414 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad
over de salarissen zal ik niet spreken dat die
uitbetaling gegrond is geweest op een misverstand,
doordat het op de secretarie niet juist is berekend.
De heer Muller: Maar 't is uitbetaald.
De Voorzitter: Ja, maar 't is een misverstand geweest.
Spreker doet daarna lecture van het amendement-
Muller.
Dit amendement wordt ondersteund.
Den heer Visser bevreemdt het eenigszins dat men
hier nu alleen komt met een voorstel om de hoofden er
cok 100.bij te geven. Er komt nu ook meer verschil
in salarieering tusschen de onderwijzeressen met akte
A en met akte B, waarom nu ook niet een verhooging
voor akte A voorgesteld, maar alleen voor de hoofdon
derwijzeressen en functionneerende hoofden Om het
verschil in salarieering tusschen akte A en akte B te
handhaven, moet men dan ook akte A met 100.
verhoogen. De heer Muller zegt ook, er zijn maar 6
hoofden, maar het is hier niet een kwestie van aantal...
De heer Muller: Neen, daar gaat het ook niet om.
De heer Visser dat moet hetzelfde zijn, of er 100
zijn of 6. Het is een principieele kwestie en niet een
kwestie van aantal.
De heer De Boer vraagt het woord.
De Voorzitter: Ik stel voor de discussies te sluiten.
Kan de Raad zich daarmee vereenigen
De heer De Vos vraagt het woord.
De Voorzitter: Er is al zoo ontzettend veel gesproken.
De heer De Vos: Ik wou een kleine toelichting geven.
De Voorzitter: Dat mag ik niet doen. Dan moet ik
ook den heer De Boer weer het woord geven. Ik stel
voor de discussies te sluiten.
Het voorstel van den Voorzitter om de discussies te
sluiten, wordt met 12 tegen 10 stemmen verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Van der Werff, Tulp, Dijstra,
L.autenbach, IJ. de Vries, Van Weideren baron Rengers,
mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Westra,
Fransen en Cohen.
Tegen stemmen: de heeren M. Molenaar, De Boer,
Dijkstra, Zandstra, Tiemersma, Muller, Jansen, O. F. de
Vries, Koopal, De Vos, B. Molenaar en Visser.
De heer De Vos: De heer De Boer zei dat de akte
B met 100.moet worden verhoogd. Dat is niet
juist. In de commissie is alleen besloten, dat we hier
2 categorieën hebben; zij die akte B hebben en hoofd
zijn, en zij die niet hoofd zijn en ook akte B hebben
behaald. Nu heeft de commissie niets anders besloten
dan dat het verschil in salarieering tusschen de onder
wijzeressen, die het examen voor akte B nog moeten
doen, en de onderwijzeressen, die akte B al hebben,
100.te weinig is en op 200.moet worden ge
bracht, zooals destijds door mevrouw Buisman in de
commissie is voorgesteld, maar daar toen is verworpen.
De akte B wordt dus niet met 100.— verhoogd, maar
alleen de onderwijzeres, die deze akte heeft, krijgt
100.meer.
De heer De Boer: Ik wilde nog 2 opmerkingen maken
en wel in de eerste plaats deze: dat ik het zeer op prijs
zou stellen dat de Voorzitter in deze of in een andere
raadsvergadering met bewijzen kwam wat hij dezen
Raad nog niet aantoonde dat wij de marge tusschen
van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1922.
hoofden en onderwijzers bij het gewoon lager onderwijs
heelemaal weg willen hebben.
In de tweede plaats zegt de heer Visser dat er een
fout is hersteld in de commissie. Ik wil er dan op wijzen
het kan wezen dat ik slecht gelezen heb, waarom
ik dit zeg onder een zekere reserve dat er in het advies
der commissie met geen enkel woord over die vroeger
gemaakte fout is gerept, die nu moet worden hersteld.
Ik vind dat, als hier op het oogenblik wordt gewerkt
om een fout te herstellen, dan niet aan één groep hoofd
akte-bezitsters 100.verhooging moet worden ge
geven; ik wensch dat die verhooging dan gegeven wordt
aan alle hoofdakte-bezitsters zonder onderscheid.
De Voorzitter wil het voorstel van Burgemeester en
Wethouders in stemming brengen.
De heer Muller meent dat het zijne van verdere
strekking is.
De Voorzitter meent dat als het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders in stemming komt, dan meteen
wel blijkt of het voorstel-Muller wordt verworpen of
niet.
De heer Muller is het daarmee niet eens.
De Voorzitter zal dan het eerst het amendement van
den heer Muller in stemming brengen.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het amendement-Muller wordt met 12 tegen 10
stemmen verworpen.
Vóór stemmen de heeren M. Molenaar, De Boer,
Dijkstra, Zandstra, Tiemersma, Muller, Jansen, O. F.
de Vries, Koopal en B. Molenaar.
