332 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. De heer IJ. de Vries wil in de eerste plaats een klein punt in de rede van den heer K. de Boer, in eerste in stantie gehouden, recht zetten. Vroeger waren er van de 35 commissiezetels 15 bezet door de sociaal-demo craten, behalve de voorzitters. Thans hebben deze 10 van de 45 zetels beweert de heer De Boer. Doch dit is onmogelijk, hier moet de heer De Boer, door bijtrek king van nog een andere commissie, een andere cijfer- groepeering verkrijgen. Dit zou dan moeten zijn met de voorzitters inbegrepen 21 S. D. A. P. van de 45 leden, zonder voorzitters 16; en thans is de verhouding 13 S. D. A. P. van de 42 commissieleden. Wat betreft het Georganiseerd Overleg is spreker het geheel eens met den Voorzitter, dat de taak der com missie enkel is het geven van adviezen, meer niet. Want artikel 1 der Gemeentewet draagt het bestuur der ge meente op aan den Raad en aan Burgemeester en Wet houders. Daarom moet de Raad behouden de volkomen vrijheid van handelen en spreken. Nu is dit tegenstrijdige in den rede van den heer Molenaar, dat deze zegt: de commissie is er juist om de lange discussies in den Raad te voorkomen. De Raad houdt echter wel het beslissings recht, maar die mag dan alleen over het voorstel stem men. Goed! maar die stemmen die moeten toch zeker gemotiveerd zijn en om de stem te kunnen motiveeren, moeten er toch beschouwingen voorafgaan? Dan zal dus van het doel, door den heer Molenaar genoemd, niet veel terecht komen. Beschouwt men de commissie als een adviseerend lichaam, dan, gelooft spreker, zal zij goede diensten bewijzen aan beide partijen. Spreker verklaart zich dan vóór het voorstel van Burgemeester en Wethouders tot invoering van de 48-urige werk week en vóór afschaffing van den vacantietoeslag. Hij zou heel wat cijfers aan kunnen halen als bewijs dat deze maatregelen niet onbillijk zijn in vergelijking met wat in het particuliere bedrijf reeds is geschied, maar wil enkel noemen de achteruitgang van de schilders, die in de eerste klas van 80 op 68 cent zijn gekomen, de bouwvakarbeiders die van 70 op 58 ct. kwamen en de metaalarbeiders die van 60 cent teruggingen op 56 cent. Overigens wil hij de cijfers maar laten rusten. De heer De Boer heeft er zijn blijdschap over uit gesproken dat de algemeene beschouwingen helderheid op politiek gebied hebben gebracht. Spreker is het daarmee eens. Door de S. D. A. P. is beweerd, dat door de combi natie de sociaal-democratische raadsleden uit het col lege en uit de commissies zijn geweerd. De heer Mole naar zeide zelfs: ge kunt ons wel weren, maar ge kunt niet beletten dat wij door de kiezers als vertegenwoor digers worden gekozen en dat wij onze stem laten hoo- ren. Wanneer het November was, zou men denken dat er weer oproer op handen was. Het doet spreker groot genoegen dat de heer H. de Boer als lid van den Raad is gekozen, al staan ze in politiek opzicht tegenover elkaar. Hij spreekt er zijn blijdschap over uit nu eens een eerlijk S. D. A. P.-er te hebben ontmoet, die ruiterlijk voor de waarheid weet uit te komen De heer H. de Boer: Nu ga ik er uit! De heer IJ. de Vries hoopt dat dit zoo mag blijven. Men moet de dingen zakelijk bezien; dan kan men het best de belangen der gemeente bevorderen. De brochure- Van Buuren wil spreker verder maar laten rusten. Alleen wenscht hij op te merken, dat de heeren Lautenbach en Dijstra moeilijk hun standpunt konden uitleggen op 23 Januari, omdat er toen juist Statenzitting was De heer K. de Boer Maar de heer Van der Werff was er wel! De heer IJ. de Vries: Dan heeft de heer H. de Boer gevraagd of over de wethoudersverkiezingen wel rugge spraak is gehouden met de kiezers. Nu heeft men in elke politieke partij verschillende