240 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 November 1923. Dat lijkt mij in de gegeven omstandigheden veel beter. De heer O. F. de Vries: Ik kan mij volkomen veree nigen met het advies, dat door Burgemeester en Wet houders naar aanleiding van de adressen van de Be stuurdersbonden is uitgebracht, maar ik kan mij niet vereenigen met wat de heer Hofstra voorstelt. Men moet niet vergeten dat er meer categorieën van werklooze arbeiders zijn dan trekkenden en uitgetrokkenen; bij de werkloozenverzekeringen heeft men ook in 't reglement staan dat men niet eerder kan trekken dan nadat men een zekeren tijd werkloos is geweest. Dat is een voor naam punt dat men dan een beperking krijgt, waardoor de Arbeidsbeurs als zoodanig een groot deel van haar waarde verliest. Van arbeiderszijde wordt daaraan altijd zoo'n groote beteekenis gegeven aanvaardt men nu deze beperking, dan verliest de Arbeidsbeurs een deel van haar waarde. Ik kan daarin niet meegaan, maar sluit mij volkomen aan bij hetgeen de heer Muller heeft gezegd, dat dit absoluut niet de bedoeling is geweest noch van den christelijken noch van den modernen Be- stuurdersbond om te vragen of te eischen wat de heer Hofstra voorstelt. En, zooals gzegd, dat beperkt de keus onder de werkloozen nog meer dan nu het geval is. Ik kan dus niets voelen voor het amendement van den heer Hofstra, die dat zeker ook meer bedoelt als een vraag aan Burgemeester en Wethouders of als een wenk, dien de Raad aan Burgemeester en Wethouders zal geven, want een amendement is het in dit geval niet. Ik ben er voor dat wij ons bij de meening van Burgemeester en Wethouders en die van den Directeur van gemeente werken aansluiten, dan is de zaak voldoende behandeld. Dat is ook de bedoeling van de adressanten en niet meer. De VoorzitterDit schrijven van Burgemeester en Wethouders is natuurlijk een mededeeling aan den Raad hoe zij de zaak opvatten en hoe zij denken te handelen. Nu komt de heer Hofstra met een voorstel om de zaak niet te behandelen en aan het slot zegt hij: „en verzoekt terugzending voor advies". Is dat een verzoek om nadere mededeeling hoe Burgemeester en Wethouders over de adressen denken? Is dat de opvatting? De heer Hofstra: Ja. De heer Visser: Ik wou een vraag stellen. Ik ben niet ter zake kundig, maar is het de bedoeling dat het schrij ven van de christelijke en moderne Bestuurdersbonden door het college van Burgemeester en Wethouders voor kennisgeving wordt aangenomen? Ik heb bij de stukken, die ik thuis heb ontvangen, geen gegevens omtrent dit vraagstuk gehad. Wat is de bedoeling van het van Bur gemeester en Wethouders ingekomen schrijven De Voorzitter: Dat heeft ter visie gelegen, mijnheer Visser. De Bestuurdersbonden hebben adressen gericht aan den Raad en Burgemeester en Wethouders hebben hun meening dienaangaande te kennen gegeven. Zij schrijven onderaan „Wij stellen U voor deze mededeeling voor kennis geving aan te nemen en adressanten in dezen zin in te lichten." Dus er zal aan adressanten antwoord worden gegeven op de vraag, die zij stellen. De heer Visser: Maar in welken zin dan. U zegt wel dat het ter visie heeft gelegen, maar De Voorzitter: Ik zal 't U voorlezen. Spreker doet lecture van het schrijven van Burge meester en Wethouders. De heer Visser: Dan ben ik tevreden. U zegt wel dat het ter visie heeft gelegen, maar ik ben niet in de ge legenheid geweest de stukken te onderzoeken. De Voorzitter: Dat kon ik niet weten. De heer Visser: Dan kan ik mij niet goed indenken wat de strekking is van het amendement. Ik geloof hier is geen recht tot amendeeren, dit is technisch niet juist, ik kan niet inzien in welken vorm dit zou kunnen worden gedaan en ik kan mij de strekking van het amendement van den heer Hofstra ook niet indenken. Wat bedoelt hij Practisch gaat het toch zoo, dat men menschen krijgt, die werkloos zijn, en dan is het toch hoofdzaak dat bij het te werk stellen de georganiseerden voorgaan boven de ongeorganiseerden. Ik geloof dat de heer Hofstra bezwaar heeft tegen dingen, die denkbeeldig zijn. De gewone gang van zaken is dat men toch werk loozen krijgt en nu weet ik dat daaronder wel verschil lende soorten zijn als uitgetrokkenen en niet uitgetrok kenen. Maar ik zou niet in de eerste plaats de dubbel uitgetrokkenen aan den arbeid willen zetten. Mis schien wil de heer Hofstra dit wel, omdat hij daarin misschien een indirect voordeel voor de gemeente ziet. Maar ik ben het met den heer Muller eens dat wij dan een veel te kleine groep krijgen. Ik zou de zaak niet meer aan banden willen leggen; ik zou alleen de geor ganiseerden boven de ongeorganiseerden willen laten voorgaan en niet nog eens weer de uitgetrokkenen en