50 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Maart 1923. gezegd dat spreker, wat hij omtrent dezen dienst heeft gezegd, bij de begrooting voor 1923 naar voren had moeten brengen. Maar als de wethouder van Openbare Werken nog eens wil nalezen wat spreker heeft gezegd bij de algemeene beschouwingen, dan zal hij vinden dat spreker daarin heel zijn standpunt tegenover het college heeft samengevat en dit verder heeft gemotiveerd op gronden, welke misschien voor een deel van de heeren minder aangenaam zijn. En spreker meent wel zeer reëel aan de hand daarvan te kunnen verklaren, dat hij zich zal verzetten tegen het voteeren van gelden, zooals in bijlage no. 11 is gevraagd. De heer Visser heeft het genoegen gehad met den heer Jansen verschillende gebouwen te bezoeken. Zij hebben in het gebouw van het Woningbedrijf enz., in het Politiebureau, op de secretarie en in verschillende andere gebouwen een kijkje genomen. Als spreker de zaak goed beschouwt dan is dit de kwestie, dat men de voormalige Infirmerie wil gebruiken voor die takken van dienst, die zijn ondergebracht in het gebouw van het Woningbedrijf enz. Persoonlijk zou spreker daar geen bezwaar tegen hebben; bij zijn bezoek, dat hij aan dit gebouw heeft gebracht, is hij tot de conclusie ge komen, dat men daar tal van vertrekken aantreft die, wat de ruimte betreft, erg miniem zijn. Wanneer dus het Woningbedrijf, Woningtoezicht en Gemeentewerken werden overgebracht naar de Infir merie, dan zou dat een oplossing zijn voor den peni- belen toestand, die men bij die diensten op 't oogenblik heeft. Maar nu krijgen we verder de kwestie, waar het om draait. Er wordt een drang uitgeoefend zooals de heer Jansen het heeft gezegd door het secretarie- personeel, en dat is de kwestie, waarom het hier gaat. Spreker is geweest op het bureau Financiën, op het bureau Militie en op de secretarie, hij heeft gevraagd hoeveel menschen er op die laatste afdeeling zitten en kreeg ten antwoord: 6 menschen. Nu wil hij wel eerlijk erkennen dat men daar geen groote ruimte heeft, wat het bureau Financiën aangaat, gaat het nog al eenigs- zins. Het gaat dus ten slotte alleen maar om deze kwestie omdat men geen plaatsruimte heeft voor een of twee ambtenaren ter secretarie, zal men moeten over gaan tot aanbouw van een nieuwen vleugel a 100.000.inclusief een woning voor den Commissaris van Politie. Men zal dus eigenlijk alleen om de secre tarie want daar draait de kwestie om een heel nieuwen vleugel van 100.000.moeten bijbouwen. Wanneer men het personeel, dat op het oogenblik werkzaam is in het gebouw van Gemeentewerken, brengt naar het Militair Hospitaal, dan zal daar ook nog plaats zijn, zooals in het stuk staat, voor den gereorganiseerden geneeskundigen dienst. De kwestie van den aanbouw van een nieuwen vleugel aan het stadhuis draait dus alleen om het secretarie-personeel. Wanneer echter eens alle beschikbare ruimte in beslag werd genomen door de bureaux van Financiën en Militie en door de secre tarie de secretaris heeft alleen een zeer groote kamer die grooter is dan het bureau daarnaast, waar 6 men schen zitten dan zou men op die manier wel een wijziging kunnen krijgen al zou men dan op eeniger- lei wijze beperkt worden, wat echter ook zou leeren om met de ruimte te woekeren waardoor men in het ge brek kon voorzien. Bovendien zou men voor het per soneel van Financiën en Militie en de secretarie nog het geheele gebouw van Gemeentewerken ter beschikking hebben, waardoor men veel meer ruimte zou krijgen dan men nu in het stadhuis heeft of zal krijgen. Spreker meent dan ook dat de kwestie met veel geringer kosten kan worden opgelost. Het gaat slechts om een paar menschen van de secretarie en het gaat niet aan om daarvoor 100.000.te voteeren om een nieuwen vleugel aan het stadhuis te bouwen. De heer Collet: