284 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. achtergelaten dat men nu kans zou hebben dat het zou misloopen. Wel is, naar spreker meent, door den Voor zitter gezegd, dat het bezwaren zou kunnen meebrengen, doch indien werkelijk die bezwaren zoo overwegend waren geweest als nu blijkbaar volgens de geruch ten en mededeelingen het geval is, vindt spreker, dat de Burgemeester had moeten zorgen, dat de raadsleden meer dan toen op de hoogte waren gekomen van die groote bezwaren. Spreker zou heel graag op al deze vragen een ant woord willen hebben, voordat hij zal zeggen, wat hier zal moeten gebeuren. Niettegenstaande de verklaring, die hij heeft afge legd. zal spreker nog willen meewerken om op het ge nomen besluit terug te komen, afgescheiden van het artikel in het Reglement van Orde, dat het houden van sectie-vergaderingen noodzakelijk maakt. Aan forma lisme hangt spreker niet, men moet het wezen der dingen zien. Spreker kan zich echter werkelijk niet indenken dat er zulke zwaarwichtige argumenten kunnen worden aan gevoerd, dat zij hem kunnen overtuigen. Hij is werkelijk nieuwsgierig naar het antwoord, dat hij zal ontvangen. De heer Jansen zegt dat, toen men eergisteren bij hem kwam om over deze dingen te spreken, men hem niet meer behoefde te overtuigen van de noodzakelijkheid van het indienen bij Gedeputeerde Staten van de be grooting voor 1 Januari. Hij had dit vooraf reeds onder schreven na de verklaring van den Voorzitter dat, als de begrooting niet was afgehandeld, hij dan na 1 Ja nuari geen geld meer beschikbaar zou hebben, omdat Gedeputeerde Staten dan geen machtiging tot het doen van uitgaven zouden geven. Toch heeft spreker gemeend deze vergadering mee te moeten uitschrijven, om den Raad in de gelegenheid te stellen van de dwalingen zijns weegs terug te keeren. Nu hoort spreker van den heer Oosterhoff, die mede het initiatief heeft genomen tot het beleggen dezer ver gadering. dat hij nog overtuigd wenscht te worden, wat bij spreker een zeer eigenaardige indruk wekt; spreker had verwacht dat de heer Oosterhoff het met de verkla ring, den vorigen keer door den Voorzitter afgelegd, eens was geweest. De heer II. de Boer zegt gaarne te willen hooren of de argumenten zoo ernstig en gewichtig zijn dat het inderdaad noodig is geweest bijeen te komen om het besluit ongedaan te maken. Spreker zou nu ook zeer gaarne van de menschen, die het initiatief tot het beleggen dezer vergadering hebben genomen hijzelf uitgesloten, omdat hij zelf van de noodzakelijkheid over tuigd was willen hooren, wat hen hiertoe genoopt heeft. De heer Oosterhoff zegt dat de veronderstelling, welke de heer H. de Boer heeft uitgesproken, dat spreker voor zich persoonlijk hierheen gekomen is zonder een vast staande meening volkomen juist is. Het bevreemdt spreker echter dat de heer Jansen zich daarover ver wondert, omdat deze, als hij den brief, dien hij heeft onderteekend, had gelezen, zeer duidelijk had kunnen zien, dat daarin staat „teneinde daar het genomen besluit met de mo gelijk daaraan verbonden nadeelige gevolgen nader onder het oog te kunnen zien en het, indien de nood zakelijkheid daarvan mocht blijken, alsnog ongedaan te kunnen maken." Daaruit blijkt duidelijk dat de onderteekenaren voor alle mogelijke meeningen en argumenten toegankelijk zijn en niet te voren op het standpunt staan dat zij per se het genomen raadsbesluit ongedaan willen maken. Zoo al thans staat voor spreker persoonlijk de zaak er voor. Hij heeft niet meegedeeld welke geruchten en mededee lingen hij heeft gehoord, maar meende het verzoek te moeten doen omdat hem dit beter voorkwam dat de bezwaren van officieelen kant worden meegedeeld. Niemand beter dan Burgemeester en Wethouders kan hier inlichtingen geven en de beteekenis van de bezwa ren omschrijven. Daarom heeft spreker geen mede deelingen gedaan maar heeft hij Burgemeester en Wet houders gevraagd welke