38
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Maart 1923.
uit te spreken. Niet dat wij het vloeken in bescherming
zouden willen nemen, absoluut niet. Maar het feit dat
men in deze tijden van zeer ernstige economische el
lende, den moed heeft den zedenmeester uit te hangen,
doet bij ons het vermoeden rijzen dat men de aandacht
van wat rondom ons gebeurt tracht af te leiden. Wij
gevoelen dit als een uiting van walgelijk farizeïsme, dat
zich op de borst slaat en roept: „Ik dank U dat ik niet
ben als al die anderen, vloekers en andere menschen",
maar dat de maatschappelijke ellende laat voor wat ze
is; evenals de priester en de leviet deden, die vrome
gebeden prevelend voorbijgingen en den man, die door
de roovers was uitgeschud, lieten liggen.
Mijnheer de Voorzitter. Heeft men nu niets beters te
doen? Er staat in het oude Boek een gebod, handelende
over het misbruiken van een heiligen naam. Meent men
dat het vervullen daarvan de voornaamste christenplicht
is? Maar er is ook een gebod dat handelt over naasten
liefde. Laat de richting, die hier aan het woord is, met
ons trachten dat gebod te verwezenlijken, door met ons
te strijden voor een betere wereld, een wereld die in
werkelijkheid een samenleving kan worden genoemd,
zonder monsterachtigheden als overvloedige weelde aan
den eenen en werkloosheid aan den anderen kant,
zonder Roerbezettingen en holle vredespaleizen. Een
wereld waarin de zwaarden zijn omgesmeed tot sikkelen
en de kanonnen tot ploegscharen. Dan zullen wij ook
bereid zijn onzen steun te verleenen om verkeerdheden,
zooals in het adres bedoeld, tegen te gaan.
Den heer Jansen is de zaak te ernstig om eigenlijk
maar met lachen uitgemaakt te worden. De heer Mole
naar heeft blijkbaar met zijn geheele bewering bedoeld
te lanceeren wat spreker hem, naar hij meent, weer
terug mag voegen dat het hier om afleiding van de
zaak gaat. Spreker heeft zooeven gezegd dat het gaat
tegen misbruik van Gods Naam. De heer Visser acht
dit moeilijk te formuleeren. Sprekers bedoeling was dat
voor een groot deel van de Leeuwarder burgerij dat
misbruik grievend moet zijn en dat men aan de beteu
geling van die volkszonde moet meewerken. Dat is voor
spreker een eisch van zijn beginsel en omdat het dat
is, meent hij dat dit adres juist moet worden aanbevolen.
Ten opzichte van de verschillende dingen, waarover
de heer M. Molenaar sprak, staat spreker voor het
grootste deel, ja voor 99 aan zijn zij. Maar daar
gaat het niet over; er wordt niet in dit adres gevraagd
van deze aarde een betere samenleving te maken. Daar
gaat het niet over, maar er wordt toch ook een betere
samenleving gemaakt als dit adres ernstig ter harte
wordt genomen. Als ook het vloeken wordt tegengegaan
zal onze samenleving er ook iets beter uitzien en af
gescheiden van de bestrijding van de economische en
maatschappelijke ellende is het ook sprekers christelijk
beginsel, dat de bestrijding van dit kwaad wordt ter
hand genomen. Waar hier ook weer van het christelijk
beginsel wordt blijk gegeven, is het nog steeds sprekers
meening, dat het college hier prae-advies moet uit
brengen, opdat aan deze volkszonde paal en perk kan
worden gesteld.
De heer Dijstra: Ik heb met eenige bevreemding naar
de woorden van den heer Molenaar geluisterd, die het
voorstel, van deze zijde gedaan, meent te moeten kwa-
lificeeren als farizeïsme en verband legt met maatschap
pelijke en andere zaken. Dat betoog lijkt mij grenzenloos
oppervlakkig. De heer Molenaar brengt ook ter sprake
dat in den Bijbel staat dat men naastenliefde moet be-
toonen. Zeer zeker, maar dan is de heer Molenaar toch
niet heelemaal goed op de hoogte. Er staat eerst dat
men God heeft lief te hebben als zijn hoogste goed en
dat men dan zijn naaste moet liefhebben als zichzelve.
