288 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad laat ingediend. Het college zal voor het vervolg trachten dat dit niet weer gebeurt. Overigens heeft spreker reeds de oorzaken genoemd en de zaak voldoende gemoti veerd. Men zal wel willen aannemen dat het voor spre ker persoonlijk ook aangenamer zou zijn als de Raad niet aan 't eind van 't jaar de begrooting behoefde af te jagen en als spreker niet de Kerstmisdagen voor deze zaak beschikbaar zou behoeven te houden. Burgemeester en Wethouders willen ook absoluut niet komen aan het recht van den Raad om te beschikken over de financiën. Wat des Raads is, blijft des Raads en wat van Burgemeester en Wethouders is, blijft van Burgemeester en Wethouders; daar inbreuk op te ma ken, is de bedoeling hier dan ook niet. Er is hier geschermd met het argument dat het hier een zuiver formeele kwestie betreft. Ten slotte is alles in de heele wereld, wat is voorgeschreven, een formeele kwestie. Als iemand over de kleine steentjes fietst en een agent bekeurt hem, dan is dat ook een formeele kwestie. Maar men mag in dien zin toch niet zeggen dat, wat in de verordening of wet is opgelegd, een formeele kwestie is. Het staat eenvoudig in de wet en daarmee uit. Spreker heeft verder nog steeds niet gehoord de na men van meer gemeenten, waar werkelijk in den loop van het jaar uitgaven zijn gedaan, niet op een begroo ting, die nog niet was goedgekeurd, maar terwijl de be grooting nog niet bestond, want daar gaat de kwestie om. Indien de begrooting wel bestond op 1 Januari, maar dan nog niet was ingezonden, was het nog een andere kwestie. In dit verband wil spreker op de vraag van den heer Muller, of Burgemeester en Wethouders nooit man- dateeren voor de brief van Gedeputeerde Staten binnen is, antwoorden, dat dit zich in de practijk nog nooit heeft voorgedaan, omdat dit bericht steeds op 1 Januari was binnengekomen. Indien echter de begrooting op 1 Januari bestond en Burgemeester en Wethouders dus wisten dat de brief van Gedeputeerde Staten den vol genden dag kon komen, zouden zij heusch niet zoo flauw zijn geen betalingen te doen. Burgemeester en Wet houders hebben dat in den loop der tijden ook wel laten zien niet zoozeer dit college, waarbij het nog betrek kelijk weinig is voorgekomen, maar wel het vorige dat, als een nieuwe begrootingspost werd aangenomen, daaruit dan, zonder dat de formeele begrootingswijzi- ging nog had plaats gehad, door het college wel degelijk gemandateerd werd. Zoo'n post komt dan als «-post op de begrooting en, is er dekking voor de verhooging en denkt het college dat er geen kwestie over zal zijn bij Gedeputeerde Staten, dan wordt er door Burgemeester en Wethouders wel uit gemandateerd. De heer H. de Boer zegt dat hij geen kapitalist is, maar dat hij de verantwoording wel zou durven dragen. Spreker zou zoo zeggen: juist daaróm is die verant woording gemakkelijk te dragen en dan kan men ge makkelijk zoo iets zeggen. Als men echter wel iets achter de hand heeft de heer De Boer moet dit spre ker niet kwalijk nemen dan zegt men zooiets mis schien niet zoo gauw. Er is verder gevraagd of Burgemeester en Wethouders ook hebben geïnformeerd Spieker is persoonlijk op de griffie geweest en heeft daar precies gezegd, zooals het moest zijn en niet, zooals de heer De Boer, zooals het niet moest zijn, tegen iemand, met wien hij persoonlijk goed bekend is en die aan de leden ook wel bekend is. Toen spreker de zaak had verteld, heeft die persoon spreker gezegd dat hij absoluut op sprekers standpunt stond. De heer H. de Boer zegt echter dat het antwoord, dat hij heeft gekregen, er al of niet op kan slaan dat men hier een begrooting heeft of krijgt, hij weet dit niet. Maar, zegt de heer De Boer, als ik het omtrent de be grooting had gevraagd, dan zou die persoon datzelfde ook wel zeggen. Spreker vindt dit