286 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. Spreker had dit alles den vorigen keer ook kunnen zeggen, maar meende toen dat dit niet noodig was. De heer Visser meent niet te hebben gezegd dat het meerdere malen voorkwam, dat de begrootingen niet klaar waren voor 1 Januari; voorzoover hij zich kan herinneren is het één maal gebeurd, dat men ze niet voor 1 januari kon indienen. Wat hij straks heeft gezegd, is, dat men herhaaldelijk aan het eind van het jaar voor het feit wordt geplaatst, dat men binnen enkele dagen de begrootingen moest afhandelen en dat geen sectie- onderzoek kan plaats hebben. Zonder te kunnen aan- toonen welk jaar dat is geweest, meent spreker toch dat men het een keer heeft gehad dat de begrooting wegbleef, doordat zij in een boot zat. Maar meerdere malen is men voor het feit geplaatst dat men aan 't eind van 't jaar de begrooting, zonder sectie-onderzoek, vlug moest afwerken, om voor 1 Januari klaar te zijn. Dat was sprekers bezwaar, dat men hier nu weer voor dat feit werd geplaatst, terwijl men in andere gemeenten b.v. in een kleine gemeente als Leeuwarderadeel de begrooting reeds heeft afgehandeld. De heer H. de Boer wenscht, waar de Voorzitter is begonnen met te zeggen dat de leden worden geacht op de hoogte zijn met de verschillende artikelen der Ge meentewet. te zeggen, dat deze artikelen door den Voor zitter bedoeld, ook hem bekend waren. Maar het is spre ker ook bekend, dat b.v. de Staatsbegrooting op een bepaalden tijd behandeld moet zijn, maar dat er toch bepaalde omstandigheden kunnen zijn, waardoor dit niet kan geschieden. Op die formeele gronden, door den Voorzitter aangevoerd, kan spreker dan ook nog niet met hem meegaan. Waar Burgemeester en Wethouders echter ook bekend zijn met het feit dat de begrooting 4 maanden, voordat het jaar is afgeloopen, in het bezit van den Raad behoort te wezen, doch dit door omstan digheden niet heeft kunnen geschieden waarvan spre ker Burgemeester en Wethouders geen verwijt maakt, maar waaraan de Raad toch ook niet schuldig is, immers, als men van schuld zou kunnen spreken, dan rust die schuld op de schouders van Burgemeester en Wethouders, maar spreker wil het woord schuld niet gebruiken daar meent spreker dat de leden minstens van Burgemeester en Wethouders hadden mogen ver wachten dat zij zich ook eens bij Gedeputeerde Staten zouden hebben vergewist of werkelijk wel in dit geval die formeele reden zou gelden. Spreker heeft zoopas de vrijheid genomen even naar de griffie te gaan en hij heeft daar ook een vraag gesteld aan iemand, wiens naam hij hier wel wil noemen, maar wiens naam er in dit verband niet toe doet, omdat men hier, net zoo goed als ten opzichte van het gesprokene door den Burgemeester, wel zal willen aannemen dat, wat spreker hier zegt, waar is. Die persoon heeft ge zegd: het is een formeele kwestie. Nu erkent spreker dadelijk, dat dit méér sloeg op de goedkeuring van de begrooting dan op de behandeling, hoewel het mogelijk is, het kan zijn, dat het antwoord ook daarop heeft ge slagen. Wanneer spreker echter dezelfde argumenten, die de Voorzitter aanvoert, aan denzelfden persoon had voorgelegd, gelooft hij dat die persoon precies hetzelfde zou hebben geantwoord, vooral ten opzichte van dit jaar, omdat het klaarmaken van de begrootingen door verschillende omstandigheden langer duurt en omdat, naar spreker is medegedeeld, verschillende begrootingen nog lang niet binnen zijn, maar er hoogstwaarschijnlijk vele pas het nieuwe jaar binnen zullen komen. Alvorens in staat te zijn zijn stem uit te brengen, zou spreker aan Burgemeester en Wethouders willen vragen of zij ook de moeite hebben genomen om ten opzichte van deze formeele kwestie bij Gedeputeerde Staten te informeeren, of werkelijk in dezen de zware last, die Burgemeester en Wethouders op zich voelen rusten, niet wat al te zwaar wordt gevoeld. Spreker zou zeggen