Ik kan mij indenken van de zijde van den heer Molenaar
dat het tegenover dit vraagstuk, ten opzichte van wat
in den Bijbel staat, onbekendheid is, die hem dit doet
zeggen. Ik wil echter ook de opmerking maken dat,
wanneer van deze zijde iets gezegd wordt in die rich
ting, het zeer zeker van de overzijde niet fatsoenlijk is,
daar haast met een bepaald hoongelach op te ant
woorden. Men mag toch aannemen wat hier is gezegd:
dat wij staan tegenover het vloeken, omdat wij dat be
schouwen als het aantasten van de eer van dien God,
voor Wien wij onze knieën buigen. Ik erken graag dat
ik minstens evenveel vol zonde ben als elk der hier aan
wezigen. Maar wanneer iets dergelijks door ons wordt
uitgedragen, dan verwachten wij dat het beter wordt
beantwoord en op een andere manier wordt getracteerd
als van die zijde heeft plaats gehad.
Ik heb in den aanvang een woord van instemming
gesproken over het voorstel van den heer Jansen en ik
zou in elk geval zeer zeker over deze kwestie graag
stemming hebben.
De heer IJ. de Vries Ik heb mij grootelijks verwon
derd en verbaasd over de woorden van den heer Mo
lenaar. Hij begint met te zeggen dat het de bedoeling
niets was van die zijde, dat hierover zou worden gespro
ken, maar als ik mij niet heb verkeken, heeft de
heer Molenaar, wat hij heeft gezegd, afgelezen van een
geschrift hij heeft er zich dus wel op klaar gemaakt.
Het komt mij uit de woorden van den heer Molenaar
voor, dat deze nog weinig heeft begrepen hoe de maat
schappij verbeterd moet worden. De heer Molenaar is
zoo materialistisch, dat hij zegt: de economische vraag
stukken zijn de grootste. Toevallig heb ik het gisteren
cok nog tegen een van de leden gezegd: de wereld is
niet zoo slecht, maar zij wordt het door de menschen;
als de menschen beter worden, wordt ook de wereld
beter. De socialistische maatschappij zal ook niet anders
kunnen bestaan dan op zedelijken grondslag, eerlijkheid
en algemeen gevoel. De menschen moeten zedelijk ver
beterd worden, dan zal worden bewezen dat ook deze
maatschappij voldoende voor de menschen zal zijn. Maar
de heer Molenaar redeneert: als de menschen materieel
niet voldoende hebben, zijn ze toch niet tevreden en
mogen ze ook wel vloeken.
De kwestie is niet dat het economische eerst moet
worden vervuld. Om tot een betere wereld te komen is
niet het eerst noodige vermeerdering van de verschil
lende productieve dingen in de maatschappij, maar de
verbetering zal slechts komen door zedelijke verheffing
van het menschdom. Het komt mij altijd voor dat de
menschen, die vloeken, daarmee toonen, niet alleen dat
zij geen eerbied hebben voor het hoogste Wezen, dat
zij zeggen te vereeren, maar er komt bij dat zij daarmee
blijk geven van gebrek aan opvoeding en beschaving.
