308 Verslag van de handelingen van den ge
tingen en spreker heeft daarin 121 gemeenten geteld,
die boven de 10.000.belasting kwamen bij een in
komen van 100.000.dat is dus meer dan 10 En
dat waren niet alleen gemeenten, waar de sociaal-de
mocraten iets te zeggen hebben gehad, hoewel ze er
nooit een meerderheid hebben gehad. Het spreekt van
zelf dat ook zoo'n gemeente niet aan den algemeenen
gang van zaken kon ontkomen, dat zij voor uitgaven
kwam te staan die noodzakelijk waren en dat ieder
gemeentebestuur, of het dan ook rood, zwart, geel of
groen was, dezelfde uitgaven heeft moeten voteeren. Het
is geen eerlijke politiek, als dat er niet bij wordt gezegd
en men dat niet in het licht stelt.
Spreker wil ten slotte, wat deze cijfers betreft, ook
hierop het licht laten vallen, dat de gemeente Leeu
warden in dien tijd haar begrootingen sluitende heeft
weten te maken, wat onder de rechtsche regeering, wat
de begrootingen van ons land betreft, niet mogelijk is
geweest. Spreker wil daarop momenteel geen critiek
uitoefenen, maar alleen zeggen dat, als op deze wijze
critiek wordt geoefend, dan ook de financieele politiek
van de gemeente met de landspolitiek mag worden ver
geleken. Wij hebben steeds sluitende begrootingen ge
had, het land heeft niet met sluitende begrootingen
kunnen werken en niettemin hebben wij de belasting
van 8,1 tot 4 omlaag kunnen brengen, terwijl de
belastingen van het Rijk nog in stijgende lijn zijn; hier
zijn er nog die op hun belastingbiljet een bedrag van
het Rijk hebben dat de belasting voor de gemeente be
langrijk te boven gaat.
Het spreekt vanzelf, in verband met den tijd die achter
ons ligt, dat ook, wat de financiën van de gemeenten
betreft, rekening moet worden gehouden met het feit,
dat zeer belangrijke werken door de gemeenten in den
loop van de oorlogsjaren niet met die zorg zijn beheerd
als wel noodig was. In dat verband meent spreker, dat
de burgerij van Leeuwarden, in tegenstelling met wat
altijd wordt gezegd, den sociaal-democraten de eer
moest geven dat door Openbare Werken in deze ge
meente de verkeerswegen, straten en grachten niet zijn
verwaarloosd, maar, integendeel, dat daaraan juist bui
tengewone zorg is besteed. Spreker wijst in dit verband
op de verbetering van den Wirdumerdijk, op het schoon
maken van de grachten en op de verbetering van Brol
en Langepijp. Hij meent dat dit alles in het belang van
het verkeer in de stad is gebeurd.
Wat de afgeloopen periode betreft, zou spreker ook
willen wijzen op wat door de sociaal-democraten is ge-
oaan in verband met de verplaatsing van het aschland,
dat de straatverlichting is tot stand gekomen en dat door
de electrificatie daarvan een belangrijke bezuiniging is
verkregen en de verlichting belangrijk beter is gemaakt.
Verder wil spreker er op wijzen dat in de afgeloopen 4
jaar ook is tot stand gekomen ook in verband met
dezerzijds gevoerde critiek, waarbij de zaak uitdrukke
lijk in het licht gesteld is de reorganisatie van de
gemeentelijke administratie, waaruit is voortgekomen dat
Reiniging, Gemeentewerken, Grondbedrijf en Woning
bedrijf als bedrijven, als administratieve eenheden zijn
tot stand gekomen, waardoor de rekening en verant
woording veel duidelijker en helderder is geworden dan
anders het geval was.
Er zijn in den tegenwoordigen tijd uitgaven, waaraan j
geen enkele gemeente zal kunnen ontkomen. In dat ver
band wil spreker er op wijzen dat de werkloosheid, die
niet voortvloeit uit de maatschappelijke organisatie, zoo
als de sociaal-democraten die willen, maar die noodza
kelijk moet voortvloeien uit een maatschappelijke
organisatie, zooals de meerderheid van den Raad
die wil, natuurlijk uit de openbare kas moet worden
gelenigd. De werkloozen kunnen daarvoor niet ver
antwoordelijk gesteld worden, maar de meerderheid die
den toestand, zooals die is, wel wenscht, is daarvoor
verantwoordelijk te stellen en moet dus ook de lasten
dragen. Spreker wil er op wijzen dat, waar korten tijd
van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923.
geleden in het „Algemeen Handelsblad" een artikel heeft
gestaan, waarin in het licht werd gesteld dat de werk
loozen als de arbeidsreserve even noodzakelijk zijn als
kapitaal- en goederenreserve, het risico daarvoor niet op
de hoofden der werkloozen zelf kan worden afgewenteld.
