprake is gekomen, wil spreker daarover ook
zijn meening zeggen. Hij is het voor een groot deel
met den heer Collet eens, dat de voorlichting door den
voorzitter dier vergadering alles behalve juist is ge
weest. Spreker leest in het verslag van de courant
als dit juist is dat de voorzitter dier vergadering
heeft gezegd: Immers, het geld moet door de belasting
betalers worden opgebracht. Dat is niet juist. Als spre
ker het goed heeft begrepen dan moet het geld worden
opgebracht door de consumenten. Al de belastingbetalers
blijven hier buiten! De heer Collet heeft daar al op ge
wezen en dit voldoende in het licht gesteld! Maar hij
heeft ook de slagers voorgelicht, wat zij de eerstvolgende
5 jaren moeten doen. De heer Collet heeft een aantal
punten opgenoemd, waaraan de slagerijen na verloop
van dien tijd moeten voldoen. Maar spreker meent te
weten dat al die punten al jaren lang eischen zijn, die
hier in Leeuwarden aan de slagerijen zijn voorgeschre
ven. Die zaak blijft dus gelijk. Het zijn alleen de ronde
hoeken, die nog niet als eisch waren gesteld, maar al
het andere is hier in Leeuwarden al lang voorgeschreven.
Nu het slachthuis hier weer aan de orde is, heeft
het er den schijn van dat het hier een wedstrijd zal
worden tusschen de gemeente Leeuwarden, Gedepu
teerde Staten en de Kroon. Thans komt voor de derde
maal deze zaak naar voren. Spreker krijgt echter den
indruk dat, als dit bedrag wordt toegestaan, dan de
voorstanders van een abattoir vermoedelijk reeds gedu
rende den bouw zullen komen met andere eischen, die
noodig zijn. Hij vermoedt dat men dan nog wel met
voorstellen tot bouw van een koelhuis of van andere
inrichtingen zal komen, om zoodoende toch het geheele
abattoir te krijgen. Om die vrees wil spreker zijn stem
niet aan dit voorstel geven. Alhoewel het voorstel is
een slachthuis op vrij bescheiden schaal, vreest spreker
dat men met dezen opzet in den loop van den bouw
met voorstellen zal komen om het abattoir geheel te
voltooien. Spreker meent daarom zijn stem aan dit
voorstel te moeten onthouden.
De heer De Boer wil een paar woorden in 't midden
brengen naar aanleiding van hetgeen de heer Westra
deze vergadering heeft gezegd. En dan moet spreker
tot zijn spijt zeggen dat hij het betoog van den heer
Westra spreker zal het zoo zacht mogelijk zeggen
maar het is altijd nog een beetje hard, als men zooiets
gaat zeggen buitengewoon oneerlijk vindt. Spreker
hoopt dat met de volgende redeneering aan te toonen.
De heer Westra is begonnen met te zeggen, dat het
bouwen van een centrale slachtplaats schadelijk zal zijn
voor de gemeentekas. Hij heeft er onder anderen op
gewezen dat de geraamde winst van 1700.door
de 800.voor bloed en mest nog moest worden
teruggebracht op 900.—. Spreker wil er dan op
wijzen dat de heer Westra alleen zijn aandacht heeft
besteed aan de cijfers, die hem bij zijn betoog van dienst
konden zijn. Hij wil er op wijzen dat hier de zeer be
langrijke post op de exploitatierekening voorkomt van
24.460.en dat onder die zeer belangrijke post een
bedrag aan rente voorkomt van 15.900.—. Als de
heer Westra met zijn bekwamen, critischen blik die
cijfers had bekeken, dan had hij moeten ontdekken, dat
deze geraamde rentepost veel te hoog is. Die post moet
uiteen worden gehaald in 3 bedragen. De eerste post
daarvan is de rente, die wordt betaald voor den grond,
die in eeuwigdurende pacht is, voor zoover hier op
aarde iets eeuwig is. De tweede post is de rente voor
de gebouwen. De gebouwen zijn geraamd op
184.000.met een afschrijving in 50 jaar. De ge
middelde rente is dus de helft lager dan de rente, die
geraamd is. In plaats van een uitgaaf van 15.900.
voor rente alleen, zou voor rente moeten worden ge
raamd een bedrag van 8.520.wat dus een voordeel
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 14 November 1922.
