2
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1923.
komstig het voorstel-Koopal, om het voorstel van Bur
gemeester en Wethouders aan te houden totdat de com
missie voor de Gemeentereiniging daarover is gehoord.
5 (Agenda no. 6). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van de rooilijnen voor de
bouwblokken aan en nabij de Bleeklaan.
Dit voorstel luidt als volgt
Bij Uw besluit van 26 Juni 1917 no. 258R/138 werden
bij het in uitgifte brengen van de bouwterreinen tus-
schen den Oostersingel en het Cambuursterpad de
bouwblokken vastgelegd en daarmede de rooilijnen voor
de bebouwing aan de Tjerk Hiddesstraat en omgevende
straten. Bij het bedoelde besluit werden tevens vast
gesteld de rooilijnen voor de bebouwing van het aan de
gemeente toebehoorende terrein omsloten door de zuid
zijde van de Bleeklaan, de Westzijde van de Tjerk
Hiddesstraat en de noordzijde van den Oostersingel,
welk terrein niet in uitgifte werd gebracht, doch dat bij
afzonderlijke raadsbesluiten van de hand zou worden
gezet.
Bij schrijven van 4 December 1922 no. 1578 adviseert
de Directeur der gemeentewerken om de rooilijnen voor
een gedeelte eenigszins te wijzigen, n.l. die langs de
Tjerk Hiddesstraat van den Oostersingel af tot aan de
aan de gemeente toebehoorende middenstandswoningen
toe, alsmede die voor al de vier hoeken van de Tjerk
Hiddesstraat en de Sontstraat, voor de hoeken van de
Tjerk Hiddesstraat en de Bleeklaan, uitgezonderd de
zuidelijke hoek, alsmede voor die van den (noordelijken)
hoek van de Tjerk Hiddesstraat en den Oostersingel.
De door den Directeur voorgestelde rooilijnen zijn aan
gegeven op een bij het vermelde schrijven overgelegden
blauwdruk met gele lijnen. De Commissie voor de
openbare werken kan zich met het bedoelde voorstel
vereenigen. Ook onzerzijds zijn geen bedenkingen daar
tegen gerezen.
Bij Uw besluit van 24 October 1922 no. 447R/295
werd de rooilijn aan de zuidzijde van de Bleeklaan,
tusschen de Jacob Binckesstraat en de Vijverstraat ge
wijzigd. Deze wijziging stond in verband met een even-
tueele versmalling ter plaatse van de Bleeklaan. Gaat
deze versmalling te eeniger tijd door, dan zal ook het
gedeelte van de Bleeklaan, tusschen de Tjerk Hiddes
straat en het Cambuursterpad, versmald moeten worden.
Deze versmalling zal moeten worden gevonden aan de
zuidzijde van de Bleeklaan. Komt het tot bebouwing
van het aldaar gelegen terrein vóór dat tot de bedoelde
versmalling is besloten, dan zal de vrijkomende grond
bij de voortuinen van de daar gestichte gebouwen
moeten worden gevoegd. Den gerechtigden op den grond
kan bij den eventueelen afstand in koop en erfpacht
worden opgelegd om dezen grond van de gemeente af
te nemen, zoodra tot versmalling wordt besloten.
Onder overlegging van stukken hebben wij de eer
U voor te stellen te besluiten:
I. als rooilijnen aan de Tjerk Hiddesstraat tusschen
den Oostersingel en de aan gemelde straat staande
middenstandswoningen, welke aan de gemeente toebe-
hooren, alsmede op de hoeken van de Tjerk Hiddes
straat en de Sontstraat, op de hoeken van de Tjerk
Hiddesstraat en de Bleeklaan, uitgezonderd de zuidelijke
hoek en op den (noordelijken) hoek van de Tjerk Hid
desstraat en den Oostersingel aan te wijzen de gele
lijnen, aangegeven op den blauwdruk behoorende bij het
door den Directeur der gemeentewerken uitgebracht
advies van 4 December 1922 no. 1578;
II. als voorwaarde, waarop bouwterrein aan de
zuidzijde van de Bleeklaan, tusschen den Oostersingel
en het Cambuursterpad eventueel in koop of erfpacht
zal worden afgestaan, te stellen dat de gegadigden zich
verplichten om, zoo tot een versmalling van de Bleeklaan
wordt besloten, bij en voorlangs het aan hen afgestane
te nemen een strook grond ter breedte van het aantal
meters waarmede de Bleeklaan wordt versmald.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot opnieuw verhuring van de zathe en
landen „de Magere Weide" aan T. Swart.