Tegen stemmen: de heeren Van der Werff, Visser,
Tulp, Dijstra, Lautenbach, IJ. de Vries, Van Weideren
baron Rengers, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi, de
heeren Westra, Fransen, De Vos en Cohen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met algemeene stemmen aangenomen.
19 Agenda no. 19). Voorstel van de heeren L. Zand
stra en K. de Boer betreffende de benoeming van een
gemeentelijken inspecteur voor het ondericijs.
Het desbetreffende prae-advies van Burgemeester en
Wethouders luidt als volgt
Het door Uwe medeleden, de heeren Zandstra en
de Boer, in Uwe vergadering van 31 October j.l. (be-
grootings-vergadering) ingediende voorstel, luidende
„Het toezicht op het gemeentelijk openbaar lager onder
wijs (en op het bijzonder lager onderwijs, voorzoover
dat verlangd wordt,) wordt opgedragen aan een ge
meentelijk onderwijs-inspecteur" werd in onze handen
om prae-advies gesteld.
Omdat de heer Zandstra deze zaak van groot belang
achtte en daarom op een spoedig prae-advies aandrong,
hebben wij, zonder, zooals gewoonlijk, de gedrukte
Handelingen af te wachten, bedoeld voorstel reeds
dadelijk tot ons genomen.
Volgens den heer Zandstra is het de bedoeling van
het voorstel om den Wethouder van Onderwijs te doen
beschikken over een alleszins deskundig hoofdambte
naar, zooals de andere Wethouders bezitten in de Di
recteuren der gemeentewerken, lichtbedrijven, enz.
Nu wil het ons reeds aanstonds voorkomen, dat dit
motief niet geheel steekhoudend is. Eene vergelijking
van de werkzaamheden van die Wethouders, in den zin
als door den heer Zandstra bedoeld, gaat o. i. niet op.
omdat, komt het bij de bedrijven meer op techniek en
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 December 1922. 415
leiding aan, waarvoor het uit den aard der zaak noodig
is dat daarvoor aan het hoofd van dat bedrijf iemand
staat, die een speciale opleiding in die richting heeft
ontvangen, bij den Wethouder van Onderwijs meer
wetskennis op den voorgrond treedt, welke, hetzij na
korteren of langeren tijd, eigen gemaakt kan worden.
De Wethouders van de bedrijven zijn m. a. w. ten aan
zien van hun departement als regel meer leek dan hun
collega van Onderwijs.
De heer Zandstra deelde verder nog mede, dat de
berichten, welke hij ontving van den Wethouder van
Onderwijs te Schiedam, waar een ambtenaar als door
hem bedoeld werkzaam is, hem hebben versterkt in zijne
overtuiging, dat ook in deze gemeente een onderwijs-
inspecteur een nuttige taak in het belang van het lager
onderwijs kan vervullen. Nu trof ons in dat schrijven,
waarvan door den heer Zandstra in den Raad lecture
werd gedaan, de volgende uitlating:
„De behoefte aan zulk een ambtenaar bestond onge
twijfeld reeds lang vóórdat ik Wethouder van Onder
wijs werd en ook mijn voorgangers hebben die gevoeld
en erkend. Het is vooral van groote beteekenis indien
er wisseling van Wethouders plaats heeft. De nieuwe
Wethouder vond zoo goed als nergens steun, geen
enkele ambtenaar zat voldoende in de zaken om hem
den weg te wijzen, zoodat hij dien weg maar zelf zoeken
moest. Daarmede ging geruime tijd heen, zulks tot
schade van de zaken."
Het is ons natuurlijk niet bekend welke de naaste
oorzaken van dezen zeker minder gewenschten toestand
te Schiedam waren. Wij meenen echter op den voor
grond te moeten stellen, dat zulks hier niet het geval
was of is. Zooals de Wethouder van Onderwijs dan
ook reeds het vorig jaar bij de behandeling van de
gemeente-begrooting terecht mededeelde (bladzijde 397
van het verslag van 's Raads handelingen) heeft hij bij
de uitoefening van zijn taak de beschikking over een
of twee secretarie-ambtenaren, die ter zake goed onder
legd zijn en waaraan hij een goede hulp heeft, terwijl
hij, wat het inwinnen van adviezen van meer technische
aangelegenheden betreft, steeds op de meest welwil
lende wijze ter zijde wordt gestaan door het Rijksschool-
toezicht alhier.
Wij wijzen in dit verband ook nog op de omstan
digheid, dat, zooals ook reeds door ons in de memorie
van antwoord op het sectieverslag van dit jaar werd
medegedeeld, een afzonderlijke afdeeling Onderwijs ter
secretarie in het leven zal worden geroepen, waardoor
uit den aard der zaak nog meer in de door den voor
steller gewenschte richting wordt gehandeld.