nu juist niet zoo'n heel groot argument. Degene, die spreker heeft ge vraagd, heeft wel degelijk precies begrepen waarom het van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. ging en die heeft gezegd: ik sta precies op Uw stand punt. Wél is die persoon het college van Gedeputeerde Staten niet, maar hij is toch een van de leden van dit college. De heer Weima verwijt spreker, waarom hij den vo- rigen keer niet de reden heeft meegedeeld, die hij nu zeer krachtig heeft genoemd. Wat moet spreker echter zeggen en wat niet? Hij eischt niet van de leden dat zij precies weten dat artikel zooveel van de wet hier van toepassing is; hij moet er zelf ook den klapper nog wel eens op nakijken, maar spreker weet heel goed dat er in de wet staat dat Burgemeester en Wethouders geen uitgaven mogen doen buiten de begrooting. Dat zijn algemeene regels, die spreker bekend veronderstelde. Verder heeft spreker den vorigen keer niet krachtiger geargumenteerd omdat men dan nog sterker dan nu zou hebben gezegd dat sprekers argumenten ongemotiveerd waren en dat hij dat heilige recht van den Raad wilde aantasten. Hij heeft dat niet willen doen om niet den i schijn aan te nemen van de zaak te willen doordrijven. Wil men nu de begrooting niet voor 1 Januari behan delen, welnu, spreker heeft in 't kort de gevolgen mee gedeeld en de verantwoording is dan voor den Raad zelf. De heer H. de Boer heeft den Voorzitter hooren zeg gen dat spreker heel gemakkelijk kan beweren dat, in- j dien hij zijn vraag anders had gesteld en zijn zegsman meer voor de formeele zaak had gesteld, daarop dan ook een antwoord zou zijn gekomen zooals spreker had verwacht. Spreker wil daar alleen dit op zeggen, dat die woorden van hem berusten op het feit dat hij zoozeer den indruk krijgt, dat hier wordt gezocht naar iets for meels. Juist daarom heeft spreker het zoo positief ge zegd, maar de eerlijkheid gebood hem om precies te zeggen welken indruk hij had gekregen. Hij had ook wel begrepen dat de Voorzitter een antwoord zou geven, zooals deze dat heeft gegeven, maar spreker meende de zaak zoo te moeten stellen. Spreker meent alsnog dat het geheel een formeele kwestie is. Indien Burgemeester en Wethouders het deden dan gebeurde er niets, dat is de indruk, dien spreker kreeg. Als Burgemeester en Wethouders echtei de verantwoording niet willen dragen en zij willen de zaak stop zetten, ja, dan komen er natuurlijk allerlei moeilijkheden. Het is de vraag nu maar of de Raad daar voor moet bukken of niet, dat is de vraag waar het op aan komt. Zoopas is er terloops gezegd of de Raad niet officieel kan vragen aan Gedeputeerde Staten. Maar ook dat ge looft spreker niet dat verstandig zou zijn. Het betreft hier immers een formeel geval en spreker meent wel dat Gedeputeerde Staten hetzelfde antwoord zouden moeten geven als de ambtenaar aan liern heeft gegeven, maar, als men op al te formeel standpunt staat, dan zit men vast. Spreker gevoelt echter dat men niet vast behoeft te zitten. Het heeft, aldus spreker, den schijn, dat wij gemakkelijk praten hebben, omdat wij daar niet achter de tafel van het college zitten. Maar als ik daar wel zat, dan meen ik zonder grootspraak en ik hoop dat dit er ook niet wordt uit afgeleid te mogen opmerken, dat ik dan zou zeggen: ik doe het en het komt dan vanzelf wel terecht. Als Gedeputeerde Staten later met bezwaren mochten komen, dan kunnen Burgemeester en Wethou ders zeggen dat het ook niet in orde is dat de begrooting niet 4 maanden voor den tijd bij den Raad is ingediend, maar dat dit een gevolg is daar en daarvan, dat er veel nieuwelingen in den Raad zijn, die den wensch hebben te kennen gegeven om de begrooting eerst in de secties te behandelen, enz. Het college heeft dus argumenten genoeg. Indien Gedeputeerde Staten al aanmerkingen zouden maken, zouden er dus zooveel argumenten kun nen worden aangevoerd, juist door Burgemeester en Wethouders, die per slot van rekening toch oorzaak zijn dat men thans in deze moeilijkheid zit, dat spreker wel zou durven uitbetalen. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 20 December 1923. 289 De heer Oosterhoft dankt den Voorzitter voor diens zeer uitvoerige inlichtingen, welke er voor spreker per soonlijk toe zullen leiden dat hij zal stemmen voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders. Spreker had na de eerste rede van den Voorzitter daartoe nog niet besloten, omdat hij toen den indruk kreeg dat er niet anders dan officieele bezwaren waren. In zijn eerste rede heeft de Voorzitter tof de leden het verwijt gericht dat die officieele bezwaren hun ook bekend dienden te zijn. Maar juist, omdat daarvan wel eens wordt afgeweken heeft spreker gemeend de vraag te moeten stellen of in dezen niet een officieuse weg te vinden zou zijn. Nu is hem echter uit het tweede antwoord van den Voorzitter gebleken dat ook dat niet het geval kon zijn, omdat de Voorzitter met een lid van het college van Gedeputeerde Staten, dat op de handelingen van den Raad moet toe zien, heeft gesproken en dat lid er ook geen been in ziet om een andere weg of oplossing te vinden. Dan meent spreker dat de Raad niet moet besluiten tóch sectie vergaderingen te houden. Burgemeester en Wethouders zouden anders de verantwoordelijkheid moeten accep teeren, maar als zij dat niet wenschen te doen, dan kan de Raad niet anders doen dan er in berusten dat er geen sectie-onderzoek wordt gehouden. Spreker wil hier al leen nog de hoop uitspreken dat het 't volgend jaar beter zal gaan. De Voorzitter zegt dat hier wel is gesproken van een voorstel van Burgemeester en Wethouders, maar hij wil, ter voorkoming van misverstand, even opmerken, dat hier geen voorstel is van Burgemeester en Wethouders, dat er zelfs nog heelemaal geen voorstel is. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi heeft den vorigen keer gestemd voor het voorstel van de S. D. A. P., om sectie-vergaderingen te houden, omdat zij daar per soonlijk heel veel voor voelt. Zij kan daarin nu niet meer meegaan maar zou thans kunnen meegaan met een voorstel om op dat besluit terug te komen. Hoe be langrijk spreekster het sectie-onderzoek ook vindt, zij acht dit toch niet zoo'n voornaam onderdeel, zoodat zij het er daarom maar eens op zou willen wagen. Want, zooals de heer H. de Boer wil, blijft het toch wagen. Naar spreeksters meening is de Raad thans niet ver antwoord, wanneer hij wèl sectie-onderzoek houdt. Spreekster acht het wel heel belangrijk en heel prettig, maar zij acht zich niet verantwoord de gevolgen daar van voor Burgemeester en Wethouders en de conse quenties betreffende het niet uitbetalen der loonen te aanvaaren. Zij zou daarom willen terugkomen op het besluit, dat den vorigen keer is genomen. De heer Visser zegt dat na de besprekingen voor hem het zwaartepunt hier is komen te liggen dat, als buiten de schuld van Burgemeester en Wethouders de begroo ting zoo laat aan de orde is gebracht, hij zich zal ver klaren voor geen sectie-onderzoek. Hij wil er niet aan meewerken om, zonder reden, het college in moeilijk heden te brengen. Kan spreker thans de overtuiging worden bijgebracht dat het geheel buiten de schuld van Burgemeester en Wethouders is gebeurd en deze dus niet nalatig zijn geweest dat de begrooting zoo laat aan de orde is gesteld, dan zal hij zich verklaren voor het niet-houden van sectie-onderzoek. De heer K. de Boer zegt dat het argument van den Voorzitter dat. als de begrooting niet voor 1 Januari is afgehandeld, door het college geen mandaten kunnen en mogen worden geteekend, voor hem geen argument is. Voor spreker staat het als een paal boven water dat, als men de gemeente-werklieden en -ambtenaren ook na 1 Januari