154 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Augustus 1923.
pacht af te staan een gedeelte van de perceelen ka
dastraal bekend gemeente Leeuwarden Sectie F nos.
3447 en 3448 aan de noordzijde van het Kalverdijkje
nabij de Auke Stellingwerfstraat. Wij hebben de be
langhebbenden met de gebruikelijke voorwaarden van
afstand in erfpacht in kennis gesteld en de mededeeling
ontvangen, dat zij zich daarmede kunnen vereenigen.
De grondprijs, die tot grondslag van den erfpachts
canon zal strekken is voor een gedeelte ter grootte van
682 M2., 5.50 per M-'. en voor een gedeelte, ter
grootte van 346 M2., 6.50 per M'2., welke bedragen
voldoende zijn te achten. De Directeur der Gemeente
werken kan zich blijkens zijn overgelegd advies met den
bedoelden afstand in erfpacht vereenigen.
Onder overlegging van de stukken geven wij U in
overweging te besluiten
aan J. Veenstra en F. Mook, alhier, tot 31 December
1990 in erfpacht af te staan een gedeelte van de per
ceelen kadastraal bekend gemeente Leeuwarden sectie
F nos. 3447 en 3448 en gelegen aan de noordzijde van
het Kalverdijkje, als op de overgelegde situatieteekening
in rood is aangeduid, ter grootte van ongeveer 1028 M2.,
de juiste grootte nader door een landmeter van het
kadaster op te meten, zulks op de volgende voor
waarden
1. de canon wordt berekend voor een westelijk ge
deelte (deel van bouwblok E), ter grootte van ongeveer
682 M2., naar een grondwaarde van vijf gulden vijftig
cent 5.50) per M2. en voor een oostelijk gedeelte
(deel van bouwblok F), ter grootte van ongeveer 346
M2., naar een grondwaarde van zes gulden vijftig cent
6.50) per M2., met een rentevoet van 6 per jaar
2. de erfpachters moeten binnen tweemaal 24 uren,
nadat zij van de toewijzing in erfpacht kennis hebben
bekomen, een waarborgsom van 300.storten ten
kantore van het gemeentelijk grondbedrijf voor de na
koming der voorwaarden, welk bedrag hun na voldoe
ning daaraan op aanvrage wordt teruggegeven
3. de rooilijn der te stichten gebouwen zal nader
door den dienst der gemeentewerken worden aange
geven
4. de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht
van bouwterreinen gelegen tusschen Oostersingel en
Cambuursterpad en toebehoorende aan de gemeente
Leeuwarden, voorzoover mogelijk en met het boven
staande niet in strijd, worden voor dezen afstand in
erfpacht van kracht verklaard.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig de voorstellen van Burgemeester en Wethouders
sub 68 (agenda sub 7-9).
9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot vaststelling van de rooilijn voor de
bebouwing van het nog aan te leggen gedeelte der
Bildtsche straat en het verkenen van een crediet voor
de doortrekking van dat gedeelte.
Dit voorstel luidt als volgt
Zoodra de gemeente eigenares was geworden van
de kadastrale perceelen aan de Bildtsche straat Sectie
D nos. 1758 en 1759, vroeger eigendom van de erven
Koning, hebben wij den Directeur der Gemeentewerken
opgedragen eene begrooting van kosten met teekening
voor de doortrekking van deze straat in te zenden.
Onder het crediet van 270.000.bij Uw besluit van
11 Januari 1921 no. 8r/8 verleend voor straataanleg
op de kadastrale perceelen Sectie D nos. 259, 340,
1022, 1023, 1391 en 1392 ten zuiden van den Harlinger-
straatweg, was natuurlijk, daar de gemeente toen geen
eigenares van den grond was, niet begrepen het bedrag
voor de doortrekking van genoemde straat; dit gedeelte
is op de bij het bedoelde raadsbesluit behoorende tee
kening dan ook niet getraceerd en de rooilijnen daar
voor zijn nog niet vastgesteld. Na voltooiing van het
werk zal eene rechtstreeksche 18 M. breede verbindings
weg zijn verkregen van den Flarlingerstraatweg met het
zuidelijk uiteinde der Engelsche straat, en daarmede een
kortere weg naar het station.
Blijkens het schrijven d.d. 24 Juli 1.1. no. 1040, waarbij
eene begrooting van kosten en eene teekening voor de
doortrekking zijn ingezonden, raamt de Directeur het
benoodigde bedrag op 34.000.
