274 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad zelfde bedrag, verhoogd met een zeker percentage aan rente en dat aan de stichting wordt uitbetaald 276.50 voor door haar gemaakte kosten van verricht teeken- werk en van 49.45 voor aandeel in de kosten van het op 3 Juni 1921 gesloten koopcontract, m. a. w. dat de grond terug komt aan de gemeente, zonder dat de met de rente verhoogde koopsom wordt betaald. Dit staat echter niet in de conclusie van het voorstel. Daarin staat dat de gemeente den grond koopt van „St. Joseph" on der bijbetaling van de reeds door spreker genoemde be dragen en onder bijbetaling van de door de stichting aan de gemeente verschuldigde rente. De bedoeling is toch niet dat de gemeente die rente aan ,,St. Joseph" uitbetaalt? Eigenlijk is dus het voorstel niet juist, moest er dus staan dat alleen de bedragen 276.50 en 49.65 worden uitbetaald. De Voorzitter meent het misverstand wel te kunnen oplossen. Toen spreker het voorstel later las, viel het hem ook op dat het niet zoo heel duidelijk was en dat de bedoeling niet heelemaal duidelijk uitkwam. De be doeling is aan „St. Joseph" te betalen de bedragen 276.50 en 49.45. Dan staat het terrein op naam der gemeente. De 8976.is het bedrag, waarvan de rente moet worden berekend om die op den koopprijs van het terrein te zetten. Dat is echter een administratieve kwestie, het bedrag der rente moet bij de koopsom worden opgeteld om te weten te komen, waarvoor de gemeente het terrein kan verkoopen. De heer Oosterhoff zegt dat dit niet is wat hij bedoelt. Hij wenschte er op attent te maken dat de uitdrukking „onder bijbetaling van rente" absoluut onjuist is. Als men de zaak ging uitvoeren zooals hier staat, dan kwam zij op heel andere pooten terecht als moet. Het is geen bijbetaling. De heer K. de Boer: Afboeken is het. De Voorzitter verzoekt om verwarring te voorkomen, dit punt even aan te houden. Het blijkt uit den boezem van Burgemeester en Wethouders zelf dat daar een mis verstand bestaat. Spreker stelt daarom voor dit punt even aan te houden om de behandeling daarvan aan stonds voort te zetten. Dienovereenkomstig wordt besloten. De beraadslagingen worden geschorst. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot wijziging van het Werkliedenreglement (bijlage no. 32). Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 10 (Agenda no. 11). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot vaststelling van verordeningen betref fende het getal en de jaarwedden der leeraren enz. aan het gymnasium, tot wijziging van de verordening voor het gymnasium enz. (bijlage no. 10). De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer K. de Boer heeft tegen deze wijzigingsver ordening op het gymnasium zeer ernstige bezwaren en hij moet al zeer ernstige argumenten hooren als hij tot de overtuiging zal komen dat deze wijzigingen, die wor den voorgesteld, goed zijn. Hij staat op 't oogenblik op het standpunt dat de oude toestand, dus de oude veror dening, moet worden gehandhaafd en wenscht dit even nader toe te lichten. Deze wijzigingsverordening bevat eigenlijk 3 ele menten: het eene is vermindering van de salarissen der van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1923. leeraren, het andere is verhooging van het aantal leer lingen per klas en het volgende is verhooging van het aantal uren dat de leeraren les zullen moeten geven. Nu bevat deze regeling een overgangstoestand, die het ons misschien gemakkelijker maakt deze nieuwe voorstellen aan te nemen, omdat in den overgangstoestand de be zwaren van den nieuwen toestand niet worden gevoeld, deze in dien tijd niet tot uitdrukking komen. Maar die bezwaren zijn er toch even goed. Spreker