stroomingen en inzichten, Het algemeen inzicht bij de Christelijk-Historische partij is dit dat, als iemand is verkozen, deze dan het vertrou wen heeft van de kiezers. Daarin ligt opgesloten, dat zoo n vertegenwoordiger geen ruggespraak behoeft te houden met de kiezers, al is hij ook over zijn doen en laten verantwoording schuldig aan de partij. Wel zal in sommige gevallen ruggespraak noodig zijn met het bestuur. En dat is hier ook geschied bij gelegenheid van de wethoudersverkiezingen, omdat er moeilijkheden re zen met de S. D. A. P. Erkend werd, dat de S. D. A. P, recht had op vertegenwoordiging in het college van Burgemeester en Wethouders. De vraag liep nu hierover hoe groot die vertegenwoordiging zou zijn. In 1919 is hetzelfde gebeurd. Spreker gelooft dat de heer De Boer, de geschiedenis van toen niet zuiver heeft voorgesteld. De tweede vraag die door de S. D. A. P. aan de rechter zijde gericht was luidde, of de rechterzijde bereid was er toe mede te werken dat de S. D. A. P. twee zetels kreeg. Als antwoord richtte de rechterzijde toen de vraag tot hen of zij van hun kant het recht der rechter zijde op 1 zetel erkenden. Ook op deze vraag is nimmer geantwoord, zoodat er toen twee vragen waren die on beantwoord bleven. Daarop strandden de onderhande lingen, waarna de S. D. A. P. een gelijk schrijven richtte tot de liberalen, die met hen in zee zijn gegaan. De conclusie van den heer De Boer is geweest, dat door de combinatie de machtskwestie is gesteld en daarbij heeft hij o. a. gezegd, dat vrees een slechte leidsvrouw is. Spreker is het met dit laatste eens. Voorts heeft de heer De Boer een lofrede gehouden op de foekomst. Van het standpunt der sociaaldemocraten is dat te begrijpen. Dezen hebben een te goeden dunk van de menschen en houden te weinig rekening met het feit van de zonde. Daarom verwachten zij een toekom- stigen heilstaat. Spreker doet dat niet. Eerst dan zou hier een heilstaat kunnen geboren worden als ieder mensch zich met zijn willen en begeeren onderwierp aan Gods geboden, vervat in Gods woord. Hij is het in dit opzicht eens met professor Diepenhorst, die spreekt van een locomotief op de rails. Vrijheid in gebondenheid. De Christelijk-Historischen zeggen: Het recht moet heer- schen, niet het belang. Heeft men echter een rechtsin stituut en niet een machtsinstituut om het recht te hand haven, dan krijgt men een toestand van bandeloosheid, want niemand zal wel zichzelf zoover opofferen, dat hij vrijwillig zijn eigen belang ten offer brengt. De heer Jansen is door spreker steeds beschouwd als een man van rechts. Hij zou dat ook gaarne blijven doen, maar het spijt hem dat de heer Jansen hem zulks onmo gelijk maakt. De heer Jansen, die steeds aanvallende partij is en in le instantie op hoogen toon spreker in het debat heeft gehaald, heeft thans in zijn tweede rede woorden gebruikt, om daarmede spreker bespottelijk te maken, waarvoor hij zich als Christen moest schamen ze te hebben gebruikt. De heer Jansen: Ik heb je eigen woorden geciteerd! De heer Weima heeft reeds betoogd dat hij niet had verwacht dat de gemeentebegrooting zooveel stof op zou jagen. Hij wil alleen een korte verklaring afleggen naar aanleiding van wat door den heer De Boer is opgemerkt. Spreker is niet van zins, ook niet in een volgende be- grootingsvergadering, zich te bezondigen aan'dergelijke politieke beschouwingen als hier gehouden zijn. De heer De Boer hecht zooveel waarde aan deze algemeene be schouwingen, maar als men nu alles wat hier van van morgen 10 uur af gezegd is eens op den keper be schouwt, dan is de vraag gewettigd of er nu wat bereikt is met al dat gepraat en of dit nu is het behartigen van het belang der gemeente, waarvoor men hier toch zit. Als spreker nu ook eens een pleidooi