310 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923
den 1 Mei-feestdag (wapenschouwing zegt de heer
De Boer, op de saamhoorigheid, die bij anderen maar
schijn is."
Ik eisch, aldus spreker, hier van ..Leeuwardens Gemeen
tebelang" in de eerste plaats aan te wijzen, waarom het
bij zijn verkiezingslectuur tegen de S. D. A. P. te Leeu
warden heeft gewerkt op een wijze, als in dit artikel
staat en ik eisch bovendien van „Leeuwardens Gemeen
tebelang" dat het de gedachten, hier gelanceerd ge
worden, onmiddellijk intrekt; anders kunnen wij die met
het volste recht toepassen op wethouder Scheltema, die
van hen op 't oogenblik achter de groene tafel zit.
Spreker heeft zoopas gezegd dat de Christelijk-His-
torischen over 't algemeen genomen de gevoerde actie
in den afgeloopcn tijd met een gerust geweten kunnen
beschouwen; in 't algemeen genomen is die actie knap
en net geweest, nergens zijn zij de perken te buiten ge
gaan. Toch wil spreker op één ding de aandacht ves
tigen, n.l. op dit eigenaardige, dat de Christelijk-His-
torische Partij in haar krantje „De Wegwijzer" schrijft:
„Tot hen die Christelijk-Historisch willen stemmen,
zal „Gemeentebelang" misschien zeggen: Welnu, dat
kunt gij óók doen bij ons; want op onze candidaten-
1 ijst staan twee mannen van christelijk-historische be
ginselen.
Als „Gemeentebelang" dat zegt, moeten wij de
kiezers ernstig waarschuwen tegen deze misleidende
redeneering. Wij willen daarmede niet zeggen, dat de
heeren van „Gemeentebelang"', waaronder velen zijn,
voor wie als mensch alle respect hebben, opzettelijke
misleiders zouden zijn. Zij gelooven misschien zelf
wat zij zeggen. Maar daarom is het nog niet waar."
Spreker zou van de Christelijk-Historischen in dezen
Raad nu wel eens een redeneering willen hooren, op
welke wijze het, bij een zoodanigen gedachtengang, voor
hen mogelijk is gemaakt om mede „Leeuwardens Ge
meentebelang" in het college van Burgemeester en Wet
houders te doen vertegenwoordigen, terwijl zij zelf op
een vertegenwoordiging in dat college evenveel recht
hadden, méér recht zelfs, omdat en dat past in het
kader van de Christelijk-Historischen zelf zij histo
rische rechten konden doen gelden.
Vervolgens heeft spreker hier voor zich liggen de ver
kiezingsorganen van de Anti-Revolutionnaire Partij en
van den Vrijheidsbond. Hij noemt die met opzet samen,
omdat daar iets eigenaardigs in schuilt. Het eigenaar
dige, dat in het eene schuilt en dat spreker niet nader
kan onderstreepen, is dit, dat de anti-revolutionnaire ver
kiezingslectuur onmiddellijk heeft aangesloten bij de
brochure-Van Buuren; in het Mei-nummer, no. 1, is die
verdedigd geworden. Maar dan wil spreker er de aan
dacht op vestigen dat in het Program van Actie van de
Anti-Revolutionnaire Partij het volgende voorkomt:
„Met verwijzing naar het Program van Beginselen
der Anti-Revolutionnaire Partij acht zij, dat ook de
Gemeentelijke Overheid met de haar ten dienste
staande middelen, de Zondagsrust heeft te bevorde
ren en voor zoover dit mogelijk is, van het publiek
terrein te weren al datgene, wat de heiliging van den
dag des Heeren in den weg staat. Zondagsarbeid
worde tot het onvermijdelijke beperkt."
Spreker zou graag willen weten of met dit programpunt
van de Anti-Revolutionnairen de overige heeren achter
de groene tafel instemmen en of deze in de komende
tijden voor uitwerking van dat programpunt zullen zijn
te vinden. Spreker meent dat de Vrijheidsbond daar lijn
recht tegenover staat, net als tegenover dit:
„Gemeentelijke exploitatie worde tot het uiterste
beperkt. Waar het noodzakelijk is dat de gemeente
bedrijven exploiteert, worde bij het stellen der prijzen
die basis aangenomen, welke noodig is om den gere-
gelden gang van het bedrijf te verzekeren. Het maken
van winst, als indirecte belasting, worde meer dan
thans het geval is, vermeden."