in dienst houdt, het college verplicht is de vastgestelde loonen en salarissen te betalen, onafhan kelijk van de al- of niet-goedkeuring van de begrooting door Gedeputeerde Staten. Maar bovendien heeft spre ker de overtuiging dat, als het college van Burgemeester en Wethouders naar het college van Gedeputeerde Sta ten gaat en zegt: we hebben geen goedgekeurde be grooting kunnen krijgen, waarvan dit en dat de oorzaken zijn, het reeds van te voren de medewerking van Gede puteerde Staten zal krijgen, om aan moeilijkheden, die zouden kunnen rijzen, te ontkomen. Spreker krijgt den indruk, dat er in dezen Raad een meerderheid is, die. wanneer het haar goeddunkt, het Reglement van Orde aan kant zet. Wij, aldus spreker, zullen daaromtrent te zijner tijd onze gevolgtrekkingen uit trekken, maar ik wil nu wel zeggen dat ik mij aan het besluit van dezen Raad niet gebonden acht. De be grooting in een zoo kort tijdsbestek te laten passeeren, bestaat niet en wij zullen ons daarom alle rechten voor behouden. De Voorzitter wil op de vraag van den heer Visser, of het de schuld is van Burgemeester en Wethouders, antwoorden dat Burgemeester en Wethouders niet ex pres zoo laat met de begrooting zijn gekomen, dat zij zelf daarover genoeg het land hebben en het vervelend vinden, zoodat men daaruit dus wel kan concludeeren dat, als het anders had gekund, zij dat graag hadden willen doen. Dat de heer K. de Boer zich rechten reser veert kan niemand hem kwalijk nemen; spreker meent dat men het iemand eerder kwalijk kan nemen als hij zijn rechten weggooit dan wanneer hij ze reserveert. Wanneer iemand echter zegt dat hij vasthoudt aan het Reglement van Orde, dan is het Burgemeester en Wet houders ook niet kwalijk te nemen dat zij zeggen te willen vasthouden aan de wet. Dat staat absoluut tegen over elkaar en daar kan niemand dan aanmerkingen op maken. De heer Muller Dan had U de begrooting eerder moeten indienen. De Voorzitter: Dat kón niet, dat spijt Burgemeester en Wethouders genoeg. De heele kwestie gaat er nu echter maar om, of de Raad er in kan meegaan in dezen Burgemeester en Wethouders te helpen, ja of neen. Het is waar, de begrooting is te laat ingediend, maar zij moet voor 1 Januari in orde zijn. Men kan daar nu lang over praten, maar het doet er niets toe, zoo is de zaak. De heer Muller hoort dat de Voorzitter verwacht dat de Raad met het college zal meegaan om datgene, wat het gevolg is van de schuld van Burgemeester en Wet houders, ongedaan te maken. Spreker meent dat de Voorzitter meer van de raadsleden had gedaan gekregen, als hij niet positief had gezegd als jullie dat niet doet, doen wij dat. Zooiets moet men niet zeggen als men schuld heeft en men die schuld tot de kleinst mogelijke proporties wil terugbrengen. De Voorzitter heeft mee gedeeld wat de gevolgen zijn van het feit dat de be grooting niet tijdig genoeg door Burgemeester en Wet houders is ingediend en heeft verder gezegd als de Raad niet wil, wat wij willen, dan teekenen wij geen mandaten. Maar spreker meent dat de Voorzitter moest beginnen met in te trekken dat hij weigert mandaten te teekenen dan kan men overleg plegen en zien hoe men de zaak voor elkaar kan boctsen. De Voorzitter zou aanstonds willen voorstellen de debatten te sluiten, omdat hij gelooft dat er niets nieuws meer naar voren is te brengen. Alleen wil hij nog even antwoorden op een persoonlijken aanval van den heer Muller, dan zwijgt hij verder, omdat hij de zaak vol doende heeft toegelicht. De heer Muller zegt: trekt U eerst in dat U geen mandaten teekent. Dat is echter geen bedreiging maar eenvoudig een vasthouden aan de wet. Waar door de heeren het vasthouden aan het Re glement van Orde zoo bijzonder op prijs wordt gesteld, past het van den kant van de voorstanders van sectie-

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 12