324 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 in de regeering zit, tot volledige invoering geneigd was. Nu zal men misschien opmerken, dat men de gemeen tebedrijven niet kan vergelijken met de industrie, hoewel toch ook het gemeentelijk gas-, electriciteit- en water leidingbedrijf productief zijn. Laat men dus aannemen dat in 't algemeen de gemeentebedrijven niets met de in dustrie hebben uit te staan. Maar dan kan men toch niet wegcijferen, dat de meeste vrije bedrijven sukkelen. Dat er een algemeene malaise in handel en bedrijf is inge treden en dat het particulier bedrijf reeds lang de 45- urige werkweek den rug toegekeerd en de 48-urige in gevoerd heeft. Plaatst men eens de arbeiders van twee gemeentebedrijven naast die van het particuliere bedrijf, dan krijgt men o. a. het volgende: Timmerlieden: vrij bedrijf 67 cent per uur; gemeentebedrijf 80 plus 45-urige werkweek, premievrij pensi oen, vacantie met behoud van loon en vacantietoeslag. Schilders: vrij bedrijf 48 cent per uur; gemeentebedrijf 76 benevens dezelfde voordeelen als bovengenoemd. Het vrije bedrijf mist al deze emolumenten, heeft min der loon en een langere werkweek. Nu mag de gemeente niet meedoen aan die wilde teu- gellooze concurrentie, waaraan zich het vrije bedrijf niet onttrekken kan. Zij heeft tot taak allen, die in haar dienst zijn, een fatsoenlijk bestaan te verschaffen, te zorgen, dat zij van de vrucht hunner arbeid op eerlijke wijze in hun behoeften kunnen voorzien. Niets minder. Maar aan den anderen kant mag de gemeente ook niet bevorderen, dat het groote getal harer ingezetenen, dat in het vrije bedrijf een schamel bestaan vindt, door zijn belastingen gedwongen wordt om te zorgen dat hunne kameraden in gemeentedienst een veel hooger loon verdienen. Want men moet niet uit het oog verliezen dat er nog zoovele andere voordeelen verbonden zijn aan het zijn in ge meentedienst. De gemeente zal een werkman, die door ziekte of anderszins niet meer in staat is om zijn zware taak te verlichten, een lichtere taak opdragen. Dat doet het particuliere bedrijf in den regel niet. Ook zal de gemeente niet haar eertijds krachtvolle werkman ten slotte overlaten aan de zorg van de armenkamer. Maar het zou dan ook onbillijk zijn hen, die wel van de armen kamer bedeeld worden, te doen bijdragen, om hun beter gesitueerde kameraden in die betere positie te hand haven. Men kan te dezen opzichte twee standpunten in nemen. Men kan zeggen: de werkman boven en voor alles en het bedrijf is bijzaak maar ook: het bedrijf gaat voor en de werkman is van ondergeschikt belang. Spreker wenscht zich op geen van beide standpunten te plaatsen. Wil men weten, hoe het komt als de werk man de boventoon heeft, dan heeft men slechts te luis teren naar wat mevrouw RolandHolst zegt: „Men behoeft maar één of twee Sowjet-bureaux gezien te hebben, om te weten dat waar is wat ieder een over het uiterst loome arbeidstempo in deze broeiplaatsen van luiheid weet te vertellen. Er is tijd te veel en werk te weinig; ook vaak een droevend gebrek aan hart voor het werk, aan toewijding en ge meenschapszin." De gemeente mag dus niet een deel harer ingezetenen gebruiken om een ander deel bovenmate te bevoor- deelen. Nu wordt er wel gezegd: ja, maar in de eerste oorlogsjaren verdienden ze in de particuliere bedrijven veel meer dan bij de gemeente en zag men laag op de gemeentewerklieden neer. Nu zijn de rollen eens omge keerd. Maar dat is geen argument. De gevolgen van abnormale omstandigheden mag men niet als maatstaf nemen. Nu wordt druk gesproken over arbeidsverslechtering. Toegegeven wordt: een verbetering is het niet. Maar men moet daarom niet overdrijven en vreeselijk dikke woorden gebruiken voor zulk een