Dit is een algemeen programpunt, het slaat dus niet
alleen op Leeuwarden. Toch is dit punt de moeite waard
om nader onder de oogen te zien. Wat de beperking
van de gemeentelijke exploitatie betreft, gelooft spreker
dat daaromtrent achter de groene tafel wel overeen
stemming is. Maar nu komt de moeilijkheid. De Anti-
Revolutionnairen zeggen dat het maken van winst is een
indirecte belasting. Nu heeft spreker nooit geweten dat
men daar zoo bang is voor indirecte belastingen; dat
schijnt dan in den laatsten tijd het geval te zijn gewor
den. Maar, vooropgesteld dat dit uit den booze is, de
Vrijheidsbond zegt juist het tegenovergestelde deze
zegt dat bij de gemeentebedrijven, voor zoover die
noodig zijn, de basis of grondslag mag zijn, dat daar een
matige winst wordt geheven. Nu is dit matigheid al een
zeer moeilijk punt. Doch spreker wijst er maar op dat
het program van den Vrijheidsbond en het anti-revolu
tionnaire program lijnrecht in tegenstrijd met elkaar zijn.
Maar bovendien en dit is het allerbelangrijkste uit
dit program van den Vrijheidsbond dit program zegt
onder I
Erkenning van het vrijheidsbeginsel als grondslag
van een zuiver liberaal gemeentebeleid ter bevorde
ring van de zedelijke, geestelijke en stoffelijke belan
gen van de ingezetenen."
In dit verband wijst spreker er op, dat in het bekende
werk van professor Diepenhorst naar hij meent een
anti-revoluitonnair van naam een bestrijding van dit
vrijheidsbeginsel voorkomt, waarvan de grondslag is dat
het uit ongeloof afgeleid moet worden. Het zal spreker
nu eens benieuwen hoe deze twee partijen, die zoo lijn
recht tegenover elkaar staan in de gemeentepolitiek, met
deze programpunten tot overeenstemming zullen
geraken.
Hoe is het met deze verkiezingsactie met de verkiezing
gegaan? Het resultaat is geweest dat hier in Leeuwarden
twee partijen versterkt uit de stembus zijn gekomen: de
Christelijk-Historischen en de Sociaal-Democraten. Deze
beide partijen kunnen dus zeggen, dat zij bij hun groep
kiezers in Leeuwarden goedkeuring hebben gevonden op
het beleid, dat zij tot nog toe hebben gevoerd.
Sprekers partijgenoot, de heer H. de Boer, heeft dit
deel verder voldoende behandeld, maar spreker wil er
toch ook nog op wijzen, dat juist het eigenaardige is
geweest dat de bezetting van de wethouderszetels in
lijnrechten strijd is geweest met den uitspraak der kie
zers. Wij moeten, aldus spreker, dus zoeken naar een
beginsel dat er toe heeft geleid om de sociaal-demo
craten aan kant te zetten en een college samen te stellen,
gevormd uit het burgerlijk bloc. En hij meent dat het be
ginsel, dat de overzijde hier heeft geleid, in het alge
meen kan worden geformuleerd als socialistenhaat
dat is het eenige vereenigingspunt van de partijen van
de overzijde, dat zij bij de vorming van het college van
Burgemeester en Wethouders kunnen hebben. Maar zij
hebben daarmee een streep moeten halen door de be
schouwingen, door hunzelf dikwijls in dezen Raad ge
houden.
Spreker wil hier dit aan toevoegen, dat bij de be
zetting van de verschillende commissies de heer IJ. de
Vries het woord heeft gevoerd op bladzijde 186 van het
verslag en heeft gezegd, dat bij de bezetting van de
commissies blijkt, dat in den vorigen gemeenteraad de
sociaal-democraten hadden 15 van de 35 plaatsen
daarbij was geen rekening gehouden met de commissies
voor het Middelbaar-, Nijverheids- en Hooger Onderwijs
maar dat bij die 15 op de 35 plaatsen de sociaal
democraten een klein tikje meer hadden, dan waar ze
recht op hadden. Op het oogenblik is het echter zoo,
dat zij 13 van de 42 plaatsen hebben, wat gelijk staat
met 8 op de 27. Bij de tegenwoordige samenstelling
der commissies hebben de sociaal-democraten dus op
verre na niet, wat hun rechtens toekomt, terwijl boven
dien, aldus spreker, de meerderheid van den Raad het
oirbaar heeft geacht ons te weren uit de commissie voor
het Nijverheidsonderwijs, waar wij toch groot belang
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923.