Niemand wil graag van de centen af, maar als ik Burgemeester was, wel, ik ben wel geen kapi talist, maar ik geloof dat ik de verantwoording dan wel aandurfde. Spreker meent dat de Voorzitter zijn verantwoording veel te veel naar voren schuift als hij er zoo op blijft staan dat men hem in een moeilijke po sitie zal brengen. Spreker kan de gedachte niet van zich afzetten, dat de Voorzitter met opzet zijn verantwoor ding zoo sterk naar voren brengt en daarmee den leden, die anderen niet graag in moeilijkheden willen brengen, het zwaar, lastig en moeilijk maakt. Spreker herhaalt daarom zijn vraag of er ook bij het college van Gede puteerde Staten is geïnformeerd. Zoo niet, zou dit dan alsnog niet kunnen geschieden. De hee rK. de Boer heeft de verschillende argumenten uit dit debat in zich laten omgaan en kan niet tot een andere conclusie komen dan die, welke hij de vorige vergadering heeft te berde gebracht. Hij stelt zich al lereerst op het standpunt dat elke Raad een goed heeft, dat hij zich niet afhandig moet laten maken: het recht om over de financiën bij de gemeentebegrooting te be schikken. Nu meent spreker dat bij een overhaaste be handeling van de gemeentebegrooting dat recht van den Raad in zeer ernstige mate in 't gedrang zal komen. Spreker wil beginnen met te verklaren dat hij alle ver antwoording daaromtrent van zich afwentelt. Het is niet, zooals de Voorzitter zegt, dat het hier de Raad is, die het college van Burgemeester en Wethouders in moei lijkheden brengt, maar de eerste oorzaak moet worden gezocht bij het college van Burgemeester en Wethouders zelf. Als hier het gewicht wordt gelegd op de artikelen der Gemeentewet, dan wil spreker er in de eerste plaats op wijzen dat de Gemeentewet voorschrijft dat de be grooting 4 maanden te voren bij den Raad en 2 maanden te voren bij het college van Gedeputeerde Staten moet zijn ingediend. Die termijn is zoo genomen, om den Raad in de gelegenheid te stellen als men het niet voldoende weet, moet men er Oppenheim maar eens op nalezen te weten wat de Raad voteert en wat hij niet voteeren moet. Wij meenen, aldus spreker, dat wij niet alleen het recht, maar ook den plicht hebben, de gemeen tebegrooting zoo serieus mogelijk onder de oogen te zien. Wanneer nu het sectie-onderzoek achterwege wordt gelaten dan wordt niet tot een wijze van behan deling overgegaan, zooals noodzakelijk is. Spreker wil er in dit verband op wijzen dat Leeuwarden niet de eenige gemeente in ons land is, maar dat dagelijks uit de krant blijkt, dat in verschillende gemeenten in Fries land en in ons land de begrooting al in behandeling is of alreeds is afgehandeld en dat het dus niet absoluut noodzakelijk was er hier zoo laat mee te komen. Men heeft dit jaar een begrooting gekregen, die veel meer van de raadslecien vergt dan vorige begrootingen ooit hebben gedaan, omdat de Raad niet heeft gekregen het vergelijkingsmateriaal van vorige jaren. Spreker wil er op wijzen dat hij in het „Handelsblad" heeft ge lezen dat Amsterdam niet alleen het nieuwe schema heeft opgezet, zooals men dat hier ook heeft moeten doen, maar dat het bovendien de begrootingscijfers van vorige jaren ook heeft omgewerkt op deze begrooting. Amsterdam heeft dus nog wat meer gedaan het had niet alleen deze begrooting tijdig bij den Raad inge diend, maar daarnaast had het op de begrooting ook nog het vergelijkingsmateriaal van vorige jaren. Wanneer men nu overgaat tot een behandeling in gehaast tempo, dan zullen verschillende gestelde vragen onbeantwoord moeten blijven. Nu komt daar nog bij dat als men de vroegere cijfers niet heeft, men niet in staat is te vergelijken en te beoordeelen. Daar zijn de sectie-vergaderingen voor noodig, om inlichtingen over de cijfers te verschaffen. Spreker heeft zich den vorigen keer beroepen op het Reglement van Orde, wat, naar hij meent, door den Voorzitter niet is bestreden. Hij ge looft echter dat het een buitengewoon gevaarlijke leer is, als de Voorzitter nu zegt dat dit Reglement ten slotte Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. 