Ik zou van de tafel van Burgemeester en Wethouders wel willen hooren de motiveering van de noodzakelijkheid van verbouw van het stadhuis. Die is hier nu door verschillende heeren in twijfel getrokken, waarom ik het niet verkeerd acht dat die noodzakelijk heid hier nog eens in het openbaar naar voren komt. De heer B. Molenaar: Ik wil eerst een woord van bevreemding uitspreken over de houding, die wethouder Tulp ten opzichte van dit plan aanneemt. Het wil mij voorkomen dat de poging, die de wethouder doet, door in den Raad kwasi van een briefje voor te lezen een bezuinigingsplan, dat hij meent te moeten voorstellen, in geen geval een wijze van handelen is, die door den beugel kan. De wethouder heeft de opmerking gemaakt: wanneer ik er in het college over sprak, luisterde men niet naar mij. Afgezien van de vraag of dit waar is of niet, vind ik het geen houding van een lid van het col lege zelf om in den Raad met een dergelijk praatje te komen, zonder alle mogelijke pogingen in het college zelf te hebben gedaan om dit beter in zijn lijn te krijgen dan in dezen raadsbrief is gebeurd. Het wil mij dan ook voorkomen dat hier andere bedoelingen achter zitten „Gemeentebelang" wordt hier gezegd n.l. om een andere plaats of een ander nummer te krijgen op de bekende lijst. Als dat het doel is geweest, dan wil ik mcedeelen dat ik het geen wijze van handelen vind om op een dergelijke manier den Raad voor te lichten. Wat het voorstel zelf betreft, lijkt het mij vreemd toe, dat daarop nu weer zoo diep wordt ingegaan. Daar over is al genoeg gediscussieerd in dezelfde Juli-verga- dering; de noodzakelijkheid van verbouw voor de secre tarie is toen met kracht en klem verdedigd. Als ik mij niet bedrieg dan is toen bij monde van den Voorzitter de toestand van het stadhuis uitvoerig uiteen gezet en is de Raad voldoende ingelicht of verbouwing noodig was of niet. De Raad heeft indertijd ingezien dat het noodig was en heeft verder het college opdracht ge geven om met nadere plannen bij den Raad te komen. Nu komen Burgemeester en Wethouders met plannen, ik zou haast zeggen als om te slikken voor de bezuini gingsmaniakken; er zal een paar ton bezuinigd worden, dus dat is ook nog niet zoo'n peulschilletje, Gemeente werken wordt ingericht in het centrum der stad en vlak bij de werf, waarmee wordt tegemoet gekomen aan de goede functionneering van het bedrijf, er behoeft geen nieuw politie-bureau te komen, in 't kort, het geheele voorstel ademt een geest van ernstig streven van het college om met kracht in den geest van bezuiniging werkzaam te zijn, wat wij ten volle toejuichen en waar om wij dan ook hopen dat dit voorstel zal worden aan genomen. Het lijkt mij echter dubbel werk toe om hier nog eens opnieuw te betoogen wat in de bewuste Juli vergadering is gebeurd. Ik hoop dat de Raad nu de consequentie van zijn eigen standpunt in de Juli-ver- gadering van 1921 aanvaardt door het gevraagde cre- diet onder punt Ia toe te staan en dat Burgemeester en Wethouders dan binnen den kortst mogelijken tijd met verdere plannen bij den Raad komen. De heer Tulp (wethouder): Vooral naar aanleiding van wat door den Voorzitter en den heer Molenaar is gesproken, wilde ik zeggen dat het bij de heeren van het college toch al maanden bekend was dat ik absoluut niet met de plannen van Burgemeester en Wethouders wilde meegaan. De heer B. Molenaar: Dat is niets. De heer Tulp (wethouder): Nu erken ik graag vol mondig dat ik het plan, dat ik hier naar voren heb ge bracht, niet in het college heb gebracht. Ook erken is dat dit niet goed is geweest, ik erken dat dit fout is geweest. Doch ik moet er bij zeggen dat ik deze op Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Maart 1923. 