bezwaren er zijn. De heer Van der Schoot heeft de vorige vergadering gestemd voor het verzoek van Burgemeester en Wet houders om geen sectie-vergaderingen te houden, toen is gezegd dat anders de gemeente-financiën in 't gedrang zouden komen. Waarom? Niet omdat dit hem persoon lijk zoo sympathiek was, omdat hij als nieuweling in den Raad zeer graag sectie-vergadering had gehad, waar hij deze voor zich persoonlijk zeer leerzaam acht. Maar waar hij van de tafel van het college hoorde dat het nog houden van het sectie-onderzoek beslist ernstige bezwaren zou meebrengen, meende hij zijn eigen gevoel aan kant te moeten zetten in 't belang van de gemeente, in 't vertrouwen dat men het volgend jaar op tijd klaar zou zijn en spreker dan zijn persoonlijk verlangen be- vredigd zou krijgen. Hij ging dus mee met het verzoek van Burgemeester en Wethouders. Toen dit voorstel echter werd verworpen meende hij, daarop nog eens nader doordenkend, deze zaak niet te moeten laten rus ten, hi] had er geen vrede mee. Hij heeft toen nog eens bij oude raadsleden geïnformeerd en gevraagd of dit besluit ook bijzondere moeilijkheden kon ver oorzaken en hij is door hen en ook door andere personen, die het kunnen weten, overtuigd, dat dit besluit werkelijk voor de gemeente zeer ernstige bezwaren zou kunnen meebrengen. Waar spreker nu meent dat de leden hier zijn om de belangen der ge meente te behartigen, heeft hij met andere leden rugge spraak gehouden en naar aanleiding daarvan is dit ver zoek tot Burgemeester en Wethouders gericht. Mocht nu blijken dat de vrees, die hijzelf koestert en de mede deelingen, die hem zijn gedaan, ongegrond zijn, dan kan hij nog wel in het houden van sectie-vergaderingen meegaan. Wanneer de vragen, naar zijn meening zeer terecht tot Burgemeester en Wethouders gericht, zoo worden beantwoord dat de bezwaren worden ontze nuwd, dan is spreker ook gerust. Is dat niet het geval, dan is het nu tijd het genomen besluit ongedaan te maken. De heer Visser zegt dat een van zijn motieven, waarom hij voor sectie-onderzoek stemde, was, dat de Raad de laatste jaren nog al eens voor het feit is ge plaatst dat hij de begrooting een, twee, drie, hals over kop moest behandelen. Spreker kreeg den indruk dat men de begrooting zoo laat kreeg, maar deze toch moest afhandelen voor een bepaalden datum zonder de gele genheid te krijgen tot een serieuze behandeling. Hij heeft meer dan eens dien indruk gehad, dat men de begroo- fing in enkele dagen moest behandelen, omdat Januari in 't zicht was en dat men de zaak tot zoo lang had uitgesteld. Nu moest het sectie-onderzoek achterwege blijven om de zaak binnen enkele dagen klaar te krijgen, in plaats van een meer serieuze behandeling moest het nu in enkele dagen gebeuren. Dat was sprekers indruk ook nu en de wensch, dat men met dat systeem zou bre ken was zijn motief om te stemmen voor sectie-onder- zoek. Nu zal sprekers houding afhangen van de mededee lingen, die door den Voorzitter zullen worden gedaan. Blijkt, dat door het vasthouden aan het genomen besluit de gemeente in zeer moeilijke financieele verwikkelingen zal komen, dan wil hij ook doen, wat de heer De Boer zegt, en zal hij nog stemmen voor een voorstel om geen sectie-vergaderingen te doen plaats hebben. Spreker meent echter dat men hier voor een feit is geplaatst, zooals dat zich hier, een enkele maal uitgezonderd, reeds meerdere jaren heeft afgespeeld, dat men een, twee, drie moest avanceeren en opschieten. Dat was dan ook een van zijn motieven. De Voorzitter wil naar aanleiding van het gesprokene enkele inlichtingen geven. Hij wil beginnen met den heer Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. 