287 ook voor een raadsmeerderheid geen bindende kracht hoeft. Spreker wil hier wel de verzekering geven dat, als men het Reglement van Orde wil gebruiken om de achten van de minderheid door de meerderheid niet te doen eerbiedigen, er voor hem geen enkele reden meer zal zijn om nog maar een enkel artikel van dit Reglement te eerbiedigen, juist de rechten van de minderheden zijn in dit Reglement neergelegd en deze behoort men te eerbiedigen. Spreker staat op het standpunt dat behandeling van de begrooting sectie-onderzoek absoluut noodzakelijk maakt? dat de verantwoording, dat de begrooting zoo laat aan 't eind van 't jaar is gekomen, niet bij den Raad li art en dat het Reglement van Orde den Raad het recht toekent de bcgrootingen in de secties, dus op een seri euze wijze, te behandelen, iets, waarvan spreker voor alsnog geen afstand wenscht te doen. De heer IJ. de Vries kan zich zeer goed voorstellen dat er een kolossaal verzet is tegen het niet behandelen van de begrootingen in de secties. Spreker heeft ook in de Financieelc Commissie gezegd dat het hem niet alleen wenschelijk maar feitelijk ook noodzakelijk leek dat de begrootingen ook in de secties werden behandeld. Met het oog hierop hebben de leden van die commissie dan ook een proef thuis gehad. De cijfers geven ver schillende moeilijkheden en vooral met het oog op de nieuwe samenstelling van den Raad, waarin vele nieuwe leden hebben plaats genomen, en van het college van Burgemeester en Wethouders achtte spreker ook sectie- onderzoek noodzakelijk. Maar hij is toch na lange en vrij duidelijke besprekingen ten slotte overtuigd dat het in het belang van de gemeente zou zijn, wanneer er thans geen sectie-vergaderingen werden gehouden en hij zal dus op overwegingen van gemeentebelang stemmen tegen het voorstel van den heer H. de Boer en van de sociaal-democraten. Wanneer het college nu zegt dat het na 1 Januari geen betalingen meer zai mogen doen en het dit op eigen verantwoording ook niet wenscht te doen, dan zal men in groote moeilijkheden komen, als er wel sectie-vergaderingen worden gehouden, wat in 't bijzonder geldt voor de werklieden in gemeentedienst, die wekelijks hun loon betaald krijgen en die dan de eerste 14 dagen geen weekloon zullen ontvangen. Dat is een buitengewoon zwaarwichtig argument, dat spre ker niet voor zijn rekening wil nemen. Spreker kan veel onderschrijven van wat de heeren H. en K. de Boer hebben gezegd, maar wat de heer K. de Boer in laatste instantie heeft gezegd, dat ook de minderheid van den Raad haar rechten moet hebben, lijkt spreker juist in tegenstelling met hetgeen de heer De Boer bedoelt, want het is juist de meerder heid, die de vorige vergadering heeft aangenomen dat er sectie-onderzoek zou zijn en nu vraagt de minderheid daar weer op terug te komen. Spreker krijgt den indruk dat, als hier iets onderst boven wordt gegooid niet, zooals de heer De Boer zegt, de minderheid in een hoek wordt gezet, maar dat de meerderheid dan in een hoek wordt gezet. Men moet hier niet op den voorgrond stellen wat men zelf graag wil maar alleen wat is in het belang van de gemeente en van de gemeente-ambte naren. Overheerschend moet zijn wat voor den goeden gang van zaken in de gemeente noodig is en niet wat men voor zich persoonlijk graag zou willen. De heer Beekhuis kan volkomen de woorden van den heer K. de Boer, hier op neer komende, dat het budget recht een van de voornaamste zaken van den gemeente- taad is, onderschrijven. Spreker stelt zich voor dat juist daarom indertijd dat eene punt in het Reglement van Orde is opgenomen, dat het onderzoek van de be grootingen in de secties moet plaats hebben. Dat is dan ook de oorzaak geweest, dat spreker de vorige maal heeft gestemd