bij hebben om daarin zitting te nemen, omdat dit onder
wijs uit den aard der zaak ook voor ons van groot be
lang is. Wij zien daarin een geest van onwelwillendheid
en dus is het geen wonder, dat ik toen heb aangekondigd
dat, als men onze rechten ook bij de vertegenwoordiging
in de commissies niet wil erkennen, wij ons dan zelf
recht zullen verschaffen. Ik hoop dat de meerderheid van
den Raad op de dwalingen haars weegs wil terugkeeren
en zal erkennen dat de bezetting van de commissie voor
het Nijverheidsonderwijs verkeerd is gedaan. Waar
spreker nog wel de aandacht op wil vestigen is, dat
bij de Anti-Revolutionnairen, en vooral bij monde van
den heer Dijstra bij de bezetting van het vorige college
van Burgemeester en Wethouders, tot uitdrukking is
gebracht: Wij hebben recht op een vertegenwoordiger
in het college van Burgemeester en Wethouders. De
Anti-Revolutionnairen zijn daarbij dus uitgegaan van
een rechtsbeginsel. Nu meen ik, aldus spreker, dat,
wanneer wij iets moeten beoordeelen, wij de menschen
en de partijen in dit verband niet moeten beoordeelen
naar onze eigen beginselen, maar juist naar hun eigen
beginsel. En waar zij hebben gezegd: wij hebben recht
op een vertegenwoordiger in het college, volgt daar
onmiddellijk uit, dat zij thans in strijd met hun eigen
beginsel hebben gehandeld en dat dus dit college is
gebaseerd op onrecht.
Wij hebben met betrekking tot deze kwestie ook de
behandeling der begrooting gezien. Wij hebben gemeend
dat uit het voorafgaande viel af te leiden, dat men aan
de critiek, die in den Raad gelanceerd moet worden,
wenscht te ontkomen en daarom pogingen in het werk
stelde om de begrooting er in den kortsten tijd door te
jagen. Ik hoop dat die gedachte onjuist is geweest, maar
ik wil er bij voorbaat op wijzen de heer H. de Boer
heeft dat ook al gezegd dat het middel, om de be
handeling der begrooting door sectie-onderzoek te doen
voorafgaan, aanwezig was. Dat middel is gelegen in
artikel 203 der Gemeentewet, waaruit blijkt, dat de
goedkeuring van den Raad niet noodig is, voordat de
hegrooting aan Gedeputeerde Staten wordt aangeboden;
Burgemeester en Wethouders hadden op deze begroo
ting de helft van de credieten toegestaan kunnen krijgen.
In Apeldoorn is dat ook gebeurd. Dan had de Raad in
het nieuwe jaar de begrooting rustig kunnen behandelen
en het zou in het belang van de gemeente Leeuwarden
zijn geweest, wanneer het op die wijze was gebeurd.
Ten slotte meen ik, dat wij met onze gemeentepolitiek
verder moeten gaan op den weg, dien wij tot nog toe
hebben gegaan. Wij moeten en wij zullen onze gemeen
tepolitiek voeren, geleid door het beginsel der sociaal-
democratie en ik geloof dat dit beginsel in de toekomst
sterker tot uitdrukking zal komen dan het in het ver
leden tot uitdrukking gekomen is. Wanneer wij op 't
oogenblik de wereld overzien, hoe die reilt en zeilt, dan
zien wij overal verwarring en vernieling, dan zien wij
overal dat verschillende volksgemeenschappen aan den
tand van den ondergang zijn gebracht en dat het lei
dend beginsel in dien chaos is: het individualisme in de
productie. Ik meen dat in de naaste toekomst zal blijken
tot uitdrukking te komen zooals in Engeland, waar
..Labour" nu de leiding krijgt dat het internationale
beginsel het beginsel der toekomst is. Op welke wijze
wij die toekomst zullen vervullen, weet ik niet. Maar
wij zullen een vernieuwing krijgen, daarvan ben ik over
tuigd. En het zal van onze tegenstanders afhangen,
welke de weg zal zijn, waarlangs de nieuwe volksge
meenschap zal komen. Wanneer die langs den weg der
revolutie zal komen, dan zal dat het gevolg zijn van
omstandigheden, door onze tegenstanders geschapen.
Het zal echter ook kunnen gaan langs lijnen van gelei
delijkheid en dit zal én voor ons èn voor de maatschappij
beter zijn.