Dit voorstel luidt als volgt
Van T. Swart ontvingen wij het verzoek hem te ont
heffen van de huur der zathe en landen „de Magere
Weide" over het jaar 5 Maart/12 A4ei 1923/24 en hem
daarna die zathe en landen op billijker voorwaarden
dan thans opnieuw te verhuren.
Wij brengen hierbij in herinnering dat een gedeelte
van de vroegere weilanden dezer boerenplaats in de
tijden, dat voedselgebrek daartoe noopte, tot bouwland
werd aangelegd. Vele landerijen, die beter weiland
waren gebleven, zijn toen ter bevordering van de pro
ductie gescheurd. Dit was ook het geval met het grootste
deel der zathe ,,de Magere Weide". Het is gebleken
dat het beter ware geweest, indien deze landerijen niet
aan hare oorspronkelijke bestemming waren onttrokken;
de gemeentelijke deskundige raadt dan ook in zijn advies
aan, deze landen als te plat van ligging weder voor
greide te bestemmen, met uitzondering van een enkel
perceel, kadastraal bekend Sectie D no. 1150, aan den
straatweg gelegen, waarvan de hoogere ligging het voor
bouwland geschikt maakt.
Het behoeft geen betoog dat bij de belangrijke daling
der prijzen van de landbouwproducten de tegenwoordige
huurder gevoelig in zijne inkomsten is getroffen.
Dit alleen zou voor ons geen voldoende reden zijn
geweest, U voor te stellen den huurder van het laatste
huurjaar ontheffing te verleenen; immers ons standpunt
ten dezen is U duidelijk geworden bij onze adviezen
om huurvermindering oi' geheele ontheffing van de ver
plichtingen der huurders niet toe te staan. In het on
derhavige geval heeft Swart echter te kampen met de
naderhand gebleken mindere geschiktheid als bouwland
van het grootste gedeelte der gescheurde weilande,n
waardoor de geldelijke opbrengst zeer werd beinvloed.
En bovendien vragen wij ons af, of het voor de gemeente
wel aangaat, door ook aan het contract voor het laatste
huurjaar vast te houden, den financieelen toestand des
huurders zoo ontredderd te maken, dat hij zijn bedrijf
niet zal kunnen voortzetten. Ons dunkt dat, als Swart
gedurende vier jaren de bij de inschrijving reeds hoog
geoordeelde pacht van 11.000.voor 70 X 36% are
land heeft opgebracht, thans, in dit bijzondere geval,
wel eenige clementie mag worden betoond. Wij zouden
en de huurder vereenigt zich hiermede daarom
de loopende huur met 5 Maart/12 Mei e.k. willen ont
binden en hem de plaats opnieuw met die data in huur
aanbieden tegen de door den deskundige geschatte
huurwaarde van 4340.per jaar, zeker een belangrijk
minder bedrag dan thans wordt genoten, onder voor
waarde echter dat, gelijk wordt aanbevolen, een drietal
perceelen bouwland spoedig en twee andere in 1925
door den huurder tot weide-akkers worden omgeploegd
en voor den zaai gereed gemaakt. Het spreekt vanzelf
dat in de eerste tijden van dergelijk nieuw aangelegd
grasland lang niet de opbrengst van reeds bestaande
weiden valt te verwachten en vooral niet in het eerste
huurjaar. Op den duur zal deze omlegging ook voor de
gemeente evenwel voordeel opleveren.
Wij geven U dus in overweging te besluiten:
a. met ingang van 5 Maart/12 Mei 1923 te ont
binden het contract, den 10 Mei 1919 geregistreerd,
betreffende de verhuring van de zathe en landen „de
Magere Weide" aan T. Swart;
b. met ingang van 5 Maart/12 Mei 1923 voor den
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 Januari 1923. 3
tijd van vijf jaren, eindigende 5 Maart/12 Mei 1928 wat
het weiland en de huizinge betreft en voor het bouwland
na het rispen der vrucht in 1927, doch uiterlijk 15 Oc
tober van dat jaar, ondershands te verhuren aan T.