wil even op een paar dingen wijzen. Wanneer de Raad er toe overgaat deze verordening goed te keuren, als dus het aantal leerlingen per klas aan het gymnasium mede zal worden uitgebreid, be reikt men daarmee dit, dat de zorg, die aan de leerlingen besteed kan worden, minder wordt. Spreker meent dat het, door de methode van lesgeven op het gymnasium en op de H. B. S., daar van nog meer beteekenis is, dat de leeraar meer individueele zorg aan de leerlingen kan wijden, dan aan de andere scholen, omdat de leeraren hier vakonderwijzers zijn en dat stelsel het moeilijk maakt dat de leeraren zoo goed op de hoogte komen van hun leerlingen als aan de andere scholen. De ge gevens omtrent de resultaten van het middelbaar en voorbereidend hooger onderwijs zijn ook van dien aard, dat een beetje meer zorg van de leeraren voor de leer lingen wel gewenscht is, welke zorg echter bij het aan vaarden van den nieuwen toestand eerder minder dan beter zal worden. Spreker wil er op wijzen dat er den laatsten tijd over de resultaten van dit onderwijs in de bladen gegevens zijn gepubliceerd, die angstwekkend zijn: dat op verschillende scholen 25 tot 40 van de leerlingen in de verschillende klassen blijven zitten. Dat is een toestand, die wel eens zeer ernstig onder de oogen mag worden gezien. Een tweede bezwaar is de daling van de positie der leeraren. Er is door het college van Curatoren en ook door Burgemeester en Wethouders op gewezen, dat het voor een standplaats als Leeuwarden steeds moeilijk zal zijn de beste leeraren hier naar toe te trekken. Wan neer nu de arbeidsvoorwaarden van de leeraren op een peil worden gebracht als in de meer bevoorrechte plaatsen in ons land, wat de ligging betreft, dan zal dit zeer zeker tot gevolg hebben dat Leeuwarden een on gunstige selectie zal hebben met betrekking tot het leerarenmateriaal. Nu wordt in dit stuk gezegd: „Mochten zich evenwel in de toekomst symptomen voordoen, die er op wijzen dat het genot van het rijks subsidie moet leiden tot verslechtering van het on derwijs, eene mogelijkheid welke ook Curatoren in hun advies laten doorschemeren, dan kan altijd nog worden besloten dat subsidie te laten varen." Spreker meent dat, als het zoover komt, het dan te laat is, hij gelooft dat men die symptomen niet eerder zal opmerken dan wanneer zij al van zeer ernstigen aard zijn, dat men eerst tot die conclusie zal komen als men moet constateeren dat het onderwijs reeds in zeer sterke mate verminderd is. Spreker gelooft daarom dat men, in plaats van te wachten op het komen dier symptomen, het kunnen komen daarvan reeds nu moet verhinderen. Waar er voor ons, aldus spreker, in het middelbaar en hooger onderwijs maatschappelijk ook een zeer groote beteekenis zit, meen ik, dat het in het algemeen belang verantwoord is, ook aan dat onderwijs aan het intellec- tueele deel der bevolking belangrijke uitgaven ten koste te leggen. Ten slotte meent spreker hierop te moeten wijzen. Er wordt hier ook voorgesteld te komen tot een verhooging van het aantal lesuren voor de leeraren, daar zal deze verordening toe leiden. Nu meent spreker dat men bij de taak van de leeraren bij het middelbaar en hooger onderwijs niet moet kijken naar het aantal lesuren in de school zélf, maar dat men ook in zeer sterke mate re kening moet houden met den tijd van voorbereiding, dien de leeraar voor zijn werk zal hebben. Spreker wil Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 11 December 1923. 