Daarvoor is de maatschappij, zooals die thans reilt en
zeilt, verantwoordelijk gesteld. Spreker meent dus ook
dat elk gemeentebestuur, dat de realiteit en de werke
lijkheid wil zien, noodzakelijk deze uitgaven in het heden
en in de toekomst zal moeten doen, en op voldoende
wijze zal moeten doen en dat ook dit college dat heeft
voor te staan.
Dan wil spreker er verder op wijzen en met na
druk dat van de sociaal-democraten steeds wordt
gezegd en niet ten onrechte, want het is juist, dat
zij bij het beoordeelen van maatschappelijke vraag
stukken uitgaan van een economisch-historische maat
schappelijke beschouwing. Er wordt gezegd dat de so
ciaal-democraten zijn materialisten, stofvergoders. Maar
spreker wil er in dit verband op wijzen dat het in dezen
gemeenteraad juist de sociaal-democraten zijn geweest,
die steeds pal hebben gestaan, waar het gold de ver
dediging van de geestelijke goederen in deze gemeente.
Er is hier aan de orde geweest een punt, dat lijnrecht
voortsproot uit het program, dat sprekers fractie met de
3 vrijzinnige heeren in den vorigen Raad had aangegaan,
het punt: verkleining van de klassen. Dat punt is door
gevoerd, wij hebben in deze gemeente een onderwijs
organisatie gekregen, waarop wij met trots terug konden
zien. Evenwel, de bezuinigingswoede heeft blijkbaar
sommigen in de macht gekregen, met het gevolg, dat
dit schoone werk na zeer korten tijd weer in elkaar
werd getrapt. Het oogpunt, waaruit wij deze dingen be
zien. kan het best in het licht worden gesteld door een
paar aanhalingen te doen, die ik een paar bladen heb
gevonden.
In het Afrikaansche Schoolblad heeft het volgende
gestaan:
„Maar bij die onderwijs kan jij sooveel besuinig as
jij wil, die kind skreeu nie, die skade kan jij nooit
bereken nie. Maar juist daarom moet ons toesien, en
waak. ook die belange van die kind."
En de bekende Duitsche paedagoog, Alfred Grotjahn,
heeft gezegd:
„Als onze lieve Heer in de linkerhand de geheele
Schoolhygiëne had en in de rechter het verbod om
meer dan 20 kinderen in een klas te hebben, en Hij
sprak tot mij Kies! dan zou ik naar de rechterhand
grijpen, want de gift in zijn linkerhand was dan nau-
weliks nog nodig."
Daar mag eenige overdrijving schuilen in die aanhaling,
maar naar mijn meening, aldus spreker, is dit de groote
kern van het vraagstuk, die wij bij de onderwijsreorga-
nisatie altijd hebben gezien. Ik ben er trots op, dat wij
het zijn geweest, wij materialisten in tegenstelling tot
degenen, die het geestelijke voorop zetten die én bij
het lager èn bij het hooger onderwijs ons schrap hebben
gezet om de geestelijke goederen in deze gemeente zoo
veilig mogelijk te doen zijn.
Spreker wil vervolgens even een zaak aanroeren, die
hier ten naasten bij mee in verband komt. Hij zal het
in zeer voorzichtige woorden doen men mag in het
algemeen genomen een gegeven paard niet in den mond
zien en is dus in het algemeen genomen blij, dat onze
gemeente is verrijkt met een monumentale fontein, die
op het Ruiterskwartier is geplaatst. Over de kunstwaarde
kan spreker geen oordeel vellen; hij hoort van verschil
lende zijden dat zij den toets der critiek kan weerstaan
en is daar blij om. Maar het spijt hem van harte dat wij
in Leeuwarden slechts één monumentale fontein hebben,
en dat die is gemaakt geworden door een Duitscher
zoodat die fontein dus in werkelijkheid is geworden een
Duitsch monument met voorbijgaan van onze nati
onale kunstenaars, waarvan er velen broodsgebrek lij
den. Ik zal er, aldus spreker, niet meer van zeggen, maar
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 309
ik meen dat het ook onze taak is om mede de nationale
cultuur te beschermen en te bevorderen.
