198 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923.
4 wethouders ook ieder een portefeuille hebben. Ik ben
er niet voor te vinden om, als men een wethouder over
heeft, dien op den koop toe te nemen. Als het kan, laten
wij het dan liever zoo doen, dat ieder wethouder in het
bezit komt van een portefeuille. En als dat niet gebeurt,
dan kan ik nog niet voor de motie stemmen, want dat
is een reclamemiddel, maar dan kom ik met een con
creet voorstel. Een motie beteekent in wezen niets, een
motie geeft geen verplichtingen, maar wordt als reclame
middel gebruikt. Dan zal ik dus met een positief voorstel
komen.
Ik sta ook op dit standpunt dat, als wij op het moment
4 wethouders hebben en men die portefeuilles willen
handhaven, men geen salarisvermindering moet toepas
sen. Het gaat hier op een manier: Goed, wanneer het
minder moet, vraag ik geen 3000.vergoeding. Men
moet er geen schooierij van maken door te zeggen: Het
moet ook op een koopje, je moet zooveel niet vragen.
Neen, mijnheer Weima, dat is handelspolitiek, die op
de veemarkt thuis hoort, maar die we niet in het college
van Burgemeester en Wethouders moeten hebben. Wij
moeten 4 wethouders hebben, die ieder een portefeuille
hebben en een goed salaris ontvangen, dat is mijn stand
punt. En als niet de portefeuille van Financiën, die des
tijds ook mede is beheerd kunnen worden door de 4
wethouders, overgaat in handen van een wethouder, kom
ik met een voorstel om 3 wethouders te nemen.
De heer Westra: De heer Collet heeft bij de verde
diging van zijn motie 2 dingen naar voren gebracht, die
mij bijzonder hebben getroffen. Hij heeft in de eerste
plaats een pleidooi geleverd voor 4 wethouders; in zoo
verre gaat hij dus geheel met mij samen, al heeft hij
zijn pleidooi dan ook geleverd op andere gronden. In de
tweede plaats heeft de heer Collet uiteengezet, op zeer
serieuze wijze en gronden, waarom hij er op tegen is
dat aan den Burgemeester een portefeuille is ingeruimd.
De heer Collet heeft dat naar voren gebracht op zeer
serieuze gronden en ik zou graag vernemen of van de
zijde van Burgemeester en Wethouders iets daartegen
zal worden aangevoerd. Die gronden, daar voel ik wer
kelijk iets voor. Maar dat neemt niet weg, dat ik daarom
nog niet voor de motie zal kunnen stemmen, betreffende
3 wethouders. De heer Collet heeft daarnaast echter ook
een pleidooi geleverd voor 4 wethouders, waarmee ik
het geheel eens ben. Ik zou nu wel aan den heer Collet
willen vragen of het niet mogelijk is dat hij zijn motie
zoo wijzigt, dat in die motie wordt verklaard dat de
Raad het wenschelijk oordeelt, dat de wethouders alle
portefeuilles beheeren. Dat is heel iets anders dan wat
hier nu ligt.
De heer Collet: De heer Visser wil het hier in den
Raad doen voorkomen, alsof onze houding is gewijzigd,
alsof ik een zwaai zou hebben genomen. Ik zeg den heer
Visser, dat hij het recht daartoe niet heeft. Ik heb gezegd
dat wij indertijd voor 4 wethouders waren en dat wij
nóg voor 4 wethouders zijn, maar onder bepaling, dat
die 4 wethouders ook zullen vervullen de 4 portefeuilles.
Als echter de Burgemeester een portefeuille overneemt
wat ik niet goed vindt, zooals ik heb aangetoond,
maar als dit tóch geschiedt, kunnen wij daar niets aan
doen, want het college verdeelt de zetels onderling
als de zaak zoo staat, dat de Burgemeester een porte
feuille heeft, dan zijn 4 wethouders niet noodig. Ik ben
vóór 4 wethouders als zij allen een portefeuille
bezetten.
De heer Westra heeft gevraagd of ik mijn motie niet
kon wijzigen. Maar U kunt zelf met een voorstel komen,
ieder heeft het recht daartoe in den Raad. Komt U dus
zelf met een voorstel, mijnheer Westra, misschien dat
Uw geestverwanten spoediger met U meegaan dan met
mij.