Swart alhier de zathe en landen „de Magere Weide",
kadastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie D nos.
23, 24, 1373, 1374^ 1150, 121 ged., 122 en 1375 ged.,
thans als bouwland, onderscheidenlijk groot 2.17.40,
1.35.40, 1.73.17, 1.55.40, 3.23.00, 3.50.80, 3.67.10 en
1.60.83 H.A.,
waarvan de perceelen nos. 23, 24 en 1375 zoo spoedig
mogelijk en de perceelen nos. 1373 en 1374 in den
herfst van 1925 door en voor rekening van den huurder
tot weideakkers moeten worden omgeploegd en voor
den zaai gereed gemaakt en in het voorjaar van 1926
met gras- en klaverzaad, door de gemeente te leveren,
ingezaaid,
benevens de perceelen sectie D nos. 1144, 1376 en
1377, huis en weiland, onderscheidenlijk groot 0.60.40,
1.60.32 en 1.67.14 H.A., alles te zanien 70 X 363/4
are tegen een huursom van Vier duizend drie honderd
veertig gulden per jaar,
en verder op de gebruikelijke, nader door Burge
meester en Wethouders, vast te stellen voorwaarden.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries: Ik zou gaarne naar aanleiding
van deze zaak een paar vragen stellen. Volgens het
schrijven van den gemachtigde der gemeente, den ta
xateur der landerijen, zal verhuurd worden 70 ponde-
maat en volgens den raadsbrief van Burgemeester en
Wethouders ook 70 pondemaat of, zooals het hier staat
70 X 36% are. Maar volgens het oude huurcontract is
deze boerderij groot 62 pondemaat. Is er dus een fout
in het voorstel geslopen? 62 X 70.is 4340.
maar 70 X 70.is 4900.de gemachtigde der
gemeente stelt in zijn toelichting voor 70.— per pon
demaat. Maar volgens den aanhef van het oude huur
contract is er 62 pondemaat; er kan later echter ander
land bijgevoegd zijn.
Als de huur nu is 70.per pondemaat, kan ik mij
hier wel mee vereenigen, niettegenstaande ik in gewone
omstandigheden tegenstander ben van het wijzigen van
overeenkomsten. Toen indertijd een man een 200.
verlaging vroeg, kon het er niet af en hier zal de ge
meente 6.660.huur derven. Dat is een heele terug
loop. De huur wordt met een jaar verkort; de man
moest betalen 11.000.per jaar en nu de loopende
huur met één jaar wordt verkort en opnieuw wordt
verhuurd voor 4.340.per jaar, wordt dat dus een
schadepost van 6.660.op deze boerderij. Toen
Turksma het vroeg is het niet toegestaan. Het komt
mij voor dat hier al zeer groote motieven moeten zijn,
om dezen man zoo ten gunste te zijn, ook dat hij zonder
publieke inschrijving weer kan inhuren voor den prijs
van 70.of 62.wat nog moet worden uitge
maakt. Als de boerderij 70 pondemaat is, als dus de
huurprijs dan volgens dit voorstel 62.is, kan ik
hiermee absoluut geen genoegen nemen; dat acht ik te
weinig, maar 70.zal misschien gaan.
Ik zou nu willen vragen: welke motieven hebben
Burgemeester en Wethouders geleid om een inkomst
van 6.660.per jaar los te laten en niet bij publieke
inschrijving, maar ondershands dit land te gunnen?