In dit verband wil ik er nog even op wijzen, dat de
weg, door de burgerlijke partijen te Leeuwarden inge
slagen, volgens hun eigen uitgesproken oordeel de weg
is, die ten slotte de sociaal-democraten zal drijven, zich
op den weg der revolutie te bewegen. Ik wil in dit ver
band nog even in het licht stellen wat de heer Boon
schreef in „De Vaderlander" bij het optreden van het
vorige college. Hij schreef daar het volgende:
„Hier hebben we dus een samenwerking tusschen
de S. D. A. P. en de Liberale Unie in de gemeente
politiek op een voor deze gemeente vastgesteld ur
gentieprogram. Onnoodig te zeggen, dat dit in hoofd
zaak eischen bevat, ontleend aan ons gemeentepro
gram. Waar genoemde partijen de meerderheid vor
men, waartoe andere vrijzinnige „wilden" en ook de
eenige vrijzinnig-democraat niet medewerken, is voor
deze gemeente een krachtige vooruitstrevende prac-
tische politiek mogelijk geworden. Door alle welden-
kenden wordt dit gewaardeerd, omdat men gevoelt,
dat op deze wijze alléén kan worden ontkomen aan
de revolutionnaire wenschen. Demokratie tegenover
revolutie, want democratie is evolutie. Dit te hebben
begrepen siert de Friesche sociaal-democratie, even
zeer als onze Unie, wier democratische geest thans
wel boven iedere verdenking zal zijn gekomen, vooral,
nu langzamerhand wel zal zijn doorgedrongen, dat
zij tegen de vrij-liberalen front maakt, wanneer het
gaat om democratie tegen conservatisme."
Ik vraag aan den Vrijheidsbond of zijn leden nog meenen
dat dit beginsel, dat in 1919 het leidend beginsel is ge
weest, nog bij hen bestaat, ja of neen, en ik vraag de
bewijzen er bij.
Wij zullen in den komenden tijd ons plaatsen op het
reëele standpunt. Wij zullen de voorstellen, die van
Burgemeester en Wethouders komen, bekijken uit ons
oogpunt en wij zullen ons daartegen verklaren en ze met
alle kracht bestrijden, als ze niet gaan in onze lijn. Gaan
ze wél in onze lijn, dan zullen wij ze aanvaarden, zooals
een reëele politiek dat steeds eischt.
De heer M. Molenaar zegt dat zijn fractie hem heeft
opgedragen hier te spreken over 2 punten, door het col
lege genoemd in bijlage 33, n.l. de verlenging van de
werktijden voor het gemeentepersoneel en de technische
salarisherziening.
Het college komt met het voorstel om de werkweek
voor het personeel te brengen van 45 op 48 uur. Spreker
zou willen voorstellen dat voorstel in handen te stellen
van de Commissie voor Georganiseerd Overleg, teneinde
het college van Burgemeester en Wethouders in de ge
legenheid te stellen met de betrokken andere partij in
overleg te treden. Vermoedelijk zal spreker worden
tegengeworpen dat deze zaak al in die commissie is
geweest. Dat schijnt wel zoo, maar dat is inderdaad
niet zoo. Zij is van de zijde van het college tot drie maal
toe bij de commissie aan de orde geweest en zij is daar
geweest een vraagpunt, feitelijk een theoretische zaak,
n.l. ongeveer deze: wat dunkt U van verandering van
de 45-urige werkweek in een 48-urige? Maar een voor
stel om die werkweek in te voeren, is er niet geweest.
Dus heeft er ook geen overleg plaats kunnen hebben.
De commissie heeft zich met dit vraagpunt beleefdheids
halve wel bezig gehouden, zelfs serieus, maar achteraf
gezien is bij spreker de vraag gerezen: was het niet
beter geweest dat de commissie de vraag had terugge
stuurd met verzoek om, indien het college tot invoering
daarvan wenschte over te gaan, er een behoorlijk voor
stel van te maken of het schriftelijk of mondeling be
hoorlijk te argumenteeren en toe te lichten?
Spreker doet zijn voorstel op grond van artikel 3 der
verordening, regelende het Georganiseerd Overleg, welk
artikel luidt:
„Een verzoek of voorstel, rakende de in artikel 1
bedoelde zaken, wordt door den Raad of door Bur
gemeester en Wethouders, spoedeischende gevallen
uitgezonderd, niet in overweging genomen dan nadat
het desbetreffende college kennis heeft genomen van
het oordeel der commissie."