voor zijn begin selen ging houden, kon het nog wel langer duren. Hij Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 333 acht dit echter niet noodig. Ook acht hij het niet noodig nog langer uit te weiden over de brochure-Van Buuren. Als' sprekers fractie nu verklaart dat zij of hun partij niets met die brochure hebben uit te staan, dan moet men dat toch aanvaarden! De heer Dijkstra: ja, nu! De heer Weima: Er was niet eerder gelegenheid voor, zooals reeds de heer De Vries heeft opgemerkt. De heer Lautenbach nóch de heer Dijstra waren in de gele genheid daartoe de eerste gelegenheid te benutten. De Voorzitter deelt mede dat het zijn bedoeling is om, nadat hij zelf heeft gespreken, nog het woord te ver- leenen aan de wethouders in tweede instantie en daarna de discussies te sluiten. Vervolgens gaat hij over tot het beantwoorden van verschillende sprekers. Nu de heer Westra te kennen heeft gegeven dat zijn bedoeling was dat de commercieele lijn moest worden aangetrokken hij heeft dat niet gezegd, want spreker heeft het onmiddèllijk opgeschreven wordt zijn be toog duidelijker. Dat op de Electriciteitbegrooting nog gesproken wordt van een bankier, was spreker ontko men. Het was hem niet opgevallen en het zal ook wel niet juist zijn. Vermoedelijk zal die bankier wel zijn de gemeentekas, door bemiddeling van het centraal kas beheer. Wat betreft het verband, door den heer H. de Boer gelegd tusschen sprekers installatierede en het niet hou den van sectie-vergaderingen, dit is hem nog steeds niet duidelijk. Hij zal echter de zaak maar als afgedaan be schouwen. Thans de kwestie van het Georganiseerd Overleg. De heer Molenaar veronderstelde, dat het sprekers be doeling was den Raad kopschuw te maken voor het Georganiseerd Overleg. Hij moet eerlijk bekennen: dat is ook zijn bedoeling en hij is blij, dat dit eindelijk tot de heeren is doorgedrongen. Spreker wil dit Georga niseerd Overleg niet. En als nu de heeren water in den wijn doen en roepen: de commissie beslist niet, daar is geen kwestie van, dan weten we heel goed, en dat heeft spreker altijd gezegd, dat de bedoeling is, dat in derdaad formeel het beslissingsrecht natuurlijk bij den Raad blijft, maar men beschouwt dat beslissingsrecht dan zoo dat, hetgeen eenmaal in de Commissie voor Georganiseerd Overleg is tot stand gekomen, door den Raad zoo kan worden aangenomen of verworpen en daarmee uit. Dus wel de beslissing aan den Raad; dat kan nu eenmaal niet anders, want de wet eischt het, maar dan zoo dat de Raad mag zeggen: accoord of niet accoord, maar verder geen gepraat. Dat bedoel ik met beslissingsrecht. Daarom mogen de vergaderingen ook niet openbaar zijn, want dan kwam men niet tot een resultaat. Neen, de vergaderingen moeten besloten zijn, dan kunnen de heeren hier op alles ja en amen zeggen. Het is sprekers bedoeling dus om goed duidelijk te maken wat bedoeld wordt met te zeggen: de Raad behoudt het beslissings recht. Tegen een dergelijk overleg wenscht hij op te komen en als het hem gelukt om daarvoor den Raad kopschuw te maken, dan zal hij blij zijn. Nu komt de heer Oosterhoff weer een andere werk wijze voorstellen. Daar zal spreker zich niet tegen ver zetten, maar dan moet men eerst de verordening veran deren, daar een dergelijke werkwijze niet past bij deze verordening; de bedoeling van den heer Molenaar echter en zijn partijgenooten is, zooals door spreker werd ge schetst. Wanneer nu de heer Molenaar knikt van neen! en zijn partijgenooten knikken van ja!, dan blijkt daaruit dat ook die het niet met elkaar eens zijn. En als dan een lid, dat straks ja knikte, nu weer neen knikt, is er heelemaal geen touw meer aan vast te knoopen. Spreker houdt vol dat, als men de verorde ning wil uitleggen volgens de bedoeling