Onder verwijzing naar de overgelegde stukken hebben
wij de eer U voor te stellen te besluiten
a. Burgemeester en Wethouders een crediet te ver-
leenen van 34.000.voor de doortrekking van de
Bildtsche straat, ter verbinding van de reeds aangelegde
noordwestelijke en zuidoostelijke gedeelten
b. de rooilijnen voor de bebouwing van de aange
legen terreinen, voor zoover niet vastgesteld bij raads
besluit van den 11 Januari 1921 no. 8r/8, te bepalen
als op de bij dat besluit behoorende teekening in
blauwen inkt is aangegeven.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer M. Molenaar denkt zich niet tegen dit voor
stel te verzetten, integendeel, het is een logische voort
zetting van de onteigeningsprocedures die heeft geleid
tot het in handen van de gemeente krijgen van deze
terreinen. Spreker wil echter deze gelegenheid be
nutten, door de aandacht te vestigen op de eigenaardige
manier, waaop de Bildtschestraat in verbinding is ge
bracht met den Marssumerstraatweg. Hij weet niet of
het de bedoeling van het college is, om die zaak nu
meteen in orde te maken, maar zou graag zien dat het
college daaraan zijn aandacht wijdde. Indertijd is de
Bildtschestraat niet in haar hoofdrichting doorge
trokken, maar is vlak bij den Marssumerstraatweg een
andere richting gevolgd, zoodat de voertuigen, die
daar nu passeeren en er mettertijd langs zullen gaan
het wordt zeer zeker een belangrijke verkeersweg on-
noodig een tamelijk scherpe bocht moeten maken. Er
is heelemaal geen bezwaar om de straat recht te maken
over het terrein van de boerderij, dat toch niet wordt
gebruikt, zoodat zij beter aansluit bij den Marssumer
straatweg. Spreker zal er geen voorstel van maken,
maar gelooft dat, als het college zich den toestand goed
voorstelt, het zal toegeven dat het gemakkelijk an
ders kan.
De heer O. F. de Vries (wethouder) deelt mede dat
het ook in het plan lag om, als de straat werd door
getrokken, deze dan niet met een scherpe bocht op
den Marssumerstraatweg te laten uitloopen. Dat is
indertijd gebeurd, omdat men er niet zooveel verkeer
verwachtte en om het voormalig koetshuis van „Baens-
ein" te sparen. Het lag echter ook wel in het plan om
het nu te veranderen en daarmee is in den opzet ook
rekening gehouden. Burgemeester en Wethouders kun
nen nu dus met de opmerking van den heer Molenaar
wel rekening houden.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot het instellen van eene rechtsvordering
tegen A. de Vries tot ontruiming van de woning Nieuwe-
weg 17 boven.
Dit voorstel luidt als volgt
De huurder van de gemeentewoning Nieuweweg no.
17 boven A. de Vries is, hoewel herhaaldelijk daartoe
aangemaand, in gebreke gebleven om een achterstand
in de huurbetaling in te halen.
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 21 Augustus 1923.
155
Op advies van den rechtsgeleerden raadsman der
gemeente, den heer Mr. J. M. van Hettinga Tromp,
hebben wij aan den huurder bij deurwaardersexploit de
huur opgezegd, met sommatie tot betaling van de ach
terstallige huurpenningen en ingebrekestelling voor het
geval van niet-voldoening. De woning bleek heden 18
Augustus niet te zijn ontruimd en ook de achterstallige
huur ten bedrage van 168.d. i. 96 huurtermijnen,
werd niet betaald.
In overeenstemming met het rechtskundig advies zal
hierna een rechtsvordering tot ontruiming moeten
worden ingesteld om de kans van grooter schade voor
de gemeente te ontgaan.
Onder overlegging van het rechtskundig rapport
geven wij U in overweging te besluiten een rechtsvorde
ring in te stellen, zoowel in eersten aanleg als in vol
gende instantiën en zoo eischende als verwerende, tot
ontruiming, met betaling van de thans achterstallige
huur ad 168.van de woning Nieuweweg no. 17
boven.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders, j
11 (Agenda no. 12). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om aan de Leeuwarder Industrie- en Huis
houdschool in gebruik af te staan een drietal lokalen
van de hulpschool aan het Jacobijner Kerkhof.
Dit voorstel luidt als volgt
Het bestuur der Leeuwarder Industrie- en Huishoud
school richtte tot ons het verzoek ten behoeve van het
onderwijs aan die school drie leslokalen van de hulp-
school aan het Jacobijner Kerkhof in gebruik af te staan.
Deze lokalen zijn niet voor den gemeentedienst noodig;
zoodra dit het geval mocht zijn, zal het gebruik worden
opgezegd, waartoe eene bepaling in de te sluiten over
eenkomst het recht dient te geven. Eene vergoeding van
500.per cursusjaar voor de drie lokalen wordt billijk
geacht, evenals de voorwaarde, dat het onderhoud dier
lokalen gedurende den huurtijd ten laste der Vereeniging
komt.
Wij hebben dus de eer, in overeenstemming met het
overgelegd advies van den Directeur der Gemeente
werken, U voor te stellen te besluiten
aan de vereeniging de Leeuwarder Industrie- en
Huishoudschool met ingang van 1 September 1923 tot
wederopzegging in gebruik af te staan drie leslokalen
van de hulpschool aan het Jacobijner Kerkhof tegen eene
vergoeding van Vijf honderd gulden 500.per
cursusjaar, onder voorwaarde dat het onderhoud dier
lokalen gedurende den huurtijd ten laste der Vereeniging
komt,
en verder op de door Burgemeester en Wethouders
vast te stellen voorwaarden.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
12 (Agenda no. 13). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op de adressen van J. Heslinga, O. L.