275 er op wijzen dat er b.v. in de natuurkunde telkens groote wijzigingen tot stand komen, zoowel in theorieën als in werktuigen en dat ook bij de literatuur de leeraar om een levend geheel te houden, zich voortdurend op de hoogte moet stellen, wil hij niet ten achter blijven in zijn taak. Naast het aantal lesuren staan dus voor deze leeraren een zeer belangrijk aantal werkuren in de studeerkamer, wanneer zij werkelijk op de hoogte van hun taak willen blijven. Spreker meent dat het maatschappelijk niet verant woord is het middelbaar en hooger onderwijs op een lager peil te brengen dan op het oogenblik het geval is. Wij staan niet op het standpunt aldus spreker dat wij, om de vruchtbaarheid te verhoogen, de bladeren van den boom moeten afplukken; laten we ons dan ten minste beperken tot de dorre bladeren. Als we op dit onderwijs willen en moeten bezuinigen, laten we dat dan doen op dat gedeelte van het leerlingenmateriaal, dat intellectueel niet in staat is dit onderwijs te volgen. Dan is een sterkere selectie ten opzichte daarvan van meer maatschappelijk nut, wat met deze voorgestelde bezui niging naar mijn meening niet het geval is. De heer Tulp (wethouder) heeft eigenlijk met zeer veel genoegen den heer De Boer gehoord en kan zeggen dat diens bezwaren ook ernstig hebben gewogen in het college van Burgemeester en Wethouders. Aan het prae- advies, dat is uitgebracht, kan men zien, dat die bezwa ren werkelijk bestaan en dat ze ook door Burgemeester en Wethouders niet gering worden geacht. Toch gelooft spreker zeer zeker dat, wat de heer De Boer meent eigenlijk een beetje overdreven is, althans wanneer men dit aan de practijk gaat toetsen. De heer De Boer heeft het over het aantal leerlingen per klas dat, als het rijkssubsidie wordt aanvaard, op 30 moet worden gebracht. Maar daar heeft ons gymnasium zoo weinig mee uit te staan, omdat dit nu met 6 klassen maar 89 leerlingen telt. Wanneer men er de eerste klas, die ongeveer 30 leerlingen telt, aftrekt, dan blijven er voor de resteerende 5 klassen 60 leerlingen over of ge middeld per klasse 12. Spreker gelooft dus dat men den eersten tijd hier van het opvoeren van het aantal leer lingen per klas tot zoover niet zooveel last zal hebben, vooral ook met het oog op de omstandigheid dat er in de Schrans een christelijk gymnasium is opgericht. Wat verhooging van het aantal lesuren betreft, gelooft spreker ook dat dit zoo'n vaart niet zal loopen. Het is volstrekt niet onmogelijk dat bij de nieuwe regeling sommige leeraren misschien enkele uren meer krijgen, maar spreker gelooft dat het practisch veel zal mee vallen en dat men niet veel boven de 24 uren zal komen, een aantal, waarmee nu de meeste leeraren zijn belast. Het bezwaar van den heer De Boer, dat de leeraren veel tijd moeten besteden aan de voorbereiding, deelt spreker niet geheel. Hij gelooft heel graag dat, willen de leeraren productief en goed onderwijs geven, zij zich zullen moeten voorbereiden, maar spreker zou dan ook gaarne zien, hoewel hij 't hun niet kwalijk neemt, dat de leera ren niet hun tijd buiten 't gymnasium besteedden aan '1 geven van privaatlessen. Spreker neemt het den lee raren en leeraressen niet kwalijk, dat zij op die manier hun maatschappelijke positie trachten te verbeteren, maar dat is dan tevens toch wel een bewijs dat zij niet te zwaar belast zijn op het gymnasium. Spreker gelooft hiermee hoofdzakelijk de bezwaren van den heer De Boer te hebben besproken. Burge meester en Wethouders voelen die bezwaren ook, maar kunnen volkomen meegaan met het voorstel van Cura toren, in 't kort hier op neer komende: laten we 't pro- beeren. Wat de financieele positie van de leeraren betreft, de leeraren, die hier zijn, waren allen op 31 Augustus in dienst en zullen dus niet worden benadeeld. Dat men niet moet wachten tot alle bladeren van den boom zijn gevallen, voelt de rector ook heel goed en dat voelen ook Curatoren heel goed. Als het