tegen het voorstel om de begrootingen niet in de secties te behandelen. De zaak is nu echter wel een beetje anders komen te staan de leden hebben vandaag wel degelijk argu menten van den Burgemeester gehoord, die zij, het is waar, ook zelf moeten weten. Spreker erkent gaarne dat hij misschien in de eerste plaats de Gemeentewet moest kennen en alle gevolgen moest kunnen beoordeelen. doch hij erkent ook dat alle moeilijkheden, waarvoor men zou kunnen komen te staan, hem niet direct voor oogen hebben gestaan. Nu acht spreker de bezwaren van den heer K. de Boer veel te breed uitgemeten hij heeft er zoo zwaar wichtig op gewezen alsof het onderzoek in de secties ten opzichte van deze kwestie iets veel beters zou wezen, maar spreker gelooft niet dat dit het geval is. Hoe zou dit onderzoek moeten plaats hebben Spreker meent dat het voor 1 Januari moet zijn afgeloopen en nu vraagt hij wat voor bijzondere waarde het in dit geval kan hebben. Wanneer men dat onderzoek nu achterwege laat blijven, en de begrootingen dus wat eerder kan be handelen, dan scheelt het net één week. Men moet ook niet vergeten dat, als men de zaak op zijn gemak gaat behandelen, men al een heel eind in 1924 zal zijn ge vorderd, voordat de begrooting aan Gedeputeerde Staten kan worden aangeboden. Een en ander maakt dat spreker op 't oogenblik zijn stem zal wijzigen en er voor zal stemmen om het sectie-onderzoek achterwege te laten. De heer Muller hoort dat de Voorzitter zegt dat het college van Burgemeester en Wethouders niet van plan is mandaten te teekenen, als deze begrooting niet voor 1 Januari is ingediend. Spreker zou nu deze vraag aan het college willen stellen Is het altijd gewoonte, wan neer de begrooting in normale omstandigheden voor 1 Januari is ingediend, dat Burgemeester en Wethouders dan niet eerder mandaten teekenen, dan nadat zij bericht van Gedeputeerde Staten hebben gekregen dat zij tot 50 de aangevraagde credieten mogen voteeren Worden dus ook onder gewone omstandigheden eerder mandaten geteekend dan dat Gedeputeerde Staten mededeeling hebben gedaan dat de geraamde uitgaven tot 50 mogen worden gedaan De heer Weima is een van de mcnschen, die den vorigen keer tegen het voorstel van Burgemeester en Wethouders hebben gestemd. Hij heeft dat na rijpe overweging gedaan, omdat hij meende dat het voor hem, als een van de nieuwe leden, zeer zeker wenschelijk was dat er sectie-vergaderingen werden gehouden. Nu heeft de Voorzitter ook tot de nieuwe leden het verwijt gericht dat zij de gevolgen hadden moeten overzien, omdat zij als nieuwe leden ook de wet moesten kennen. Dit is voor spreker men neme hem dat niet kwalijk bloote theorie, de practijk is anders. Spreker zou er veel prijs op hebben gesteld, wanneer den vorigen keer door den Voorzitter positief was gezegd wat de ge volgen zullen zijn. Waren die bezwaren dan onover komelijk gebleken, dan zou spreker hebben gezegd het eene moet voor 't andere wijken. Kan spreker dus in zooverre met Burgemeester en Wethouders meegaan, aan den anderen kant is hij het heelemaal met den heer De Boer eens. De Voorzitter moet hem goed verstaan, de heer De Boer zegt, dat het hier naar zijn meening slechts een formeele kwestie betreft. Als dat zoo is, zou spreker nog niet met het college kunnen meegaan, maar alsnog prijs stellen op sectie-vergaderingen. Spreker zou daarom ook graag antwoord willen hebben op de vraag van den heer De Boer of het college zich ook in verbinding heeft gesteld met het college van Gedeputeerde Staten en zal naar aanleiding daarvan zijn stem en houding bepalen. De Voorzitter gelooft dat er geen moment door Bur gemeester en Wethouders aan is gedacht dat de Raad hier schuldig is en dat hij dit ook zelf niet heeft gezegd. Als hier sprake is van schuld, dan ligt die schuld bij Burgemeester en Wethouders, de begrooting is veel te

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 11