Veerman e. a. en mej. S. van der Veen e. a. om eene
uitkeering uit de gemeentekas ingevolge de wet van
5 Mei 1923 (Staatsblad no. 190).
Dit prae-advies luidt als volgt
Door Uwe Vergadering zijn 25 Juni en 10 Juli j.l. om
prae-advies in onze handen gesteld adressen van J. Hes
linga, O. L. Veerman e. a. en mej. S. van der Veen e. a.,
houdende verzoek om eene uitkeering uit de gemeente
kas ingevolge de wet van 5 Mei 1923 (Staatsblad no.
190).
Bij bedoelde wet is aan de gemeenteraden de be
voegdheid gegeven tot het verleenen van een toelage ten
laste van de gemeente, over elk der jaren 1919, 1920,
1921 en het eerste kwartaal van 1922, voor werkzaam
heden, welke aan onderwijzers(essen) buiten den ge
wonen schooltijd waren opgedragen, of wegens het
werkzaam geweest zijn van die personen aan scholen
van bijzonderen aard. Blijkens die wet kan o. m. voor
het geven van onderwijs in de nuttige handwerken bui
ten den gewonen schooltijd eene toelage worden gegeven
en worden als scholen van bijzonderen aard o. m. aan
gemerkt openbare of bijzondere leerscholen die verbon
den zijn aan eene gemeentelijke of bijzondere kweek
school voor onderwijzers en (of) onderwijzeressen en
scholen voor schipperskinderen.
Adressanten Heslinga en Veerman verzoeken eene uit
keering op grond van verrichte werkzaamheden aan
scholen van bijzonderen aard en wel aan eene bijzondere
leerschool, verbonden aan eene bijzondere kweekschool,
terwijl adressante van der Veen eene uitkeering vraagt
wegens werkzaamheden, verricht buiten den gewonen
schooltijd, n.l. voor onderwijs in de nuttige handwerken
aan bijzondere scholen.
Opgemerkt wordt nog dat aan de openbare lagere
scholen buiten den gewonen schooltijd geen onderwijs
werd gegeven.
Wij achten het niet ondienstig de strekking van deze
wet in het kort toe te lichten. Voor eene meer uitvoerige
bestudeering daarvan wordt gelegenheid geboden door
de bij de stukken overgelegde wet met het ontwerp en
de daarbij behoorende memorie van toelichting.
In de „Salariswet - 1919" voor het onderwijzend per
soneel aan lagere scholen, welke wet eveneens bij de
stukken wordt aangetroffen, werd bij artikel 26 novies,
2e lid, de gelegenheid gegeven de jaarwedden van on
derwijzers, die werkzaam waren aan scholen van bij
zonderen aard of wien werkzaamheden buiten den ge
wonen schooltijd waren opgedragen, op hoogere bedra
gen te stellen dan bij die wet overigens waren bepaald.
Die verhoogingen moesten evenwel bij Koninklijk besluit
plaats hebben en het daartoe strekkend verzoek moest
ingevolge het derde lid van vorenaangehaald wets
artikel worden gedaan door den Gemeenteraad of, in
eene gemeente waar geen openbare school bestond,
door het schoolbestuur. Hieruit volgt dus terstond, dat
de beoordeeling, welke scholen als van bijzonderen aard
konden worden beschouwd, geheel aan den Gemeente
raad was. Wij zijn evenwel steeds van meening geweest
en ook thans nog, dat onder „scholen van bijzonderen
aard" andere scholen zijn te verstaan dan leerscholen
en schipperscholen. Zoo zouden b.v. scholen voor
zwakzinnigen en doofstommen daaronder gerangschikt
kunnen worden. Het gevolg is dan ook geweest dat Uwe
Vergadering niet een voorstel tot het verzenden van een
verzoek aan de Koningin om verhooging van jaarwedden
heeft bereikt.
Wij veronderstellen dat ook de betrokken onder
wijzers onze meening hebben gedeeld, omdat in het
tegenovergestelde geval allicht van die zijde tijdig po
gingen in het werk gesteld waren om het verzenden van
een verzoek te bevorderen.
De bedoeling van deze wet is nu, om de gemeenten
die verzuimden een verzoek tot verhooging van die
jaarwedden in te zenden, in de gelegenheid te stellen
thans op eigen kosten eene belooning uit te keeren.
Zooals wij hierboven ook reeds opmerkten is echter
het niet-verzenden van dat verzoek niet het gevolg van
„verzuim", maar van het feit dat door ons die inrich
tingen nimmer als scholen van bijzonderen aard werden
beschouwd.
Uit de wet blijkt, dat aan het aan leerscholen ver
bonden personeel alleen over het jaar 1919 eene toe
lage mag worden uitgekeerd, terwijl aan de aan schip-
persscholen werkzaam zijnde leerkrachten over 1919,
1920, 1921 en het eerste kwartaal van 1922 eene toe
lage kan worden gegeven. De redenen dat alleen over
1919 toelagen aan personeel, verbonden aan leerscholen,