De heer De Boer: Lees den brief van Dr. IJntema
De heer Visser zegt dat het wel eenigzins verwon
dering zal hebben gewekt dat hij, die is ingedeeld bij
de rechtsche partij, zich tegen het voorstel-Jansen heeft
verklaard. Maar voor hem ligt de practijk hier. Meent
men werkelijk de zedelijke grondslagen van de maat
schappij te verbeteren door een vloekverbod Spreker
gelooft dat niet. De vloek is een uiting van wat in een
rnensch leeft, hij uit zich op een dergelijke manier. Nu
wil men van zekere zijde tegen het vloeken optreden,
maar dan kan spreker ook met evenveel recht zeggen
dat men het spreken van zedelooze taal ook moet ver
bieden. Het gebeurt spreker dat hij een enkel oogenblik
in drift zegt „potdomme". Maar er zijn ook menschen
die zooiets gedurende hun geheele betoog vermijden,
maar zich absoluut niet schamen zedelooze taal te spre
ken. Voor spreker staat het spreken van zedelooze taal
veel lager dan het een enkelen keer vloeken in drift. Het
gaat hier zeer zeker om de kwestie of de Raad van
Leeuwarden als wetgevend lichaam hier bij machte is
om te zeggen: dat moet gij precies doen en dat laten,
en dat in een strafverordening vast te leggen. Practisch
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Maart 1923. 39
is het niet te controleeren. Men kan zich hier wel over
een principe of in een richting uitspreken, maar spreker
meent dan dat dit een schijn-manoeuvre is.
De heer Lautenbach Het heeft mij zeer onaange
naam getroffen van de overzijde die taal te hooren. Ik
kan er deze raadsvergadering aan herinneren dat ik hier
slechts eenmaal een eigengerechtigde en voor de partij
zelfverheerlijkende rede heb gehoord en dat was van
Uw zijde, toen er van onze zijde een voorstel kwam tot
afschaffing van de kermis. Toen kregen wij van de
S. D. A. P. te hooren dat men de menschen partieel niet
kon verbeteren
De heer De Boer Dat is al zoo lang geleden.
De heer Lautenbach Neen, dat is nog niet zoo lang
geleden. Maar zouden de heeren nu niet een deel van
hun redevoering willen houden voor hun partijgenoot,
den Zweedschen minister Branting En zouden zij hun
Belgische collega's niet op het hart willen drukken wat
deze mede uithalen aan de Roer Daar zouden de
heeren nuttige propaganda kunnen houden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel-Jansen om het adres in handen van Bur
gemeester en Wethouders te stellen om prae-advies,
wordt verworpen met 17 tegen 5 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Dijstra, Van der Werff,
Lautenbach, Jansen en Ij. de Vries.
Tegen stemmen de heeren Dijkstra, M. Molenaar,
Tiemersma, Visser, Tulp, Oosterhoff, Collet, O. F. de
Vries, Muller, De Boer, Koopal, Westra, De Vos, B.
Molenaar, Berghuis, Cohen en mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi.
Het adres sub 4 wordt voor kennisgeving aan
genomen.
5. adres van J. Engwerda e. a. bewoners van den
Groningerstraatweg, houdende verzoek het daarheen te
leiden dat de woonwagenbewoners aldaar water uit de
gemeentelijke drinkwaterleiding zullen kunnen krijgen
en er verbetering kome in de bewoning van het dak-
lcozentehuis.
Wordt in handen van Burgemeester en Wethouders
gesteld ter afdoening.
6. schrijven aan den heer Tulp van den heer L.
IJntema naar aanleiding van het door den heer IJ. de
Vries gesprokene in de raadsvergadering van 27 Febr.
1923 inzake het adres van het bestuur der vereeniging.
„Nederlandsch Hervormde Schoolvereeniging" om be
schikbaarstelling van gelden uit de gemeentekas voor de
stichting eener bijzondere school.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer IJ. de Vries Ik zou alleen deze woorden
willen zeggen, dat ik gezegd heb namens den heer
IJntema te spreken, maar dat ik had moeten zeggen
naar aanleiding van een gesprek met den heer IJntema
en anderen. Ik heb mij verkeerd uitgedrukt.
De heer De Boer Wist U dat wel
De heer IJ. de Vries Ja, mijnheer De Boer, maar
ik had niet eerder gelegenheid om het te herstellen dan
dezen middag. Ik doe het nu. Is U nu tevreden
De heer De Boer Neen, niet geheel.