De heer IJ. de Vries: Ik heb rustig de discussies willen
afwachten, om eens te hooren, wat er zoo gezegd zou
worden. Toen ik de motie van den heer Collet heb be
studeerd, dacht ik bij mijzelf, nadat ik had gelezen de
discussies, gehouden in November 1915 over de 4 wet
houderszetels: er ligt toch een verbazend zwakke zijde
in de motie, ik stel mij voor dat de heeren wel den indruk
zullen geven te zijn voor 4 wethouders. Laat ik nu eens
aannemen dat de motie wordt aangenomen. Dan stem
men de heeren daarmee toe dat een portefeuille in han
den blijft van den Voorzitter. Dus de korte inhoud van
de motie is deze: „Wij zijn genegen de portefeuille van
Financiën aan den Burgemeester over te laten, als wij
maar de kans krijgen dit college van Burgemeester en
Wethouders weg te krijgen"
De heer Dijkstra: Pure onzin
De heer IJ- de Vries: Wat is nu 't gevolg, als de motie
wordt aangenomen en er 3 wethouders komen
De heer Dijkstra: Dan is 't in orde 1
De heer IJ. de Vries: Dan is het nóg de vraag wat
voor 3 wethouders dat zullen zijn. En als er dan één
van de heeren is, die zegt: „nu, ik bedank", dan zijn er
3 wethouders en dan zitten de sociaal-democraten nóg
niet in 't college, wat het doel is van hun motie.
De heer Collet: Dat heb ik niet gezegd.
De heer IJ. de Vries: „Er wordt gezegd: ,dat heb ik
niet gezegd", 't Is waar. Maar de heer Visser zegt wel
eens wat te veel. En de heer Jansen heeft al van te voren
verklaard dat hij tegen dit college zal stemmen, uit an
tipathie
De heer Jansen: Tegen de combinatie
De heer IJ- de Vries hij bepaalt zijn houding
tegenover de gemeente door anti- en sympathieën, maar
het belang van de gemeente maakt voor hem absoluut
geen punt van overweging uit.
Ik heb ook een onderzoek gedaan bij sommige men-
schen. Ik weet dat wij niet dezelfde wethouders hebben
en dat hun werk een heele verandering heeft ondergaan,
maar ondanks dat durf ik met alle vrijmoedigheid voor
het behoud van de 4 wethouders stemmen. De heer
Collet heeft hier in de vorige vergadering gezegd dat
van de verschillende portefeuilles de franjes waren af
geknipt en dat daarvan een nieuwe portefeuille was ge
maakt. Maar ongelukkig wordt franje zeer gemakkelijk
beschadigd, de meeste franje kon door de vorige wet
houders niet goed worden onderhouden. En wanneer
men nu die franje tot één portefeuille heeft samenge
voegd, om ze beter te verzorgen, dan wil ik opmerken
dat daarin zeer belangrijke stukken zitten. De vorige
wethouders konden die franje niet altijd goed verzorgen
en ik meen toch dat niemand dat wenscht.
De heer Collet: Dan moeten we 5 wethouders hebben!
De heer IJ. de Vries: Dat is niet noodig dat er 5 zijn.
Maar het is best mogelijk dat U gelijk krijgt, als de
portefeuille van Financiën weer wordt overgedragen aan
den eenen of anderen wethouder. Op 't oogenblik is het
voldoende als wij de beschikking hebben over 4 wet
houders, maar het is mogelijk, mijnheer Collet, dat, waar
in 1916, toen de gemeente eenige duizenden minder in
woners telde dan nu, een vierde wethouder noodig was,
de uitbreiding van de gemeente noodig maakt dat er
misschien in de toekomst een vijfde wethouder moet zijn.
In 1915 was het salaris van de wethouders 1200.
en in 1917 is dit verhoogd tot 1500.Toen er dus
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 9 October 1923. 199
een wethouder bij was gekomen, werd hun 1500.
of voor hen samen 6000.per jaar toegedeeld. En
ook toen gaf zich de geheele mensch niet aan het wet
houderschap, want een van de wethouders ik zal nu
geen naam noemen heeft toen gezegd: Iaat men ons
eerst maar eens een bedrag geven, waar wij als wet
houder van kunnen leven, als men den vollen man eischt.