Er komen ook een paar zinsneden voor in het schrijven
van den taxateur, die ons zouden kunnen doen over
slaan tot de meening: laten we het publiek verhuren,
om het beter verhuurd te krijgen, door een geschikter
persoon uit de inschrijvers uit te zoeken.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik voor mij
vind dat wij een gevaarlijken weg opgaan, als wij ons
zoo slecht houden aan een contract, dat is voor de
gemeente een heel gevaarlijk iets. In de vorige vergade
ring is ook al besloten van een overeenkomst af te
wijken. Maar ik kan mij toch onmogelijk begrijpen dat,
als werkelijk blijkt, dat deze man zijn verplichtingen niet
nakomt, men het met dien man dan nog eens opnieuw
aandurft. Als in een particuliere zaak zoo'n afspraak
is gemaakt en na 4 jaar blijkt dat de huurder ze niet
houdt, dan breekt de verhuurder de onderhandelingen
graag af en gaat niet opnieuw met denzelfden persoon
beginnen. En ik zeg nogmaals, ik vind dat het op den
weg der gemeente ligt om zich aan het contract te
houden. Dit voorstel is ook niet eerlijk tegenover an
deren, die ook wel hadden willen inschrijven, maar het
risico niet op zich hebben durven nemen. Als men een
contract aanvaardt, staat men ook voor het risico en
als men dan telkens, als iemand zijn huur niet kan op
brengen, gaat zeggen: wij geven vergoedingdan is
dat een heel verkeerd standpunt. En als de Raad er
zich al mee vereenigt om hier clement te wezen en den
huurprijs te verlagen, dan acht ik het toch volstrekt
niet noodzakelijk om nog eens voor 4 jaar met den
zelfden man, van wien het getuigenis toch ook niet zoo
heel schitterend was, een overeenkomst aan te gaan.
De heer Dijstra: Ik sta minder critisch tegenover dit
voorstel als mevrouw Buisman. Als zij zegt, dat het een
beetje bevreemdend is, dat weer met denzelfden huurder
van wal wordt gestoken, dan geloof ik dat dat niet steek
houdt en zoo is het met meer motieven, die mevrouw
Buisman aanvoert.
De huur van 11.000.die bij eerste overeenkomst
is vastgelegd, was exorbitant hoog, dat was een huur,
waarvan bijna elk versteld stond. Die overeenkomst was
ook hierop gebaseerd, dat de grond absoluut geschikt
zou zijn om diensten te bewijzen als gescheurde greide
en in den vorm van bouwgrond volledig zou voldoen
aan de verwachtingen, die er aan worden gesteld.
Daarmee heeft de huurder zich misschien vergist, maar
de adviezen, die daaromtrent indertijd zijn uitgebracht,
zijn toch ook niet juist geweest. Dat is toch een ele
ment, dat wel mag worden aangevoerd om een nieuw
gezichtspunt te openen en ik heb dan ook geen be
zwaar, nu het zoo geloopen is, om de eerst overeen
gekomen huur te ontbinden en op een nieuwe wijze
weer met denzelfden huurder een overeenkomst aan te
gaan. Het ligt voor de hand, dat de man, die hier ge
huurd heeft, groote verliezen heeft geleden, dat bedrag
zal wel in de duizenden loopen. En er zou kans zijn,
wanneer men nog weer op dezelfde manier een jaar zou
doorgaan, dat er nog meer verliezen zouden bijkomen.
Het lijkt mij daarom onlogisch om te zeggen dat, als
eerst een overeenkomst is aangenomen en later op rede
lijke gronden kan worden aangenomen dat de overeen
komst niet goed is geweest, deze dan niet zou mogen
worden ontbonden. Wanneer dan een overeenkomst
wordt gemaakt, die draaglijk is voor beide partijen,
zonder dat een van de partijen daarvan het slachtoffer
wordt, dan ben ik een voorstander daarvan.
De heer Lautenbach Ik ga geheel met den heer
Dijstra mee, omdat gebleken is dat èn de deskundige,
toen voor 4 jaar deze overeenkomst is aangegaan, èn
de pachter schrikbarend hebben misgerekend. Alle stuk
ken land zijn, uitgezonderd één stuk dat aan den straat
weg ligt, landen, die half onder water staan of op het
nippertje daarvan liggen en als zoodanig totaal onge
schikt zijn voor bouwland. De pachter heeft 4 jaar
lang schrikbarende verliezen moeten lijden; als er ooit
aanleiding toe zal bestaan, dan is er nu toch zeker
aanleiding om de hand over 't hart te strijken.
De Voorzitter kan namens Burgemeester en Wet
houders meedeelen, dat blijkbaar het getal 70, dat in
het voorstel staat, een vergissing is; èn volgens het
loopende huurcontract èn volgens de grootte der ka
dastrale perceelen, als men deze deelt door 36% are,