Als dan ook wat in den Raad genoemd is de „late be
handeling" van de reorganisatieplannen eene be
handeling die de Raad zelf vertraagd heeft door daar
over de onderwijzers te willen hooren wordt toege
schreven aan de omstandigheid dat de gemeente geen
onderwijs-inspecteur rijk is, dan zijn wij zoo vrij
dit grondig te betwijfelen. De tegenwoordige leider
van het departement Onderwijs trad op in een tijd dat
juist de onderwijsplannen hangende waren. Met of
zonder inspecteur had hij toch na te gaan of hij ze met
zijn verantwoordelijkheid kon dekken. Elke verande
ring van wethouder heeft daarom noodzakelijk altijd
eenige vertraging in de afwikkeling der zaken tenge
volge.
De conclusie luidt dus dat door ons, althans onder
de tegenwoordige omstandigheden, de noodzakelijkheid
van den hierbij bedoelden ambtenaar niet wordt gevoeld.
Dat dusdanige titularis, indien hij toch werd aangesteld,
wel nuttig, doch naast de secretarie wellicht dubbel,
werk zou verrichten, willen wij niet bestrijden, maar
wij gelooven dat dit werk met het vrij hoog salaris dat
aan dien ambtenaar zou moeten worden toegekend,
ongetwijfeld te duur betaald is.
Bij elke gelegenheid en van alle zijden wordt
aangedrongen op een zuinig beheer der gemeente-
financiën en daar de thans fungeerende Wethouder van
Onderwijs uitdrukkelijk heeft verklaard op den bijstand
van dien ambtenaar geen prijs te stellen, achten wij
ons niet verantwoord U te adviseeren tot de instelling
van die, naar onze meening niet noodzakelijke, functie
over te gaan.
Wij hebben dan ook de eer U voor te stellen te be
sluiten het hier bedoeld voorstel van Uwe medeleden,
de heeren Zandstra en de Boer, te verwerpen.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer De Boer: Ik kan, evenmin als bij het vorige
prae-advies van Burgemeester en Wethouders, met de
bewoordingen van dit prae-advies meegaan. Hier wordt
in de eerste plaats gezegd ik zal niet het heele stuk
voorlezen, dat zou te lang duren, maar in elk geval
dit
„Eene vergelijking van de werkzaamheden van die
Wethouders, in den zin als door den heer Zandstra
bedoeld, gaat o. i. niet op, omdat, komt het bij de
bedrijven meer op techniek en leiding aan, waarvoor
het uit den aard der zaak noodig is dat daarvoor
aan het hoofd van dat bedrijf iemand staat, die een
speciale opleiding in die richting heeft ontvangen, bij
den Wethouder van Onderwijs meer wetskennis op
den voorgrond treedt, welke, hetzij na korteren of
langeren tijd, eigen gemaakt kan worden. De Wet
houders van de bedrijven zijn m. a. w. ten aanzien
van hun departement als regel meer lèek dan hun
collega van Onderwijs."
Ik vind dat een buitengewoon zwak argument. Ik ben
van meening, dat de werkzaamheden, die de wethouder
van Onderwijs heeft te verrichten en het beheer over het
departement van Onderwijs moeilijker, belangrijk moei
lijker is en ook technisch moeilijker is dan het beheer
over andere afdeelingen, omdat men hier niet alleen te
doen heeft met zeer veel wetten en regelingen, die niet
in korten tijd eigen gemaakt kunnen worden, maar men
bovendien te doen heeft met de ontwikkeling van jonge
tnenschen en een organisatie van het onderwijs, die het
mogelijk maakt, die ontwikkeling zoo goed mogelijk tot
stand te doen komen. Er is voor de afdeeling Onderwijs
een breede en ruime kennis van het onderwijs in al zijn
geledingen noodig, welke niet in korten tijd kan worden
eigen gemaakt.
Er is bij de indiening van dit voorstel in het midden
gebracht dat ook in Schiedam de wethouder van Onder
wijs een inspecteur naast zich heeft, een hoofdambte
naar, die het technisch gedeelte van het werk behandelt.
Ik wijs op het oogenblik ook op Utrecht, waar de wet
houder van Onderwijs toch werkelijk geen vreemde is
in het onderwijs in al zijn geledingen; die wethouder
heeft het echter toch ook noodig geoordeeld dat hij
zoo'n hoofdambtenaar naast zich krijgt. En als het mij
overkwam, dat ik wethouder van Onderwijs zou zijn
en ik heb er toch ook wel een klein beetje idee van
dan zou ik niet alleen het hebben van een inspecteur
op prijs stellen, maar ik zou het zelfs als voorwaarde
stellen. Daaruit spreekt voldoende, hoe zwaar ik het
hebben van een dergelijk ambtenaar opvat.
Dan wil ik er op wijzen dat ook in dezen raadsbrief
een argument staat, dat met de waarheid in lijnrechten
strijd is
De heer Visser Dat is toch brutaal
De heer De Boer: Ja, dat is verschrikkelijk. Er staat
hier:
„Als dan ook, wat in den Raad genoemd is de
„late behandeling" van de reorganisatieplannen
een behandeling die de Raad zelf vertraagd heeft door
daarover de onderwijzers te willen hooren wordt
toegeschreven aan de omstandigheid dat de gemeente