dubbel uitgetrokkenen het eerst. De heer Hofstra wil dat met zijn amendement bereiken, maar zooals hij de zaak eerst voordroeg was zijn bedoeling toch datdemenschen eerst zoolang georganiseerd moesten zijn, alsvorens zij tot de georganiseerden zouden worden gerekend. Ik ge loof dat daarin het bezwaar van den heer Hofstra is gelegen, dat bij het te werk stellen de georganiseerden moeten voorgaan, en dat het nu zou kunnen gebeuren dat iemand, die b.v. slechts een halve maand lid van een organisatie is, aan den arbeid zou kunnen gaan, terwijl iemand, die langer lid is, niet te werk zou worden gesteld. Ik geloof dat dit ongeveer het bezwaar is van den heer Hofstra, maar dan zal hij ook in dien zin zoo iets moeten voorstellen, b.v. dat iemand, die zoo lang is georganiseerd, werkelijk wordt gerekend tot de ge organiseerden. De heer Jansen: Ik begrijp niet dat de heer Muller zoo'n greote waarde hecht aan het voorstel van den heer Hofstra. Ik geloof dat practisch het gevolg reeds zal zijn dat, wanneer er uitgetrokkenen en niet-trekken- den zijn, die voldoen aan de eischen, deze dan het eerst zullen worden te werk gesteld. Dat is noodzakelijk voor de betrokkenen en dat is in het belang van de gemeente en van de betrokkenen. Ik acht dat zoo zeer vanzelf sprekend, dat ik niet kan begrijpen hoe de heer Hofstra hier met dit voorstel of amendement kan komen. Zijn eerste gedachtengang lijkt mij dan veel juister om op schrift te worden gesteld, n.l. dat men niet eerst te werk moet stellen degenen, die zich nu gauw gaan organi- seeren in uitzicht van werk bij de gemeente. Dat is een heel andere gedachtengang; er is alles voor te zeggen dat er niet een jacht wordt gemaakt op een positie bij de gemeente door hen, die tot nog toe klaploopers zijn geweest en die zich nu voor een week gaan organisee- ren. Dat is een gedachte, die ik graag ondersteun. Maar wat de heer Hofstra met zijn amendement bedoelt, vind ik zoo vanzelfsprekend, dat dit niet in den Raad behoeft te worden uitgesproken. Als wordt voldaan aan de eischen, door Burgemeester en Wethouders gesteld en die werkloozen voldoen aan normale eischen, die mogen worden gesteld, dan worden die menschen na tuurlijk het eerst te werk gesteld. De heer Oosterhoff: Het wil ook mij voorkomen dat het denkbeeld van den heer Hofstra moeilijk als een amendement op het voorstel van Burgemeester en Wet houders is te beschouwen. Het betreft absoluut een andere kwestie en men zou, als het werd aangenomen, tot het wonderlijk gevolg komen, dat dan aan een paar vereenigingen, die een verzoek hebben ingediend, moest Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 6 November 1923. 241 worden geantwoord, dat hun iets heel anders is toege staan, dat wat zij hebben gevraagd. Ik beschouw het idee van den heer Hofstra eenvoudig als een voorstel vreemd aan de orde van den dag en ik zou daarom het voorstel van Burgemeester en Wethouders nu willen be handelen en dan het voorstel van den heer Hofstra om prae-advies zenden of afwijzen, zooals de Raad dat zal beslissen. Een amendement op het voorstel van Burge meester en Wethouders is het in ieder geval niet De heer M. Molenaar Het staat mij voor dat er in een van de stukken, die in de portefeuille hebben gele gen, een zekere volgorde is aangegeven. Is dat niet in het schrijven van den Directeur van gemeentewerken, dat deze bij het te werk stellen een bepaalde volgorde op 't oog heeft Er ligt meen ik een stuk bij, waarin ook over uitgetrokkenen en nog trekkende werkloozen wordt gesproken. De Voorzitter: De Directeur schrijft „De gang van zaken bij gemeentewerken is, dat alle in dienst te nemen werklieden betrokken worden door tusschenkomst van de Arbeidsbeurs. Een be paald standpunt ten opzichte van georganiseerden of ongeorganiseerden werd hierbij nimmer ingenomen." En nu heeft de Raad gemerkt dat de meening van Bur gemeester en Wethouders is dat bij gelijke bevoegd heden de georganiseerden moeten voorgaan boven de ongeorganiseerden. De heer Muller: Ik wou nog een enkel woord spreken en wel in de eerste plaats tot den heer Jansen, dat ik niet zoo'n groote waarde hecht aan die zaak. Ik heb ook wel direct gevoeld dat dit een zaak was vreemd aan de orde van den dag en daarom heb ik ook gezegd toen de heer Hofstra dat voorstel deed: laat men die zaak eens nagaan en dan heb ik er vrede bij dat deze kwestie ook zoo lang blijft liggen. Maar ik voel met den heer Oos terhoff dat het voorstel van den heer Hofstra vreemd is aan de orde van den dag en daarom wil ik nu voor stellen deze zaak af te doen, terwijl de heer Hofstra de gelegenheid wel heeft om zijn voorstel in een andere vergadering aan de orde te brengen en er dan een be sluit