Door allen werd het toen waargenomen als een bij
baantje. In 1918 was het salaris van een wethouder nog
1500.terwijl het wethouderschap toen toch ook
volledig werd waargenomen. Daarom vind ik het abso
luut niet noodig dat er op 't oogenblik 3000.voor
wordt betaald, al wil ik niet ontkennen dat de werk
zaamheden van één wethouder, door wien toch belang
rijke dingen moeten worden uitgevoerd, n.l. de ver
plaatsing van de Reiniging en de bouw van een centrale
slachtplaats, veel tijd vragen.
Ik voor mij ben absoluut niet geschokt in mijn stand
punt, dat wij 4 wethouders moeten hebben en ik zal
dus geheel en al niet voor de motie kunnen stemmen.
En wat zijn de eventueele gevolgen van het voorstel
van de sociaal-democraten Zij praten dat zij in 1915
den Voorzitter ook geen portefeuille toe wilden hebben,
maar zij gaan daar nu precies tegen in, doordat door
dit voorstel de Voorzitter wél een portefeuille krijgt, wat
zij absoluut niet in het belang van de gemeente achten.
Ik voor mij geef veel liever vermindering van salaris,
al mag men dat dan misschien beknibbelen noemen.
De wethouders zullen ook met genoegen een deel van
hun salaris laten staan als dit moet uit een oogpunt
van algemeene bezuiniging. De heer Collet heeft, meen
ik, den vorigen keer ook gezegd dat, als er bezuini
gingen ter tafel zouden komen, hij daarin dan ook
meeging
De heer Dijkstra: Wij zijn tegen de vlootwet b.v.
De heer IJ. de Vries: Uit die interruptie van U zie ik,
dat U niet zoo hoog staat als Uw collega in Amsterdam,
die opmerkte, dat die dingen niet in den Raad thuis
hooren. Ik meen ook dat wij hier geen vlootwet behan-
deelen, maar dat de kwestie hier is het zoeken van het
belang der gemeente.
Intusschen verblijdt het mij dat de sociaal-democraten
ook den weg der bezuiniging op willen. Ik zou met een
bezuiniging van 500.per wethouder de uitgaaf
aan wethouderssalarissen willen terugbrengen tot
10.000.En dan heb ik liever 4 menschen, die de
zaak goed kunnen waarnemen, dan 3. Want 4 menschen
kunnen toch meer uit het stee zetten dan 3. Ik zal het
hierbij laten, ik meen dat wij in het belang van de ge
meente de 4 wethouders moeten handhaven.
De heer Visser: Ik zou met een enkel woord willen
opmerken dat de heer IJ. de Vries er een eigenaardige
redenatie op na houdt. In eerste instantie heeft hij be
toogd dat wegens uitbreiding van de stad men in plaats
van 4 wethouders misschien wel 5 moet hebben, maar
even verder denkt hij over salarisvermindering, omdat
het een bijbaantje is. Daar is toch heel veel strijd tus-
schen; in eerste instantie zegt de heer IJ. de Vries dat
er door uitbreiding van de stad misschien wel 5 wet
houders moeten komen, maar, zegt hij even verder, het
salaris kan wel wat minder, omdat het maar een bij
baantje is. Er zit absoluut geen logica in dat betoog,
het eerste deel is lijnrecht in strijd met het andere.
De heer Dijkstra Ik wou ook enkele opmerkingen
maken en wil beginnen met te zeggen dat ik deze dis
cussies niet interessant vind.
De heer K. de Boer: Ik wel
De heer Dijkstra: Ik heb wel debatten in den Raad
bijgewoond die op een ander peil stonden. Maar de
samenstelling van den Raad en de manier, waarop dit
college is verkozen, geven een gereede aanleiding tot
dergelijke discussies. In de 4 jaar, dat ik nogmaals het
genoegen heb de gemeentebelangen te dienen, zal ik
echter als sociaal-democraat niet de minste behoefte ge
voelen om daartoe nog eens aanleiding te geven.