375
oplevert van 7.380.Dat heeft de heer Westra maa.
in de gauwigheid vergeten. Spreker geeft toe dat een
post van 800.voor zoo'n bezuinigingsacteur van
veel meer beteekenis is dan een post van ruim 7000.
Maar toch had de heer Westra daar toch ook nood
zakelijk de aandacht op moeten vestigen.
Dan heeft men hier vandaag een nieuwe verklaring
gekregen van het woord evolutie. Spreker heeft altijd
gemeend dat evolutie vooruitgang was, maar hij heeft
hier nu voor het eerst gehoord, dat het achteruitgang
beteekende. En hij heeft tot zijn spijt gezien dat de heer
Westra ook in dat soort van evolutie deelde. De heer
Westra heeft gezegd dat, als hij een 40-tal jaren terug
geleefd had, hij dan misschien op het standpunt had ge
staan dat hier een slachtplaats van gemeentewege moest
worden opgericht. Hij heeft echter in dien tusschentijd
een ontwikkeling van de bedrijven gezien en een con
centratie van dien kant en meent dat het evolutionnaire
standpunt van toen thans zeer achterlijk is geworden.
De heer Westra meent dat men die evolutie haar gang
moet laten gaan en dat in de naaste toekomst de oplos
sing moet worden gezocht in den vorm eener concessie,
verleend aan de gezamenlijke slagers, die dan een slacht
plaats moeten inrichten. Spreker zou den heer Westra
de pertinente vraag willen stellen: Als wij deze grap
krijgen, zou het vleeschetend publiek van Leeuwarden
dan de kosten van die slachtplaats niet moeten opbren
gen Of denkt de heer Westra dat de slagers zulke
groote philantropen zijn, dat zij zullen zeggen wij
maken alle kosten gratis, zie, Leeuwarder publiek, dat
doen wij voor U Zoolang het particulier bedrijf be
staat als winstbedrijf, gelooft spreker daar niets van
en de heer Westra ook niet. Dat is dus een flater in zijn
betoog.
In de tweede plaats heeft de heer Westra gezegd dat
door de stichting van een centrale slachtplaats nieuwe
lasten op de consumenten zullen worden gelegd. Ook
dat dient zeer critisch te worden bekeken.Als de heer
Westra met de vergoeding inzake de keurloonen zoo
goed op de hoogte is, dan had hij ook moeten weten
dat de keurloonen, die op het publiek worden verhaald,
door de slagers zoo hoog zijn opgevoerd, dat zij op de
keurloonen van de gemeente een belangrijke bruto winst
maken, waaruit de meerdere kosten in verband met de
centrale slachtplaats uitmuntend kunnen worden bestre
den. Er behoeft dus geen cent meer te worden besteed,
die heffing hebben de slagers al beet.
In de derde plaats zegt de heer Westra, dat het bedrijf
zich ontwikkelt in een richting van meerdere concen
tratie en dat, als dit in de Leeuwarder slagerswereld
cok gebeurt, het meest voor de hand liggende zou zijn
dat onze gemeente aan de particuliere slagers een con
cessie verleende. Spreker heeft bijna van verbazing zijn
handen ineen geslagen, toen hij hoorde, dat de heer
Westra aan een vorm van concessie aan een geconcen
treerd slagersbedrijf de voorkeur gaf boven een slacht
plaats van gemeentewege. Spreker staat nog helder voor
den geest de groote ellende die deze gemeente heeft
gehad met de particuliere waterleiding. Hij wil er vooral
op wijzen dat de concessie-voorwaarden nooit in een
zoodanigen vorm kunnen worden gegoten, dat men er
niet alle kanten mee uit kan. Al meent men ook dat
inen een formule heeft gevonden, die nog zoo nauw
keurig en scherp is, dat zij toch naar alle kanten uitleg
baar is, bewijst wel het groote aantal advocaten dat er
nog is, om die zaken op tweeërlei wijze uit te leggen.
Als men dus in die zeer slechte richting gaat doorwer
ken, zal men voor een groot leger van conflicten komen
te staan. Want spreker wil er op wijzen dat de moeilijk
heden, om voor een dergelijk bedrijf concessies te maken,
enorm veel grooter zijn, dan de moeilijkheden tot het
inaken van concessies voor een waterleidingbedrijf, om
dat men bij het laatste te doen heeft met een grondstof,
die kosteloos wordt verkregen, terwijl men bij het sla
gersbedrijf voortdurend een wisseling heeft in de prijzen
van de grondstoffen, in de loonen en in verband daar
mee in de prijzen van het verkoopbare product. Als het
den heer Westra dan ook ernst is geweest om in die
richting werkzaam te zijn, dan zal hij met meerdere ge
gevens moeten komen dan met een fanfare voor het
kiezerspubliek om dat publiek te overtuigen dat dit de
ware weg is.
