330 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. De heer M. Molenaar wil nog even ingaan op het be toog van den heer Lautenbach. Deze heeft gezegd dat, als de commissie er een van overleg was, dat dan de afgevaardigden wel thuis konden blijven en schriftelijk hun eischeh kenbaar maken. Op dat standpunt stelt zich spreker niet. Integendeel. Zooals het nu gaat, dreigt het geval zich voor te doen, dat de afgevaardigden zeggen: we behoeven niet te komen, „we kunnen wel een briefje zenden dat we er op tegen zijn". De heer Staal, voor zitter van den Werkliedenbond, heeft zich reeds in dien geest uitgelaten. Welke houding het college in de toe komst ten opzichte van deze kwestie zal innemen, is niet gebleken. Alleen is gezegd dat Troelstra een com missie, die het beslissingsrecht had, een staatrechtelijk onding heeft genoemd. Op dat standpunt staat spreker ook. De commissie moet geen beslissingsrecht hebben. Dat blijft bij den Raad. Een andere oplossing is niet mogelijk. Wat betreft de technische salarisherziening, in de Commissie voor Georganiseerd Overleg was de heer Lautenbach daar vlak voor. Nu in den Raad komt hij echter met het motief dat er nog andere hiaten zijn, de herziening bestrijden. Dat kan de Raad toch onmogelijk beoordeelen, als de betrokkenen zich heelemaal niet in dien geest hebben geuit? De Commissie voor Georga niseerd Overleg is bevoegd een ieder te hooren. Waarom hebben de belanghebbenden daar dan geen gebruik van gemaakt? Daar is echter niets van meerdere hiaten ge bleken en dus kan de Raad zich ook niet met dergelijke vermeende hiaten onledig houden. Men heeft zich thans alleen te houden aan het advies der commissie en dat te aanvaarden. De heer Lautenbach heeft ook uitvoerig de 45-urige werkweek bestreden en gepleit voor de 48-urige werk week. Spreker zal hem daarin niet volgen. Hij heeft in eerste instantie met geen woord over deze zaak gerept, omdat ze, naar zijne meening, in de Commissie voor Georganiseerd Overleg dient te worden uitgevochten. De heer Lautenbach heeft zich uitgeput in het verza melen van motieven tegen de 45-urige werkweek. Dat had hij in de Commissie voor Georganiseerd Overleg moeten doen, hij was daar voorzitter. Daar echter had de vertegenwoordiger van Burgemeester en Wethouders geen enkel argument aan te voeren. En bij de stemming stemde hij blanco. Dat is geen manier van optreden, want nu komt deze vertegenwoordiger met een over vloed van argumenten, waarop zich niemand heeft kun nen voorbereiden. Het is ook veel gemakkelijker hier van achter de groene tafel een betoog te houden, dan in de commissie argument tegen argument te stellen met menschen die zich ook behoorlijk hebben kunnen wape nen. Spreker stelt daarom den wethouder in gebreke dat hij het betoog, hier gehouden, niet in de commissie heeft uitgesproken en als gemachtigde van het college van Burgemeester en Wethouders niet het standpunt van dat college nader heeft omschreven. Als hij dat gedaan had, was men misschien in de commissie tot overeen stemming gekomen en had men thans tot den Raad kunnen zeggen Ziehier het resultaat onzer bespre kingen. Er is aan sprekers woorden een uitleg gegeven, die hij niet heeft bedoeld, als zou hij n.l. van meening zijn dat de Commissie voor Georganiseerd Overleg het be slissingsrecht heeft over de zaken die bij haar aanhangig worden gemaakt. Dat is niet zoo. Wel heeft spreker gezegd: wij hebben nu het advies der commissie, laat ons nu overeenkomstig dat advies beslissen. Dat is echter niet noodzakelijk dat de beslissing overeenkom stig dat advies luidt. Dat is bovendien niet mogelijk, omdat de wet het beslissingsrecht aan den Raad toekent. Maar wel stelt spreker zich op het standpunt dat, wan neer eenmaal een voorstel in de commissie is gebracht en de verschillende vertegenwoordigers