285 H. de Boer, die heeft gezegd dat er al zeer gewichtige reden voor deze vergadering moeten zijn, te antwoorden, dat hij de reden, om deze vergadering bijeen te roepen, absoluut laat voor rekening van degenen, die de verga dering hebben aangevraagd. Spreker meent dat het be kend is, dat hij als Burgemeester niet anders kon omdat hij volgens artikel 40 der Gemeentewet daartoe verplicht was nu 6 leden dit verzoek deden dan deze vergadering te beleggen, ook al had hij de reden zelf niet juist gevonden. In zooverre is hij dus lijdend voor werp geweest. Wat de kwestie zelf betreft, hij is het met het beleggen dezer vergadering wèl eens; hij zou gaarne zien dat de Raad op zijn genomen besluit terug kwam. Hij wil ook zeggen waarom en meent dat het 't beste is daartoe even te vertellen wat de gevolgen zullen zijn, wanneer ge beurt, wat besloten is. Spreker wil echter eerst nog zeg gen, waarom hij de vorige vergadering niet zoo krachtig heeft gezegd, wat hij nu wèl zal zeggen: omdat hij bang was, dat zou worden gezegd en hij hoort nu achteraf dat dit tóch al is gezegd dat door Burgemeester en Wethouders werd getracht de begrooting er zoo door te jagen. Wanneer spreker den vorigen keer een krachtige verdediging had gehouden, dan zou men hebben gezegd: daar heb je 't al, ze trachten de begrooting er door te jagen. Dit is nu tóch al gezegd. Bovendien kon spreker toch niet precies weten dat het noodig was datgene, wat ieder kan lezen in de wet en wat de raadsleden kunnen geacht worden te weten, den leden te vertellen. Hij meende toen bij zijn mededeelingen wel te kunnen volstaan met een kleine aanwijzing te geven in die rich ting, omdat hij veronderstelde dat de leden op bekend terrein waren. Nu dat niet het geval blijkt te zijn 't is trouwens ook niet een zaak, die eiken dag voorkomt wil spreker wel precies vertellen hoe de zaak is. Spreker begint met te zeggen dat de geldkwestie als zoodanig, n.l. de kwestie of er geld in kas is, met de zaak niets te maken heeft; of er al of geen geld in kas is, heeft met het mosyen betalen niets te maken, daar gaat de kwestie niet om. De zaak is: mosyen Burgemeester en Wethouders mandateeren en betalen?, en dan kan spre ker zeggen dat Burgemeester en Wethouders na 1 Ja nuari niet mogen mandateeren, indien er dan niet iets gebeurd is en verder dat Burgemeester en Wethouders dat dan ook niet van plan zijn, omdat zij dan voor de uitgaven, die zij dan doen, volgens de Gemeentewet persoonlijk aansprakelijk zijn. Dat wenschen Burge meesters niet te zijn, en nu kan men we! zeggen: wat zijt gij anders dan Burgemeester en Wethouders in an dere gemeenten, maar spreker zou dan willen vragen: noem mij dan eens een gemeente, waar dit wèl gebeurd is. Hij geeft volkomen toe dat misschien, na heel veel zoeken, zoo'n gemeente kan worden gevonden, waar dit in den loop der jaren eens is gebeurd, maar dat is dan ook als een unicum in de krant vermeld en het eerste, aldus spreker, wat wij dan als gemeente-ambtenaren tot elkaar zeggen, is dan: hoe men dat daar doet mag Joost weten. F.r zijn wel degelijk gemeenten geweest, waar na 1 Januari een begrooting is behandeld, maar men ver geet dat het daarbij heel iets anders betrof, n.l. de be handeling van een niet-goedgekeurde begrooting. In Leeuwarden gebeurt het ook elk jaar dat de begrooting niet voor 1 Januari is goedgekeurd, maar spreker zou er prijs op stellen dat men een voorbeeld noemde van be handeling van de begrooting in het loopende begroo- tingsjaar. Het is spreker niet mogelijk geweest een der gelijk voorbeeld uit het geheugen te citeeren. Een niet- goedkeuring voor 1 Januari en een niet-behandeling voor 1 januari zijn twee absoluut afgescheiden dingen; spre ker vermoedt dat dit den heeren wat dwars heeft geze ten. Wanneer de gemeentebegrooting voor 1 Januari is behandeld en in de laatste dagen van 't jaar aan Gede puteerde Staten ter goedkeuring wordt ingezonden, kan deze toch onmogelijk voor 1 Januari door Gedeputeerde Staten worden goedgekeurd. Dan komt echter van Ge deputeerde Staten de machtiging om op de nog niet- goedgekeurde begrooting te innen alle geraamde inkom sten en