geringe zaak! Men keert terug tot de 48-urige werkweek, het punt van uitgang van de arbeidswet. De norm, door deze wet gesteld, blijft onaangetast. Is nu die 3 uur langer werken, bij behoud van hetzelfde loon, zoo'n verslechtering. Aan salarisverlaging wordt door Burgemeester en Wethou ders nog niet gedacht. Geen enkel voorstel in dien zin heeft nog den Raad bereikt; ook de vrije Zatermiddag blijft bestaan. Was geluisterd naar de stemmen die uit de burgerij opgaan, dan zou het zeker anders geweest zijn. Burgemeester en Wethouders hebben echter ge meend, nu de toestand der financiën nog zoo is als thans, dat er nog geen reden was voor salarisverlaging. De gemeente mag echter ook niet voortgaan, met de loonen harer werklieden en ambtenaren te blijven op stuwen ten nadeele van het vrije bedrijf. Spreker heeft zich van bevoegde zijde doen ter hand stellen een lijst van aangeslagenen op het primitief kohier van 1921. Daarop waren aangeslagen 11,546 personen. Hiervan hadden een zuiver inkomen van: ongehuwden gehuwden 725 t/m 800 349 meer dan 800 900 251 175 900 1000 346 219 „1000 „1100 276 213 „1100 „1200 294 348 1200 1300 317 469 „1300 „1400 223 386 1400 1500 352 648 2408 2458 Totaal dus 4856 personen van niet meer dan 1500. inkomen. Thans is dit aantal met ruim 600 vermeerderd. Uit deze cijfers blijkt, dat ongeveer de helft der aan geslagenen in dezelfde positie verkeert als de gemeente werklieden, dus een geringer zuiver inkomen hebben dan 1500.—, 1600.— a 1700.—. En deze helft, die bovendien nog zelf voor eventueel pensioen moet zorgen en allerlei emolumenten, die het gemeentepersoneel heeft, mist, moet medehelpen om de hoogere positie der gemeentewerklieden te handhaven. En nu mag men zich er niet afmaken met te zeggen dat er voor verlaging nog altijd tijd genoeg is. Dan be hoeft men slechts naar Duitschland te zien, waar men ook gewacht heeft tot het te laat was. De arbeiders zelf hebben er het meeste belang bij, dat door het nemen van kleine maatregelen getracht wordt het loon op peil te houden. Het is zeker niet de aangenaamste taak om te komen met voorstellen tot vermindering van de ar beidsvoorwaarden; veel liever kwam het gemeentebe stuur met een royale verhooging. Men moet echter ook den moed hebben een kat een kat te noemen. En wan neer in het particuliere bedrijf alom de malaise haar intrede heeft gedaan, dan moet ook de gemeente bijtijds de bakens verzetten. Regeeren toch is vooruitzien en niet het constateeren van voldongen feiten. En op het voorbeeld van Rijk en Provincie kan ook de gemeente niet achterblijven met rekening te houden met de inge treden depressie, door toepassing van die maatregelen die noodig zijn, om de economische toestanden in even wicht te houden. De gemeente Leeuwarden heeft 400 ambtenaren en werklieden. Om die er boven op te houden zouden zoovele anderen, die in veel minder con ditie verkeeren, nog meer belasting moeten betalen. Is het dan niet verstandiger om, als men voorziet dat er moeilijke omstandigheden op komst zijn, intijds de maatregelen te nemen die die omstandigheen draaglijk moeten maken en niet te wachten tot de storm is los gebroken? De gemeente moet haar zorgen over alle in woners gelijkelijk uitstrekken en een goed voorbeeld geven; geen onbillijke concurrentie bevorderen; geen schrille ongelijkheid scheppen maar ook niet toestaan dat een deel harer ingezetenen door een ander deel wordt geëxploiteerd. De vacantietoeslag, die in den tijd van hoogconjunc tuur misschien op zijn plaats was, heeft, nu die buiten Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. gewone omstandigheden voorbij zijn, alle recht van be staan verloren. Het gevraagde offer is betrekkelijk klein, als men bedenkt dat de