51 lossing ook pas in den allerlaatsten tijd heb gevonden. Het spijt mij dat ik mijn plan niet heb aangebracht bij het college van Burgemeester en Wethouders; het col lege had dit plan dan ook nader onder de oogen kunnen zien. Ik heb dit echter absoluut niet gedaan met een bedoeling, zooals de Burgemeester en de heer B. Mole naar zeggen. Het heeft er den schijn van, maar ik heb het werkelijk gedaan, omdat ik meende, waar het er ten slotte toch om te doen is om goede ruimte te krijgen en genoeg ruimte, dat dit een plan was, waarmee de zaak misschien tot een oplossing zou kunnen komen met de minst mogelijke kosten. Ik betuig echter nog maals mijn spijt dat ik mijn plan niet heb aangebracht bij het college. De heer Berghuis (wethouder): Nu ik deze woorden van collega Tulp heb gehoord, wil ik in de eerste plaats den Raad meedeelen dat verbouwing van het huis-Nauta week in week uit wèl een punt van bespreking is ge weest in de vergadering van Burgemeester en Wet houders. Maar nu ik dit hoor, dat het plan van den heer Tulp van den allerlaatsten tijd is, nu wou ik hoewel ik niet zoo vaak voorstel om op iets terug te komen dat ik thans namens het college kon spreken, door voor te stellen om dit voorstel nog 14 dagen aan te houden, opdat Burgemeester en Wethouders over deze ideeën van collega Tulp nog eens kunnen spreken en zij dan over 14 dagen met een nadere uitlegging bij den Raad kunnen komen. Het is voor het college ook onmogelijk om hier in den Raad op het oogenblik uiteen te zetten wat hier opnieuw naar voren wordt gebracht. Burge meester en Wethouders hebben geen gelegenheid gehad om nog even te confereeren, maar als de andere leden van het college het met mij eens zijn, dan zou ik den Voorzitter willen vragen om namens het college voor te stellen om deze zaak nog 14 dagen aan te houden en dan met nadere mededeelingen te komen. Wat mij betreft, wil ik voorloopig wel dit zeggen, dat ik de ideeën en denkbeelden van den heer Tulp totaal on mogelijk vind. De heer O. F. de Vries (wethouder)Ik vraag het woord vooral naar aanleiding van de laatste verklaring van den heer Tulp, die ik eigenlijk in den grond van de zaak nog erger vind dan de eerste. De heer Tulp is toch ook wethouder in het college en behoort toch ook ernstig mede te beoordeelen de plannen, die in bespre king zijn. Men mag dus verwachten dat hij over plannen als nu aan de orde zijn, ernstig nadacht. Luistert men echter naar hetgeen de heer Tulp in laatste instantie heeft gezegd, dan blijkt daaruit, dat hij eerst kort voor de raadsvergadering over de plannen heeft nagedacht en er zich voor dien tijd niets van heeft aangetrokken, dat hij dus eigenlijk mir nichts, dir nichts tegen het voor stel van Burgemeester en Wethouders heeft gestemd, maar zelf geen oplossing heeft trachten te vinden. Waar de heer Tulp hier nu zelfs naar voren brengt de ruïne op het Hofplein, het pand-Nauta, daar wil ik wel zeggen dat daarover in verband met een ander doel in het college wel is gesproken. Maar er is steeds ge zegd: als er iets definitiefs in komt, moet het verbouwd worden en in verband met een oplossing voor het ge meentehuis heb ik er nooit iets over gehoord. En ook tegen den Burgemeester en zijn collega's heeft de heer Tulp met geen woord over zijn plannen gesproken. Ik ben nu tegen aanhouding. Het was de plicht van den heer Tulp geweest dat hij voor den tijd en in elk geval voor deze raadsvergadering was gekomen met een verzoek tot aanhouding. Maar dit is geen manier van doen. De heer Dijstra: Ik stel voor om over het voorstel van Burgemeester en Wethouders te stemmen. Ik ben nu tegen aanhouding. De Voorzitter merkt op dat de heer Dijstra wel het voorstel doet om tot stemming over te gaan, maar dat toch zeker van de tafel van Burgemeester en Wethou ders het voorstel nog wel zal mogen worden verdedigd. Het voorstel is van alle kanten aangevallen, maar spre ker maakt zich sterk dat er