uit te geven alle uitgaven tot de helft van de geraamde bedragen. Spreker vermoedt dat dit den vo rigen keer de raadsleden in 't hoofd heeft gezeten. Dat gebeurt in andere gemeenten ook, maar spreker tart den leden een voorbeeld te geven van behandeling van de begrooting in het loopende begrootingsjaar. Wat is nu het gevolg, als er nog steeds sectie-onder zoek plaats heeft? Dat Gedeputeerde Staten de begroo ting op 1 januari niet hebben, dus geen machtiging kun nen geven, zoodat dan ook geen machtiging wordt ge geven tot het doen van de helft van de geraamde uit gaven. Er is dan dus niets en Burgemeester en Wet houders wenschen niet te mandateeren op niets; zij mo gen dit niet doen, maar wenschen het ook niet te doen. Het gevolg is dus dat er op 1 Januari geen betalingen meer kunnen worden gedaan. Spreker meende den vo rigen keer dat hij dit den Raad niet behoefde te vertellen; hij meende dat de raadsleden dit wel wisten, want het is zoo logisch mogelijk en men had het bij nalezing van de Gemeentewet zelf kunnen vinden. Dat is de heele kwestie waarom het hier draait. Spreker heeft dit den vorigen keer niet al te veel naar voren willen brengen om niet, zooals reeds gezegd, het verwijt te moeten hooren: gij jaagt de zaak er door. Hij geeft nogmaals toe dat het Burgemeester en Wethouders spijt dat de bcgrooting zoo laat is gekomen, dit is spreker ook een persoonlijke ergernis en het college zal wel oppassen dat de begrooting het volgend jaar beter op tijd zal zijn. Men staat hier echter voor hetzelfde feit als in 1919. Het is niet meerdere keeren gebeurd, zooals de heer Visser zegt, hoewel in zekeren zin de begrootingen wel altijd op een holletje moeten worden behandeld, omdat, zoo lang er nog tijd is, de Raad altijd uitstelt en tijd voor onderzoek vraagt, zoodat men dan nog aan den laten kant komt. Spreker vermoedt echter dat een van de groote oorzaken, dat men in 1919 en ook nu zoo laat is, is geweest de wisseling van de wethouders en de wis seling van de commissies, die moeten oordeelen over de begrootingen. Daarbij komt nog dat dit jaar de secre tarie, afdeeling Financiën, een zware taak heeft gehad met een algeheele omwerking van de begrooting en een splitsing van alle schulden. In 1919 had men ook te doen niet een nieuw optredenden Raad en datzelfde is nu ook mee een van de oorzaken geweest dat 't zoo laat is ge worden. De heer Van der Schoot had nog gaarne sectie-ver gadering willen hebben. Burgemeester en Wethouders hebben daar in 't algemeen ook niets geen bezwaar te gen. als dit werkelijk bevorderlijk is aan de behandeling der begrooting in openbare zitting. Eerlijk gezegd heb ben zij echter altijd den indruk gehad en dit is dan ook een van de redenen, waarom zij met des te meer vrij moedigheid hun voorstel, om geen sectie-onderzoek te houden, deden dat de behandeling in de secties niet de behandeling in openbare vergadering heel veel korter doet zijn. Spreker wil beweren dat, als men het verslag leest van de openbare vergadering, men daarin dan pre cies dezelfde punten vindt besproken, die door de ver schillende leden ook in de secties zijn aangebracht, zelfs de punten, die in de Memorie van Antwoord naar het oordeel van het college absoluut afdoende zijn beant woord. Het sectie-onderzoek geeft dus, naar het oor deel van Burgemeester en Wethouders geen ver lenging maar ook geen bekorting van de behandeling in openbare vergadering. In weerwil daarvan staan Burge meester en Wethouders echter in 't algemeen op het standpunt dat het sectie-onderzoek moet plaats hebben, het Reglement van Orde zegt ook dat het moet gebeuren en de hoogste administratieve autoriteit staat ook op dat standpunt. Het is jammer genoeg voor de pleiters voor dit Reglement, dat reeds een paar keer anders is uitgemaakt dat niemand er aanstoot aan heeft genomen als het eens werd overtreden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 10