gemeenteambtenaren en -werk lieden toch altijd nog tijdens de vacantie hun loon be houden, terwijl de arbeiders in het vrije bedrijf, als ze vacantie willen hebben, hun loon er bij inschieten. Dat de invoering van de 48-uren week de werkloos heid zou vermeerderen, kan spreker niet toegeven. De medaille heeft ook zijn keerzijde, n.l. deze, dat door die invoering de bedrijfsonkosten belangrijk zullen dalen, hetgeen tengevolge kan hebben een grooter omzet en meer werk. Maar afgezien daarvan, voor de gemeente werklieden zullen de gevolgen niet schrikbarend zijn. Neemt men aan dat van de 400 ambtenaren en -werk lieden, die in gemeentedienst zijn, er 16 a 25 overbodig worden, dan beteekent dit dus, dat bij vertrek of over lijden of ontslag wegens ouderdom, de vacatures niet vervuld worden, zoolang tot het personeel met 16 a 25 man wordt verminderd. Ontslagen, als gevolg van de invoering, wordt er geen één. Neemt men aan dat ieder jaar op die manier het personeel met 5 man verminderd wordt, dan zal dus na 5 jaar het personeel een 25 man minder bedragen. De Voorzitter wenscht, in aansluiting met het door den heer Lautenbach gesprokene, die de theoretische zijde van de invoering van de 48-urige werkweek heeft be handeld, nog te spreken over een ander belangrijk punt, door den heer M. Molenaar aangeroerd, n.l. de wijze van behandeling van dit vraagstuk in de Commissie voor Georganiseerd Overleg. Door den heer Molenaar is n.l. de belangrijke principieele kwestie naar voren gebracht, wat of de beslissingen van de commissie voor den Raad en voor Burgemeester en Wethouders zijn, een advies of een beslissing. Het standpunt, waarop zich de heer Molenaar plaatst, is dit: Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel bij de commissie; de vertegen woordigers van beide partijen laten over en weer zoo noodig van hun eischen vallen totdat men eenstemmig tot een beslissing is gekomen. Dan is nog enkel de for maliteit noodig, omdat de wet dat nu eenmaal eischt, dat de Raad deze beslissing bevestigt. Dat is het stand punt van de voorstanders van het echte georganiseerd overleg. Echter is onder die condities de verordening op het georganiseerd overleg in dezen Raad niet aangeno men. Bij de behandeling van die verordening is én van de zijde der S. D. A. P. èn van anti-revolutionnaire én van liberale zijde te kennen gegeven, dat de commissie zou. zijn een commissie van advies. En daarom was het goed als de Raad nu eerst eens uitmaakte wat nu eigen lijk de Commissie voor Georganiseerd Overleg is: een commissie die advies geeft of een college dat beslist, een beslissing die nog slechts formeel, zonder eenige afwijking, door den Raad bekrachtigd moet worden, maar waaraan overigens Raad en Burgemeester en Wet houders gebonden zijn. Stelt men zich op het laatste standpunt, dan valt er iets te zeggen voor het voorstel van den heer Molenaar, om eerst de voorstellen van Bur gemeester en Wethouders te doen behandelen in de commissie. Neemt men echter het andere standpunt als juist aan, dan verschijnt de zaak in een ander licht. De heer Molenaar toch heeft gezegd dat de brief, die Bur gemeester en Wethouders aan de commissie hebben ge zonden en waarbij haar oordeel werd gevraagd omtrent invoering van de 48-urige werkweek, niet was een voorstel, zoodat dus geen overleg zou zijn gepleegd over eenkomstig de bedoeling der verordening. De heer Mo lenaar stelt zich echter op een standpunt dat onze ver ordening niet kent. Hij spreekt van overleg tusschen de organisaties en Burgemeester en Wethouders. Maar dat is niet de bedoeling der verordening; zooiets staat er niet in. Artikel 1 der verordening luidt: „Teneinde een geregeld overleg te doen plaats vinden tusschen het bestuur der gemeente