De heer Jansen Het doet eigenaardig aan dit nu
van den heer IJ. de Vries te moeten hooren. Het heele
betoog van den heer IJ. de Vries in de vorige verga
dering stond strijdig tegenover Burgemeester en Wet
houders en den wethouder van Onderwijs, het betoog
kwam heelemaal hier op neer dat het schoolbestuur niet
tevreden was met den gang van zaken, dat het zekerheid
wilde hebben en niet den weg op wilde, dien het college
was opgegaan. Ik heb toen gevraagd of de gang van
zaken aan den voorzitter van de schoolvereeniging, den
heer IJntema, bekend was en daarop is door den wet
houder Tulp geantwoord, onder gelach van den Raad,
ciat de heer IJntema dankbaar, gelukkig en tevreden bij
hem vandaan is gegaan. Dat was in lijnrechten strijd
met het betoog van den heer IJ. de Vries. Ik had nu dan
ook liever van den heer IJ. de Vries vernomen dat zijn
heele betoog als niet gesproken moest worden be
schouwd of als met een andere bedoeling gesproken.
Ik geloof inderdaad dat dat betoog als niet gesproken
dient te worden beschouwd en dat het niet anders dan
met politieke doeleinden is gesproken. Ik geloof, waar
ik ook met verschillende bestuursleden van de school
over de zaak had gesproken, dat men daar juist een
tegenovergestelden indruk van het voorstel had dan de
heer IJ. de Vries. Ik heb dat de vorige vergadering ook
uitgesproken, dat ik een tegenovergestelden indruk had
dan waar de heer IJ. de Vries toen mee is gekomen en
ik heb toen gezegd dat het mij onverklaarbaar was dat
de heer IJ. de Vries namens den voorzitter van het
schoolbestuur sprak, hoewel mij dat aan den anderen
kant wèl verklaarbaar is.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het schrijven sub 6 wordt voor kennisgeving aange
nomen.
7. dat Burgemeester en Wethouders
a. hebben benoemd tot commies-redacteur ter se
cretarie, voorloopig tijdelijk voor één jaar, T. Bakker te
Loosduinen
na openbare inschrijving
b. hebben verhuurd aan P. Anema en S. G. Postma
alhier het perceel bouwland aan den weg Achter de
Hoven, Sectie G no. 3645, groot 1.15.80 H.A., voor den
tijd van 5 jaar, voor 120.— per jaar
c. hebben verkocht diverse oude metalen en voor
werpen, deze laatste afkomstig uit de voormalige cen
trale keuken, als: aan de firma H. Parfumeur te Harlin-
gen voor I960.—; de firma J. W. Cohen voor 2.
A. de Looze voor 660.M. Drielsma voor 55.10
J. Slof voor 166.15; S. Polak voor 4.50.
Wordt voor kennisgeving aangenomen.
III. Wordt overgegaan tot behandeling van de voor
heden op den oproepingsbrief vermelde punten.
1 (Agenda no. 2). Benoeming van eene tijdelijke
leerares in de wiskunde aan de school van Middelbaar
Onderwijs voor meisjes.
De aanbeveling luidt als volgt
mevrouw D. W. H. de LiefdeEngelkes, reeds tijde
lijk als zoodanig werkzaam.
Met algemeene stemmen wordt benoemd mevrouw
D. W. H. de LiefdeEngelkes, voornoemd.
2 (Agenda no. 3). Benoeming van een leeraar in
het teekenen aan de Gem. H. B. S. met 3-jarigen cur
sus en daarop aansluitende Hoogere Handelsschool.
De aanbeveling luidt als volgt
1. J. Bosch, alhier.
2. P. Verhoeff, idem.
3. J. Couperus, St. Anna Parochie.
De beraadslagingen worden geopend.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik zou graag