gymnasium achteruit mocht gaan, dan hoopt spreker dat de Raad van Leeuwarden ook een ander besluit zal nemen. De heer De Boer heeft ook gezegd dat het in onze excentrisch gelegen plaats moeilijk is, leeraren te krij gen. Maar als de heer De Boer alle gemeenten weer wil vrijstellen in het vaststellen der salarissen, dan krijgt men weer die opdrijverij van salarissen, dan krijgt men weer het opbieden van de eene gemeente tegen de an dere, om goede krachten te krijgen en dan is het van zelf sprekend dat een plaats als Leeuwarden dit bijna niet zal kunnen betalen. Gezien de omstandigheid dat het voor het gymnasium te Leeuwarden niet zoo buitengewoon zwaar is het rijks subsidie te aanvaarden, gezien het feit dat de gemeente hiermee heel wat geld zal besparen en men zal moeten bezuinigen Burgemeester en Wethouders doen dit ook niet met opgeruimdheid, maar zijn van oordeel dat zij in verband met den algemeenen toestand, ook op het onderwijs, moeten bezuinigen zijn Burgemeester en Wethouders van meening, dat men op dit oogenblik het rijkssubsidie kan blijven behouden. De heer K. de Boer: Ik hoef niet veel meer te zeggen. De wethouder heeft mij niet overtuigd en ik zal den wethouder waarschijnlijk ook niet kunnen overtuigen. Eén ding, dat de wethouder in laatste instantie heeft ge noemd, wil ik echter nog weerleggen. Hij heeft gezegd dat, als de gemeenten weer vrij worden in het vaststellen der salarissen enz., men dan krijgt een opbieden tegen elkaar en dat Leeuwarden daaraan dan toch niet kan meedoen. Ik meen dat dat geen argument is. Als in een neergaanden tijd de gemeenten vrij zijn in het uitkeeren van salarissen die haar goed dunken, dan geloof ik, dat dit een zoodanige vergrooting van het leeraren-aantal tengevolge zal hebben, dat dit een zeer goeden corri gendum zal vormen tegenover die opdrijving van de salarissen. Ik geloof dus dat dit geen argument is hier tegen. De heer Tulp (wethouder) heeft ook de bewijzen bij de hand dat het moeilijk is, hier leeraren te krijgen; bij de gemeentelijke H. B. S. wordt 10 kindertoeslag gegeven. Als men niet zat in de malaise en niet moest bezuinigen, zouden Burgemeester en Wethouders ook niet tegen de uitgaaf van een paar duizend gulden op zien. Maar in den tegenwoordigen tijd moeten we, met of zonder sympathie, bezuinigen en daarom meenen Burgemeester en Wethouders er niet aan te moeten mee werken hier door den een of anderen vorm van salaris- verhooging als kindertoeslag enz. leeraren te krijgen. Dan weet men wel het begin maar het eind weet men niet. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi meent uit het prae-advies te hebben begrepen dat de pensioenkorting op de salarissen zal ingaan op 1 Januari 1923. Eenzelfde besluit is ook genomen door den gemeenteraad van Amersfoort. Daar echter is de afdeeling van de Centrale Vereeniging van hoogere ambtenaren tegen dat besluit in hooger beroep gegaan, omdat zij meent dat het niet wettig is deze korting van terugwerkende kracht te doen zijn. De Minister heeft wel gezegd dat die korting op 1 Januari 1923 moet ingaan, maar ten slotte moet ook de Minister zich onderwerpen aan de wet en nu blijkt het niet duidelijk te zijn of de pensioenkorting wel of niet van terugwerkende kracht kan worden verklaard. Spreekster zou nu graag van den wethouder van On derwijs of van Burgemeester en Wethouders de toe zegging willen hebben dat, als dit voorstel wordt aan genomen en mocht blijken dat de afdeeling van de Centrale Vereeniging te Amersfoort in het gelijk wordt gesteld, dan op deze beslissing in zooverre wordt terug gekomen, dat deze pensioenkorting geen terugwerkende kracht zal hebben.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 5