toch nog wel een kleinig heid goeds in zit, al blijft er dan niet veel van over. Spreker wil beginnen met er zijn verwonderng over uit te spreken dat de heeren nog steeds willen dat er een verdediging wordt gehouden voor meer ruimte voor de secretarie. Op die verdediging heeft spreker zich, eerlijk gezegd, niet geprepareerd, omdat hij niet had gedacht dat het noodig zou zijn. Hij zou dan nog eens precies hetzelfde moeten zeggen als toen indertijd het voorstel door hem is verdedigd en door den Raad is aangenomen. Spr. meent dienomtrent dan ook te mogen verwijzen naar de discussies in devergaderingvan 26 Juli 1921, in de daaraan voorafgaande vergadering en in de besloten vergadering, waarin dit punt aan de orde is geweest, waarbij de Raad volkomen is meegegaan met de plannen van het college, waarbij de Raad heeft toe gegeven dat het noodig was dat er uitbreiding moest komen en waarbij hij heeft gezegd: begin maar met het hotel-Weidema in te richten tot bureaux van Gemeente werken voor 31.000.en kom met nadere plannen tot het inrichten van het Politiebureau tot stadhuis en tot bouw van een nieuw politiebureau. Dit alles is door den Raad aangenomen en nu is de Raad bang dat de andere Raad niet met dit voorstel zal meegaan. Spreker zou echter bang zijn dat, als de thans zittende Raad dit niet doet, de nieuwe Raad het zeker niet zal doen. Bij deze kwestie schemert het echter overal door dat er iets anders achter zit en naar sprekers meening wordt er daardoor niet zuiver geoordeeld over deze eenvoudige vraagstukken, waarover het gaat. Om nu dan ook nog een verdediging te houden omtrent het feit dat de se cretarie-ruimte te klein is, waarvoor deze uitbreiding wordt gevraagd, acht spreker te dwaas. De leden weten allen heel goed wat zich destijds heeft voorgedaan, zij kunnen dat niet vergeten zijn en dus moeten er andere oorzaken achter zitten. Spreker heeft tegen den secre taris gezegd: Wij bin' te laat in 'e tied met dit zaakje"; dat is de heele zaak en dat schemert ook hier door. Burgemeester en Wethouders zijn eenvoudig doorge gaan op de voorstellen, die al in den Raad zijn aange nomen; zij komen dus geen nieuwtje in den Raad bren gen, omdat door den Raad de vroegere plannen al zijn aangenomen. Spreker heeft straks ook al gezegd dat, nadat door den Raad een crediet was verleend en nadat bij den Raad de begrootingen waren ingediend omtrent den bouw van een nieuw politiebureau en den verbouw van het tegenwoordige politiebureau tot stadhuis, er iets nieuws naar voren is gekomen, n.l. dat de gemeente de beschikking heeft gekregen over een groot gebouw. Het college heeft toen gezegd: hoe zullen we dit gebouw het best een bestemming geven? Burgemeester en Wet houders hadden ook eenvoudig door kunnen gaan met het plan, dat destijds door den Raad is aangenomen, maar Burgemeester en Wethouders meenden dat, nu het Militair Hospitaal ter beschikking kwam, zij beter hun plannen konden wijzigen, niet alleen omdat men dan een betere oplossing kreeg maar ook omdat de oplossing dan met veel minder financieele hulpmiddelen kon worden bereikt. Toegegeven wordt dat, nu veel mate- riaalprijzen zijn gedaald, er iets goedkooper zou kunnen worden gebouwd dan is aangegeven op de begrooting, die indertijd is gemaakt, maar Burgemeester en Wet houders meenden, afgescheiden daarvan, dat, indien men de prijzen van 1921 ging omwerken tot die van 1923 of de prijzen van het nieuwe plan ging omwerken tot de prijzen van 1921, dan zeer zeker zou blijken dat dit nieuwe plan een zeer groot financieel voordeel zou op leveren. Bij Burgemeester en Wethouders heeft verder niet alleen de overweging voorgezeten dat het nieuwe plan financieel goedkooper zou zijn, maar ook dat de geheele zaak beter in elkaar zou komen te zitten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 8