en de plaat selijke afdeelingen der algemeene landelijke organi saties van ambtenaren en (of) werklieden over alle zaken, welke in den ruimsten zin des woords op de arbeids- en dienstvoorwaarden van het personeel der gemeente betrekking hebben, wordt een commissie ingesteld." Als men dat zoo oppervlakkig leest, zou men zeggen: juist, dus overleg tusschen Burgemeester en Wethouders en de plaatselijke afdeelingen van de vakorganisaties. Artikel 5 echter zegt: „De Commissie bestaat uit: vertegenwoordigers van het bestuur der ge meente b. vertegenwoordigers van de plaatselijke afdee lingen der algemeene landelijke organisaties van ambtenaren en (of) werklieden" en artikel 6: „Als vertegenwoordigers van het bestuur der ge meente treden op een door Burgemeester en Wet houders uit hun midden aan te wijzen voorzitter en zes raadsleden." Hieruit blijkt dus, dat er geen overleg wordt gepleegd tusschen Burgemeester en Wethouders en de or ganisaties, maar tusschen de verte genmoordigers van het gemeentebestuur (eenige raadsleden waar van één als voorzitter optreedt) en de vertegen woordigers der organisaties. Burgemeester en Wet houders als zoodanig staan dus geheel buiten het overleg; zij houden geen overleg met de organisaties. Wat doen Burgemeester en Wethouders nu? Zij over wegen en bespreken een voorstel tot invoering van de 48-urige werkweek. Zij schrijven daarna aan de com missie „geef ons Uw standpunt te kennen over deze kwestie". Dit vraagstuk maakt nu een punt van overleg uit tusschen de vertegenwoordigers van het gemeente bestuur en die van de organisaties, daartoe overeen komstig de verordening aangewezen. Het genomen be sluit wordt ten slotte medegedeeld aan Burgemeester en Wethouders. Zijn Burgemeester en Wethouders nu ge bonden aan dit besluit? Burgemeester en Wethouders vinden van niet; dat was destijds de opinie bij de invoe ring van het Georganiseerd Óverleg. Burgemeester en Wethouders zijn dus bij het overleg geen partij. Nu vraagt de heer Molenaar: waarom was de vraag van Burgemeester en Wethouders niet gemo tiveerd? Wel, Burgemeester en Wethouders behoefden niet te motiveeren. Het ging niet tusschen Burgemeester en Wethouders en de afgevaardigden der organisaties, maar tusschen den voorzitter der commissie met de an dere raadsleden en de organisaties. Heeft de commissie de vraag niet voldoende begrepen, laat ze dan vragen aan Burgemeester en Wethouders: wat bedoelen jullie? Maar begrijpen zij haar wél, dan is het niet noodig dat Burgemeester en Wethouders verdere toelichting geven. Volgens artt. 3 en volgende der verordening mogen Burgemeester en Wethouders of de Raad zelfs geen voorstellen in overweging nemen, spoedgevallen uitge zonderd, zonder dat zij kennen het advies der commissie. Het college moest dus beginnen met zich te voorzien van het oordeel der commissie. Trouwens het verwijt, dat Burgemeester en Wethouders zoo weinig argumenten bijbrachten, geldt in gelijke mate voor de commissie. Haar advies toch luidt o. a. dat slechts dan tot ver slechtering der arbeidsvoorwaarden mag worden over gegaan, wanneer de financieele toestand der gemeente dit gebiedend noodzakelijk maakt. Dat is het eenige argument. Maar de Raad moet nu uitmaken wat het juiste stand punt is; of de Raad zal zeggen: wat de commissie ad viseert is voor mij wet en zal ik sanctionneeren, of wel: de commissie geeft enkel maar advies. Zegt de Raad het eerste, dan moet men ook het voorstei-Molenaar aannemen om die beide punten, de invoering van de 48- urige werkweek en de intrekking van den vacantietoe slag, terug te zenden naar de Commissie voor Georga niseerd Overleg, opdat die de zaak uitmake. Stelt men

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 18