De heer Westra heeft voor het Leeuwarder publiek
geschermd met opmerkingen als deze er zal weer een
nieuwe indirecte belasting worden gelegd op het con-
sumeerend publiek. Spreker heeft echter nog nooit voor
de verkiezingen gehoord dat men van rechtsche zijde zoo
afkeerig is van indirecte belastingen. Hij wijst er alleen
maar op dat door de rechtsche regeering zijn gemaakt
en in stand gehouden accijnzen op de eerste levensbe-
noodigdheden als 27.per 100 K.G. suiker, 10
op het geslacht, een hoog percentage op het gedistil
leerd, enz. Het kan den heer Westra dan ook onmogelijk
ernst zijn, wat hij hier in 't midden brengt; dit is kie
zersvangst van het meest slechte allooi. Dit is niet een
uiteenzetten van wat is en wat moet zijn, maar het is
het verdonkeremanen van een stelsel om de kiezers tot
zich te trekken. Maar spreker wil zeggen dat de heer
Westra de kiezers, die hij daarmee wint, gratis kan
krijgen.
De heer De Vos heeft deze zaak voor het eerst in 1915
meegemaakt en heeft toen gepleit de heeren, die in
1915 zitting hadden in dezen Raad, zullen het zich her
inneren sticht geen abattoir, maar neem een centrale
slachtplaats, die is in Leeuwarden misschien het meest
gewenscht. Men wilde toen echter van een centrale
slachtplaats niets weten, dus moest en zou er een abat
toir komen. In 1917 is weer dezelfde zaak aan de orde
gekomen en heeft spreker weer gezegd: waarom staat
men nu op deze groote uitgave, die koelkamers en ijs
fabriek hebben wij hier in Leeuwarden niet noodig.
Waarom niet de zaak nog eens onder de oogen gezien
en een gewone centrale slachtplaats gesticht, waar het
vee wordt gekeurd en geslacht en vanwaar het vleesch
verder oogenblikkelijk naar de slagerswinkels wordt te
ruggebracht, die over 't algemeen in deze stad vrij goed
zijn ingericht? Doch ook toen wilde men niet aan een
centrale slachtplaats, het moest en zou een abattoir
worden.
Het abattoir, we weten het, is van de baan geraakt.
Nu komt men op dit oogenblik, in een tijd dat het geen
tijd daarvoor is, met voorstellen tot bouw van een cen
trale slachtplaats. Spreker denkt ook dat een centrale
slachtplaats op dit oogenblik veel te duur komt; hij had
graag gewild, dat men daarmee nog een of twee jaar
had gewacht en dan had gezien of men niet voor een
veel goedkooperen prijs een centrale slachtplaats zou
kunnen krijgen.
Men schermt hier ook veel met de Vleeschkeurings-
wet. Deze eischt absoluut geen centrale slachtplaats of
abattoir, heelemaal niet. Spreker heeft ook de slagers
krant gezien, waarin wordt gezegd, dat de wet zware
eischen stelt aan het slagersbedrijf, omdat binnen dien
en dien tijd de werkplaatsen aan die en die eischen
moeten voldoen. Volgens de wet behoeft men daarvoor
dus toch niet een centrale slachtplaats of abattoir te
stichten. Welke zware eischen stelt ook niet de Arbeids
wet aan de fabrieksplaatsen en welke eischen worden
ook niet gesteld door de Tabakswet aan de werkplaatsen.
Dan zou men toch ook moeten zeggen dat de gemeente
één groote sigarenfabriek moet stichten, waar allen in
zouden werken, daar anders de kleine fabrikanten hun
ondergang tegemoet gaan. Men weet dat die redeneering
dus niet heelemaal kan opgaan.
Dan gelooft spreker dat in de toekomst het slachten
zeer zeker naar beneden zal moeten gaan. Hij heeft zoo
dikwijls hooren zeggen dat het slachten naar boven
ging, maar hij kan het nu niet anders inzien dan dat