hebben daar over onderhandeld en zijn tot overeenstemming geko men om zeker voorstel aan den Raad te doen, dat dan de Raad niet anders zal doen dan overeenkomstig het voorstel van de commissie te beslissen. Het lijkt hem geen verstandig systeem om van de Commissie te maken een automaat, waarin men maar een vraag heeft te wer pen, waarna er een advies uitkomt. Men moet haar beschouwen als een reëele commissie, waarin men een voorstel aanhangig maakt, waarover de commissie het na onderhandeling eens tracht te worden. De Voorzitter heeft hier eenige artikelen der verordening voorgelezen. Er staat dat Burgemeester en Wethouders of de Raad geen voorstellen in overweging mogen ne men, zonder het advies der commissie te hebben inge wonnen. Maar er staat niet in dat zij ook niet zoo'n voorstel zouden mogen formuleeren Wil men een voorstel in overweging nemen, dan moet men dat toch eerst formuleeren? Wil men het overleg een kans van slagen geven, dan moet men daarmede beginnen. Anders krijgt men weer adres op adres, meeting op meeting, zooals vroeger de strijd gevoerd werd. Om dat te voor komen is juist de commissie ingesteld. Het is dus ook in 't belang der gemeente dat een behoorlijk overleg mogelijk wordt gemaakt. Er is gezegd die 7 raadsleden hadden moeten onderhandelen, maar die hadden geen voorstel. Neen, Burgemeester en Wethouders hadden een voor stel. En die een voorstel heeft moet dat ver dedigen om het aangenomen te krijgen. Dat heeft men in Haarlem beter begrepen. Daar was een partijgenoot voorzitter. De commissie daar kreeg nu van het college van Burgemeester en Wethouders een zeker voorstel ter overweging, dat verslechtering der arbeids voorwaarden inhield. Met dat voorstel was sprekers partijgenoot het niet eens. Hij zeide dan ook tegen de meerderheid van Burgemeester en Wethouders: „ik wil wel de vergadering als voorzitter leiden, maar ik kan dit voorstel niet verdedigen, dat moet ge zelf maar doen". En zoo is het gegaan. Het college moet zijn ge machtigden naar de commissie zenden met de bevoegd heid ook iets van de voorstellen los te laten, als zulks noodig is. Burgemeester en Wethouders moeten, als 't noodig is, ook wat laten schieten, anders heeft overleg geen zin. Dan zouden inderdaad de afgevaardigden wel thuis kunnen blijven en schriftelijk hun advies uitbren gen. Uit de wijze waarop de Voorzitter telkens met het beslissingsrecht komt aandragen, krijgt spreker den in druk dat het diens bedoeling is den Raad kopschuw te maken voor het Georganiseerd Overleg. Dat is weer dezelfde geschiedenis als indertijd met het voorstel om trent de salarisherziening van het secretariepersoneel, bij welke gelegenheid de heer Muller een motie indiende, waarbij de wenschelijkheid van instelling van een Com missie voor Georganiseerd Overleg werd uitgesproken. Toen ook is door den Voorzitter er telkens op gewezen, dat op die manier de Raad zijn beslissingsrecht uit han den gaf, om op die manier de menschen kopschuw te maken. Dat is niet fraai. Want zoo is de toestand niet. Dat willen de voorstellers van overleg niet en dat kan ook niet. De commissieleden moeten over een bepaald voorstel tot elkaar trachten te komen en het resultaat hunner onderhandelingen moet gebracht worden in den Raad. Die is dan volkomen vrij om de voorstellen goed te keuren of niet. Willen Burgemeester en Wethouders niet een dergelijk overleg, dan wenschen zij blijkbaar weer de oude strijd tusschen de gemeente en hare amb tenaren en werklieden, met al het daaraan verbonden geharrewar van adressen, bezoeken, audiënties, etc. etc. Nog merkt spreker op dat het zijn bedoeling niet was zijn voorstel te splitsen, maar èn de kwestie van de salarisherziening èn de vacantietoeslag als één geheel naar de commissie terug te sturen. Te 9.45 uur namiddags wordt de vergadering ge schorst. Te 10 uur namiddags wordt de vergadering heropend. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 331 De heer Jansen wil met een enkel woord antwoorden op hetgeen de heer IJ. de Vries heeft in 't midden ge bracht. De heer De Vries heeft zich bezig gehouden met het richten van allerlei scheldwoorden aan sprekers adres; hij heeft gesproken van nachtmerries en wind builen. Spreker gunt den heer De Vries graag zijn mer ries in den nacht. Hij wil er alleen maar op wijzen dat niemand minder dan de heer IJ. de Vries, als lid van de z.g. combinatie, heeft medegewerkt tot het brengen van den heer Fransen in het college van Burgemeester en Wethouders. Den Roomsch-Katholieken is dat niet kwaad te duiden dat zij de gelegenheid te baat hebben genomen. Maar het standpunt, dat hier in den Raad door den heer De Vries tegenover Rome is genomen, is in flagranten strijd met het standpunt der Christelijk- Historische fractie in de Provinciale Staten. Wanneer spreker heeft gesproken van zeteljacht, dan bedoelde hij daarmede niet den heer De Vries, maar de „combinatie". Maar juist in de Christelijk-Historische fractie keurt hij het af dat zij aan de combinatie hebben deelgenomen om den invloed van de socialisten te bre ken.^Daaruit spreekt gebrek aan eigen moed, aan eigen beginselen. Ook heeft de heer De Vries aan spreker een verwijt gemaakt over de sympathie, door hem onder vonden van de zijde der S. D. A. P.-ers. Nu zij opge merkt dat om die sympathie niet is gebedeld. Spreker is niettemin dankbaar voor de waardeering van die zijde. En als de heer De Vries dat hekelt, dan is onbegrijpelijk dat de heer De Vries zelf zoo verblijd was en zoo dank baar dat zijn partij er zoo goed was afgekomen en zelfs geprezen was door de S. D. A. P. De beginselen, door spreker als jong lid van den Raad in 1919 ontvouwd, zijn door hem trouw gehandhaafd; hij heeft daarvoor zoo goed gepropageerd, dat de com binatie zelf reeds begreep dat hij te zuiver in de leer was en hem daarom maar niet uitnoodigde om ook toe te treden. Hij zou soms een spelbreker hebben kunnen worden of onhandelbaar blijken. Spreker zou zeker nooit of nimmer hebben medegewerkt om de macht van de socialisten te breken. Dat is niet de manier om zijn be ginselen te propageeren. Het feit, dat spreker in de 4 jaren, dat hij in dezen Raad heeft gesproken zonder zijn eenmaal ingenomen standpunt, waarop hij hier alleen staat, waardeering heeft gewekt bij zijn tegenstanders, pleit voor dat alleenstaan. Hij hoopt dan ook zijn een zaam standpunt te blijven innemen. Voorts roept hij den heer IJ. de Vries in 't geheugen, dat in 1919 de Christelijk-Historische partij bij de verkie zingen beloofde, dat zij nooit of nimmer zou toestaan dat de rechten van het gemeentepersoneel zouden wor den aangetast, zonder dat daarover de erkende organi saties waren gehoord. Maar wie anders dan de heer IJ. de Vries kwam verleden jaar, zonder eenige orga nisatie gehoord te hebben, met het voorstel tot pensioen aftrek voor het gemeentepersoneel? Wie dergelijke din gen doet moet niet met zulke dikke woorden aankomen als de heer De Vries straks deed. De heer Oosterhoff begint met de erkenning, dat de door hem gemaakte opmerking, omtrent datgene waarop de heer K. de Boer heeft geattendeerd, niet juist is ge weest. Vervolgens komt spreker nog even terug op de kwestie van het Georganiseerd Overleg. Die kwestie toch is door den Voorzitter niet zuiver gesteld. Spreker staat nog steeds op het standpunt, dat hij ook in den Raad en in de commissie heeft verdedigd, dat de commissie voor overleg is een commissie van advies en niet met beslissingsrecht. Daar gaat het hier echter niet om. Voor hem geldt het bezwaar, dat niet een gemotiveerd voorstel aan de commissie ter bespreking is gegeven. Wel heeft de Voorzitter aangetoond met