van den heer Molenaar, dan is deze in strijd met de bedoeling van de wet. Dan komen de vertegenwoordigers der gemeente en die der organisaties bij elkaar om tot overeenstem ming te komen. Dat blijkt ook daaruit, dat elk der par tijen, de groep der organisaties en de groep der ge meentelijke vertegenwoordigers, elk 1 stem heeft. Stem men beide nu gelijk, dan is de overeenstemming bereikt. Staan de stemmen tegenover elkaar, dan moet men weer vergaderen, moet men van weerskanten wat laten vallen, net zoo lang tot overeenstemming is bereikt. Dan is er dus een besluit genomen en dat besluit komt dan in den Raad. Deze moet dan voor den vorm, omdat de wet dat eischt, zijn goedkeuring daaraan hechten, maar meer ook niet. Er mogen geen wijzigingen meer aangebracht worden; de Raad mag geen 10.zeggen als de com missie van ƒ11.sprak; neen! het besluit, zooals het in de commissie is gevallen, moet onveranderd worden aangenomen of verworpen. Wil men dat systeem aan vaarden, dan is de tegenwoordige verordening uitste kend; spreker wil dat systeem niet en dat systeem is ook nooit door den Raad bedoeld toen het Georganiseerd Overleg werd ingevoerd. Daarom zal hij met alle kracht probeeren de Raad kopschuw te maken voor een derge lijk overleg, zoolang hij praten kan. Hij voelt voor het systeem-Oosterhoff, maar als men dat toepassen wil, moet eerst de verordening worden gewijzigd. Spreker acht het nu gewenscht dat de Raad uitmaakt wat hij wil: een commissie van advies of een commissie die heeft te beslissen. Wil men een advies-commissie, wat wel het geval zal zijn, maak dan de verordening ook zoo, dat zij op zulk een overleg past. Dat is dan nog heel wat anders dan een automaat, zooals de heer Molenaar zich uitdrukte. Als men zoo wil, kan men alles wel automaat noemen; ook de Raad wel; ook Burge meester en Wethouders wel. Want als er een adres komt hij deze colleges, dan wordt daar ook vanzelf een beslissing op genomen. De heer Tulp (wethouder) wil even bespreken de motie, door den heer H. de Boer ingediend, luidende: „De Raad, van oordeel dat een uitgave van meer dan 30.000.ten behoeve van de Middelbare School voor Meisjes alleen dan gerechtvaardigd is, wanneer vóór alles de maatschappelijke nuttigheid dezer onderwijsinrichting kan worden aangetoond, draagt Burgemeester en Wethouders op vóór de e.v. begrooting een rapport hierover aan den Raad over te leggen." Spreker is van meening dat deze vraag wat te vlug is ingediend, hetgeen de heer De Boer zal moeten toege ven, omdat het karakter dezer school onlangs is gewij zigd. Ofschoon ook vroeger, naar sprekers oordeel, deze inrichting zeer nuttig was, daar ze toch zich ten doel stelde in de opvoeding meer het persoonlijk element tot uitdrukking te doen komen, rekening te houden met de beschaving en ontwikkeling van elk individu; en niet mee te doen aan het geforceerde onderwijssysteem dat op de andere inrichtingen voor middelbaar en hooger onderwijs geldt. Ook toen had de school volkomen recht op den steun der gemeente. Waar deze alle categorieën van onderwijsinrichtingen geldelijk steunt en niet het minst die, welke bestemd zijn voor de volkskringen, was het volkomen billijk dat ook deze school, welke was opgericht ten dienste van die burgers, die niet het minst bijdragen in de belastingen, financieel door de gemeente werd gesteund. Maar bovendien, het karakter is geheel veranderd. Werden vroeger geen diploma's uitgereikt, die eenige officieele rechten gaven, thans is het eind diploma dezer school gelijk gesteld met dat eener 5-ja- rige R. H. B. S. Waarschijnlijk is de heer De Boer na deze toelichting tevreden? De heer H. de Boer Neen, ik wou weten wat het nuttig effect van deze school is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 22