op te doen nemen. De heer Hofstra: Toen ik straks het woord nam heb ik ook direct gezegd dat ik de ingekomen stukken van de beide Bestuurdersbonden met mijn gedachte kon onderschrijven, dat ik daar volmaakt accoord mee ging en dat ik ook het advies van den Directeur van gemeen tewerken, zooals het zich zien laat, ten volle kan onder schrijven. Ik doe daar ook nu geen woord van af. Alleen vind ik het nu bij de vragen, die zijn gesteld, eigenaardig en frappant, dat de verschillende heeren, die weten hoe het in de vakorganisatie gaat, niet met mij het oog hebben op de practische toepassing van wat door Bur gemeester en Wethouders wordt voorgesteld. De heeren hebben van een kleinigheid een opgeblazenheid ge maakt, alsof het weet wat is; het wil mij voorkomen dat ik slechts een kleine aanwijzing heb willen geven omtrent de toepassing om een goeden gang van zaken te krijgen. Ik kan ten volle onderschrijven de toelichting bij het adres van den Christelijken Besturenbond dat zegt dat de georganiseerden in alle opzichten beter vol doen aan hun roeping in het maatschappelijk leven door te zorgen dat, als zij straks werkloos worden, in hun komende behoeften door zelfhelp het eerst wordt voorzien. Dat onderschrijf ik ook ten volle. Maar nu was het voor mij een practische vraag, als Burgemeester en Wet houders toezegging doen om aan de verzoeken tegemoet te komen, wie in dit geval in de eerste plaats steun zullen krijgen door te werk stelling. Ik heb mijzelf die vraag gesteld en ben tot de conclusie gekomen als ideaal standpunt, dat de menschen, die hebben gestort voor den kwaden dag, in de eerste plaats de verzekerdheid moeten hebben dat zij van gemeentewege zullen worden geholpen. Deze toepassing heb ik willen geven door mijn amendement of voorstel of hoe men het dan ook noemen wil, dat die menschen de zekerheid zullen hebben dat zij straks in aanmerking zullen komen. En als men trek kende is, dan is men toch werkloos, terwijl een uitge- trokkene toch niet uitgeschakeld is. En dan heeft men de zekerheid dat zoo iemand niet 14 dagen maar min stens 26 weken immers volgens het reglement op de werkloozenkassen lid is. Voor mij zit hier een stuk principe in dat de menschen, die hun maatschappelijken plicht begrijpen, het eerst worden geholpen. De zaak is zoo klaar als de dag en de heeren, die hebben gesproken, zullen toch met mij tot de conclusie moeten komen dat dit een stuk principe is uit de vakbeweging, dat verwezenlijkt moet worden. De Voorzitter: Ik zou de debatten nu niet meer willen heropenen. De zaak is van verschillende kanten belicht. Ik zal nu het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen en, mocht het worden aangenomen, dan kan de heer Hofstra er gerust nog altijd op terug komen. Het gaat hierom: de heer Hofstra is het wel met het voorstel van Burgemeester en Wethouders eens, maar voor hem is er een belangrijke kwestie bij, n.l. wanneer iemand wordt beschouwd als georganiseerde. Dat is nu hier niet direct aan de orde, het komt er wel zeer nabij, maar 't is op 't oogenblik niet aan de orde. Ik zou dus thans willen voorstellen het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming te brengen en dan kan de heer Hofstra, als hij dat wenscht, nader met zijn voorstel bij Burgemeester en Wethouders terug komen. De heer Hofstra: Dan trek ik het in. De heer Muller: Ik zou vriendelijk willen verzoeken om, naar aanleiding van wat de heer Hofstra in laatste instantie heeft gezegd De Voorzitter: De heer Hofstra trekt zijn voorstel in, we kunnen dus alle debatten laten rusten. De heer Muller: Maar hij heeft iets gezegd wat ab soluut niet juist is. De Voorzitter: Ik breng het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig de conclusie van het schrijven van Burgemees ter en Wethouders. 16 (Agenda no. 13). Voortzetting der behandeling van het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van onderscheidene verordeningen betreffende het lager onderwijs en van de verordening op de school van Middelbaar Onderwijs voor Meisjes met de daarop ingediende amendementen (bijlagen nos. 22 en 27). De Voorzitter: Ik wil voorstellen dit punt in de vol gende vergadering te behandelen. De reden is dat de laatste dagen, n.l. Donderdag of Vrijdag een nieuw Ko ninklijk besluit is verschenen, dat in hoofdzaak handelt over de scholen voor zwakzinnigen. Van dat Koninklijk besluit hebben Burgemeester en Wethouders nog niet voldoende kennis kunnen nemen, om deze nieuwe ver ordening daarmede in overeenstemming te brengen. Daarom zou ik willen voorstellen deze verordeningen zoo mogelijk in de eerstvolgende vergadering verder af te werken.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 4