Dat men echter den moed heeft, waar de Burge
meester nu Financiën heeft, te betoogen dat er nog 4
wethouders noodig zijn, daar sta ik eenvoudig van te
kijken. Ik heb niet zoo'n lange ervaring gehad, maar
misschien wel meer moed dan anderen, die een betere
opleiding hebben gehad dan ik, die als arbeidersjongen
niet in de eerste plaats met een onderwijs van 5000.
maar van 120.de wereld in gestuurd werd. Ik heb
eerst wel werk gehad om het wethouderschap naar be-
hooren te vervullen ik had Bedrijven en Arbeids
zaken maar ik wil hier verklaren dat, toen ik over
eenige routine begon te beschikken, ik niet het minste
bezwaar had om, wat door den heer Coliet met „franje"
is betiteld, er bij te nemen. Er is geen sprake van dat
dit niet kon en die het anders stelt, die stelt het ver
keerd. Ik spreek eerlijk, zooals het precies is. Ik ben het
met den heer Collet ook eens dat, als het een gemeen
tebelang is dat er 4 wethouders zijn en hier begrijp
ik ook den heer Oosterhoff niet men ook moet zorgen
dat de wethouders hun functies ook naar behooren kun
nen vervullen en men hun dus een behoorlijk salaris moet
toekennen. Dan kan men ook wat van hen eischen met
de franjes er bij. Er verdwijnt één portefeuille en niet
een onbelangrijke. Laat men dan de zaak eerlijk stellen,
dan ben ik het eens met den heer Visser, die zich heeft
uitgesproken dat het logisch is dat, wanneer men een
zeer belangrijke functie opheft, de persoon, die een der
gelijke functie zou moeten vervullen, niet meer noodig
is. Zoo is het precies en niet anders.
En dan moet men niet beginnen met te zeggen dat
zoo'n wethouder van de Bedrijven drukker werk heeft
en er door de drukte misschien nog wel een vijfde
wethouder bij zou moeten komen door de verplaat
sing van de Reiniging of de kwestie van de vleesch-
keuring, dingen, die hun beslag al hebben gekregen. Dat
is pure onzin. Wij, die deze zaken hebben opgezet en
met de voorbereiding en uitvoering waren belast, hadden
daar in het college veel meer moeilijkheden mee en in
den Raad om ze aangenomen te krijgen, dan hij, die voor
de uitvoering staat. Ook dat is dus geen argument, dat
opgeld kan doen.
ik ben van oordeel dat aan het gemeentebelang schade
wordt gedaan, nu hier een college is gekozen op deze
bepaalde manier. Wij hebben ook nog niet een verklaring
gehad, waarom de functies niet behoorlijk zijn ver
deeld, zooals tot nog toe geschiedde. Ik sta daarvan te
kijken. Er zijn hier ernstige dingen gezegd, er is o. a.
gevraagd: zijn de 4 wethouders niet competent om de
functies behoorlijk te verdeelen. Het is mijn overtuiging
dat zij daartoe niet competent zijn en die overtuiging zal
opgeld doen net zoo lang tot bewezen wordt, dat ik mis
ben. Het is pure onzin dat de 4 wethouders de functies
onderling kunnen verdeelen, omdat in het college de
krachten niet zitten, die de functies kunnen vervullen.
Waarom is de portefeuille van Financiën opgedragen
aan den Burgemeester en niet aan een van de andere
leden van het college? Laat men eens met die verklaring
in den Raad komen. Waarom
Ik wil er dit aan toevoegen dat, als men in het publiek
zijn oor eens te luisteren legt, blijkt, dat dit is een de
gradatie van het college van Burgemeester en Wet
houders. Toen men las dat de Burgemeester de porte
feuille van Financiën hield, werd in breede lagen van
de bevolking gevoeld: de anderen zijn dus niet in staat
om die portefeuille op een behoorlijke manier te behee
ren. De gemeente heeft er recht op, te weten, of de
menschen, die nu achter de tafel van Burgemeester en
Wethouders zitten, in staat zijn de functies onderling