het reglement dat Burgemeester en Wethouders of de Raad geen voor stellen mogen in overweging nemen, zonder het advies der commissie te hebben ingewonnen en spreker moet toegeven dat dit juist is, maar er had Burgemeester en Wethouders toch nog wel een andere weg opengestaan dan die nu is gevolgd. Z. i. hadden Burgemeester en Wethouders moeten komen met een bepaald voorstel bij den Raad. Deze moest dan uitmaken of dit voorstel moest worden gezonden naar de Commissie voor Geor ganiseerd Overleg. Deze handelwijze ware meer in over eenstemming geweest met de waardigheid van het col lege en men had dan breeder besprekingen gekregen dan nu het geval kan zijn. Tegen het voorstel als zoo danig gaan dus sprekers bezwaren niet, maar wel tegen de wijze waarop deze zaak in de Commissie voor Geor ganiseerd Overleg is aanhangig gemaakt. Hij voelt dan ook sterk voor het voorstel van den heer Molenaar. Dan heeft de heer H. de Boer van spreker meenen te verstaan, dat hij gezegd had dat door de combinatie bij de wethoudersverkiezingen de machtskwestie is gesteld. Spreker herinnert zich echter niet zooiets gezegd te hebben De heer H .de Boer: Dat is de conclusie die ik heb getrokken uit Uw woorden. De heer Oosterhoff: Dan is die conclusie onjuist ge weest. De wethoudersverkiezingen zijn geleid door een in beginselkwesties weinig homogene combinatie. Ten opzichte van één punt was die combinatie echter wel degelijk homogeen, n.l. dat er een ernstige bezuiniging moest komen. En nu weten we wel, dat ook de S.D.A.P. wel bezuinigen wil, maar toch ziet men van dien kant de noodzakelijkheid van bezuiniging niet zoo ernstig in als aan de zijde der combinatie. In elk geval was het te vreezen, dat er met de S. D. A. P.-ers ernstig geschil zou rijzen over de vraag op welke zaken moest bezui nigd worden. In de combinatie was men het in dit op zicht er tamelijk wel over eens, dat men op veel groote dingen bezuinigen moest, dingen waarvan men vreesde, dat de S. D. A. P. daarop geen bezuiniging zou willen. En daarom achtte men het beter dan de invloed der S. D. A. P.-fractie maar wat te beknotten De heer Dijkstra: Dus toch wel de machtskwestie! De heer Oosterhoff De heer K. de Boer heeft nu gevraagd op welke wijze men dat dacht te doen. Die vraag is eenigszins kinderlijk. De invloed als fractie blijft in den Raad dezelfde. Maar ieder weet dat er van het college van Burgemeester en Wethouers altijd een zekere invloed uitgaat. En het is zeker dat, indien in dat college twee sociaal-democratische wethouders za ten, de voorstellen er heel anders uit zouden zien, dan nu het geval is of zal zijn. Ook vond de heer K. de Boer het jammer, dat spre kers bekentenis te laat kwam. Dat kan toch moeilijk anders. Eerst na de wethoudersverkiezingen is het dui delijk geworden, dat de financiën der gemeente er beter voorstaan dan vóór de verkiezingen het geval scheen. Daarover kan moeilijk geoordeeld worden, voor dat de begrooting was verschenen en men de juiste cijfers onder de oogen kreeg. Spreker had dus niet eerder eenige bekentenis te doen De heer Dijkstra: Nou! nou! De heer Oosterhoff: Wat de tweede opmerking van den heer K. de Boer betreft omtrent de kwantiteit en de kwaliteit het is geenszins sprekers meening, dat de kwaliteit van de liberalen hooger zou staan dan de kwa liteit der S. D. A. P.-ers. Hij wil zelfs gaarne erkennen, dat er onder de mannen van de S. D. A. P. zijn van zeer groote capaciteiten, die tot de vervulling van allerlei ambtelijke functies voldoende kwaliteit bezitten. Spre ker heeft zich dan ook nooit in dien geest uitgelaten en weet niet waar de heer De Boer zulks vandaan haalt. Bij de wethoudersverkiezingen gold alleen de overwe ging van den meerderen of minderen ernstigen wensch tot bezuiniging.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 21