Spreker komt ten slotte tot de brochure-Van Buuren
en de critiek, die de heer Van Buuren in zijn brochure
„Naar den Ondergang" heeft gegeven.
Toen de heer Van Buuren den tweeden druk van zijn
brochure in het licht gaf, heeft hij daarin deze volgende
zinsnede geplaatst en spreker meent dat in die zin
snede een buitengewoon sterk stuk christelijke eigenge
rechtigheid school
„Het overstelpend aantal betuigingen van instem
ming van leden allerlei politieke partijen, die ik ont
ving, heeft mij versterkt in de meening, dat we bij de
hervorming van ons stadsbewind niet te doen heb
ben met een politieke kwestie, maar met een zaak
waarin elk eerlijk mensch aan onze zijde staat."
Wij staan aldus spreker niet aan de zijde van den
heer Van Buuren, wij behooren dus, naar de letterlijke
conclusie, niet tot de eerlijke menschen. Het interesseert
mij niet buitengewoon erg; men kijkt gewoonlijk naar
den kant, waar de kwalificaties vandaan komen.
Over de brochure zelf zal spreker niet veel zeggen,
alleen, dat de cijfers zijn gegroepeerd op een wijze, die
misschien het applaus van dominee Van Es mocht er
langen, maar die overigens alle perken van waarheid en
van waardigheid te buiten gaat. En toch, als men hun
kranten nagaat, dan hebben de meeste politieke partijen
behalve de Christelijk Historische en de Katholieke
zich bij Van Buuren aangesloten; Van Buuren had
wel heel wat onbehoorlijks gezegd, maar in den grond
van de zaak had hij toch gelijk, dat is de kern geweest
van de verkiezingslectuur. De heer IJ. de Vries schudt
het hoofd, maar spreker heeft de Christelijk Historischen
en de Kotholieken direct uitgezonderd èn de Vrijzinnig-
Democraten. En in „Gemeentebelang" èn in de rede van
den heer Oosterhoff voor „Gemeentebelang" hoort spr.
denzelfden klank als die in de brochure-Van Buuren tot
uitdrukking komt. Spreker wil daarom beginnen met de
rede van den heer Oosterhoff niet onder den loup te
nemen, dat is niet noodig, maar toch te bekijken; de
draden zijn zoo grof gesponnen, dat men gerust met het
bloote oog de zaak kan bekijken. Toen spreker deze
rede van den heer Oosterhoff gelezen had, heeft hij ge
dacht: Hoe heb ik het nu, is dat nu werkelijk de meening
van den heer Oosterhoff? En hij vraagt het dezen nu nog
eens op den man af: Is dat werkelijk Uw meening, ja of
neen? Spreker kan niet begrijpen hoe het mogelijk is dat
de heer Oosterhoff zoo denkt en gedacht heeft als in die
rede en in het debat, dat in de pers is gevoerd. Er
werden ook cijfers bij elkaar gehaald. Voorshands wil
spreker nu op één ding de aandacht vestigen. In die
rede door den heer Oosterhoff voor „Gemeentebelang"
gehouden, staat
„Daarom zullen verschillende uitgaven uit den aard
der zaak ingekrompen moeten worden. In de eerste
plaats noemt de spreker de uitgaven voor rente en
aflossing van aangegane leeningen ten bedrage van
667.000.Op het bedrijf der gemeentewerken ware
ongetwijfeld nog wel een 40.000.a 50.000.
te bezuinigen geweest."
Als dat in die redevoering is gezegd, dan meent spreker
dat de gemeentenaren er recht op hebben aan den heer
Oosterhoff te vragen, vooral bij deze begrooting, die niet
veel van de vorige verschilt: Ziet gij nu nog kans daarop
40.000.a 50.000.te bezuinigen, zelfs nu Uw
eigen wethouder daar zit en van de cijfers van het vorige
jaar maar zeer weinig is afgeweken en, zoo al, dan naar
boven in plaats van naar beneden?
Waar spreker meent dat nog wel op gewezen moet
worden, is dat, toen de heer Collet met den heer Oos
terhoff in debat ging over de cijfers die deze in zijn be
toog had gebruikt, de heer Oosterhoff daar toen nog
nader op is ingegaan en heeft gezeg: in de begrooting,
zooals die nu is, komt voor rente van schuld en aflossing
van schuld van het Electriciteitbedrijf een gezamenlijk
bedrag voor van 26.225.Wanneer spreker nu een
paar cijfers mis is, dan doet dat er in dit geval niet veel
toe, omdat het hier in 't algemeen gaat over de kwestie,
dat de heer Oosterhoff heeft gezegd daar komt het
op neer Wanneer het Electriciteitbedrijf geen schuld
had. dan zouden wij die rente en aflossing niet behoeven
te betalen Ja, mijnheer de Voorzitter, aldus spreker,
als, maar het Electriciteitbedrijf heeft schuld en dan
zou, als het Electriciteitbedrijf die schuld niet had, de
winst zooveel grooter zijn. Dat is toch goochelen met
cijfers. Men mag de zaak niet stellen, zooals de heer
Oosterhoff doet, maar als volgt: Als wij het Electriciteit
bedrijf niet hadden want als wij het hebben, dan
spreekt het vanzelf, dat daar kapitaal voor noodig is,
dat de gemeente niet anders kan krijgen dan door te
leenen en van die leening rente en aflossing te garan
deeren als wij het dus niet hadden, zou dan de be
lasting van de gemeente lager of hooger zijn? Als wij
dat bedrijf niet hadden, dan zou de belasting van de ge
meente hooger zijn. De heer Oosterhoff heeft hier niet
gewerkt, maar gegoocheld met cijfers; juist doordat het
Electriciteitbedrijf de winst, die het maakt, stort in de
gemeentekas, heeft het in plaats van een ongunstigen
een gunstigen invloed. Als wij dat bedrijf niet hadden,
dan zouden de monopolisten ons op een dergelijke wijze
uitknijpen en afpersen, dat wij vrij wat meer zouden
moeten betalen dan thans. Want dat is de theorie, die
aan het monopolie vastzit en die men niet kan tegen
spreken.
Spreker stelt dan ook den heer Oosterhoff de vraag:
Erkent gij, dat de cijfers, die gij in Uw betoog voor
„Gemeentebelang" hebt geleverd, natuurlijk onjuist zijn
geweest, ja of neen? Spreker is er ten volle van over
tuigd, dat de heer Oosterhoff tot de conclusie zal komen,
dat zijn cijfers niet juist zijn geweest; de rente en af
lossing van het Electriciteitbedrijf is geen last, die op de
belastingbetalers als zoodanig drukt, maar is een last,
die betaald wordt door de verbruikers van het bedrijf,
de afnemers van electriciteit.
Spreker wil ook nog even terug komen op de verschil
lende verkiezingsuitlatingen, zooals die in de verschil
lende bladen zijn gelanceerd geworden. In de allereerste
plaats wenscht hij even in het licht te stellen op welk
een beschaafde, van edelheid des gemoeds getuigende
wijze de krant van „Leeuwardens Gemeentebelang" de
politiek heeft gevoerd. Aan den kop van het blad begint
men met te zeggen
„Geen boeven en piraten
Bezwoeren een verbond."
Wat dat er mee te maken heeft, is spreker tot op dezen
dag niet duidelijk geworden. Dat is het begin. En wan
neer wij het einde bestudeeren, dan vinden we dit:
„En nu zitten we boetvaardig met gebogen hoofd
in een klein kamertje, met behangselpapier van alle
maal betaalde belastingbilletten en waarschuwingen
en als we zoo nu en dan, benepen als we zijn, met
onze oude-juffrouwen-manieren over het ondergor
dijntje gluren, dan zien we daar aan den overkant een
prachtig verlicht huis, met terzijde geschoven gordij
nen en aan de groene tafel zitten daar de menschen
van de toekomst aan onze toekomst te werken,
geheel belangeloos, behalve natuurlijk behoorlijk
tractement en recht op pensioen, maar overigens met
opofferende gedachten.
Alles is daar grootsch opgezet, zelfs critiek op an
dere partijen,
en de moed, niet te vergeten,
om onze Vereeniging, die aangeboden heeft met
hen te mogen samenwerken, hetgeen direct geweigerd
werd,
en waarvan ze uit den aard de geste niet eens be
grijpen willen, aan te vallen op de wijze als in haar
verkiezingsorgaan, kan niet anders berusten, dan op
edele gedachten,
en zooals ze ook de dame hebben laten zeggen op