366 Verslag van tie handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 Voortzetting der vergadering op Vrijdag 28 December. op de lijst van het reservefonds van de Gasfabriek, 20 te hoog zijn aangegeven, zoodat dit fonds in plaats van 200.000.op 't oogenblik maar 180.000.zou zijn. Nu heeft spreker even uitgerekend dat door de ver laging van den gasprijs de totale winst over 1924 en 1922, die bij elkaar op de exploitatierekening voorkomt tot een bedrag van 131.000.dan nog zou blijven 76.720.zoodat er dus nog voldoende over zou zijn cm eventueel nog 20.000 - aan het reservefonds toe te voegen wegens geleden koersverliezen. Spreker wil in dit verband nog even herhalen, waaromtrent hij bij de algemeene beschouwingen ook reeds iets heeft gezegd: dat hier is gebleken dat de belegde gelden voor het reservefonds geschikter hadden kunnen worden belegd bij de gemeente; dan toch was die 20.000.niet ver loren gegaan. Dit neemt niet weg dat het voorstel tot gasprijsverlaging kan blijven bestaan. De bezwaren, door den heer Tiemersma tegen spre- kes voorstel aangevoerd, zijn door den heer Oosterhoff eenigermate ontzenuwd. Spreker kan zich aansluiten bij wat de heer Oosterhoff heeft gezegd. Hij meent dat het niet opgaat dat de Raad nu, doordat toevallig de kolen- prijs op het oogenblik is teruggeloopen van 22.tot 18.50 per ton, waardoor belangrijk lagere productie kosten ontstaan, die onverwachte bate moet gebruiken voor het vormen van een reservefonds voor het bouwen van een nieuwe fabriek. Dat wil er bij spreker niet in. Hij herhaalt de vraag, die hij ook gister heeft gesteld: Waar zou dat geld weg moeten komen, als die verlaging van den kolenprijs niet gekomen was? Die verlaging moet direct tot uitdrukking komen in den prijs van het gas, omdat zij niet betreft het fabrieksbedrijf, niet het fabrikant-zijn, maar het fabriceeren voor een voor de burgerij zoo laag mogelijken prijs. Het wil er bij spreker niet in dat dit bedrijf met een reserve van 2 ton een winst moet maken van 131.000.en hij kan ook niet vinden dat dit in overeenstemming is met de verordening, waar in uitdrukkelijk de bepaling is gemaakt dat de gemaakte winst ten goede komt aan de exploitatie van het vol gende jaar. Als men echter de winst gaat reserveeren, laat men die niet ten goede komen aan de exploitatie van 't volgende jaar. Doet men het laatste dan moet men den gasprijs verlagen en als men dus een reservefonds gaat vormen dan houdt men den gasprijs te hoog. Men gaat dan feitelijk een belasting leggen op de gasver- bruikers spreker gelooft niet dat de uitgaaf voor gas zoo'n luxe uitgaaf is en deze komt vooral ten laste van de groote gezinnen. Spreker meent daarom zijn voorstel tot gasprijsverlaging wel te mogen aanbevelen. Spreker heeft zich naar aanleiding van de uitdrukking van den heer K. de Boer ook verwonderd dat iemand, die met den handel bekend is, al is het dan ook op een wat eenzijdige manier, een zoo eigenaardige opvatting van den handel kan hebben. Spreker meent dat de be langen van de verkoopers dadelijk samengaan met de belangen van de koopers hij meent dat het zoo gaat dat de verkoopers in de eerste plaats de geschikste goederen voorleggen aan hun koopers. Misschien dat dit niet gebeurt in het bedrijf van den heer De Boer, maar de handel in 't algemeen weet wel dat men het beste doet en het verste komt, wanneer men die goe deren verkoopt, die voor de consumenten het meest geschikt zijn. Dan heeft men de meeste zekerheid dat men het meeste zal verdienen misschien dat men anders voor een enkelen keer wel wat meer verdient, maar op de lange baan niet. Spreker gelooft dus niet dat het in het eigen belang van den handel is om de meest ongeschikte voorwerpen aan het publiek te verkoopen. De heer Tiemersma meent ter zake van hetgeen door den heer Westra is gezegd nog te moeten opmerken dat de toename van het gasverbruik sedert 1921'22 met sprongen omhoog ging. Spreker heeft aangegeven dat bij de begrooting voor 1922 die toename al bij de 400.000 M3. was en waar men met de afname toen al bij de 5 millioen M3. was, lag het voor de hand te denken dat, waar het ook in 1923, hoewel niet in die mate dan toch in belangrijke mate is doorgegaan, wan neer het zoo bleef doorgaan, het dan binnen betrekkelijk zeer korten tijd geen 10 jaar en waarschijnlijk ook geen 5 jaar met de productie van de Gasfabriek zoover zou zijn gekomen, dat men een, twee, drie een nieuwe gasfabriek zou moeten bouwen. Spreker heeft gezegd dat, volgens de gegevens van den directeur die men ook kan nagaan en als men weet dat het stichten van een nieuwe fabriek meer dan 2 millioen zal kosten, waar dit ook het omleggen van het buizennet enz. zal meebrengen, als de nieuwe fabriek ïunctionneerde, de gasprijs met 5 cent omhoog zou gaan. De winst, die eventueel door de Gasfabriek zal worden gemaakt, zal als eerste post op de begrooting van het volgend jaar moeten komen, omdat de verordening niets anders aangeeft. Maar het blijft de vraag of het niet noodzakelijk of gewenscht zou zijn dat een zoo danig deel van die winst als deze minder zou bedragen wanneer de gasprijs 1 cent lager was, b.v. 50.000.ter compenseering van den hoogeren prijs, die binnen zeer korten tijd toch moet komen, voor een goede bedrijfspolitiek werd gere serveerd voor een nieuwe gasfabriek. Spreker meende dit voorop te moeten stellen, omdat het de gedachte is, die nog tot voor zeer korten tijd bij de lichtcommissie j heeft voorgezeten. Maar, is er toen gezegd, nu is er iets anders gebeurd. Het was feitelijk ook wel te verwachten dat, wanneer de afname van electrischen stroom met sprongen omhoog gaat, dit zal werken op de Gasfabriek en dat werkt dan in de eerste plaats ten opzichte van het lichtverbruik. Spreker heeft niet gezegd: ik wil den gasprijs niet met 1 cent verlagen. Maar hij wil die zaak onder de oogen zien. Het teruggaan van de afname is door den directeur niet volkomen verklaard kunnen worden, het brengt dus eenige ongerustheid mede. En wanneer die teruggang doorgaat de heer Oosterhoff, dien spreker hier meteen wel kan beantwoorden, kan wel zeggen dat men hiermee wel tamelijk tevreden kan zijn, omdat men dan geen nieuwe gasfabriek behoeft te bouwen als die teruggang voortdurend doorgaat, dan komt het er toch toe dat de gasprijs verhoogd zal moeten worden wegens mindere afname en mindere productie. Daarom heeft spreker gevraagd de zaak nog eens onder de oogen te zien in de lichtcommissie en in het college. Hij gelooft dat dit beter is dan dat men nu besluit den gasprijs met 1 cent te verlagen. De heer K. de Boer wil in de eerste plaats nog zeggen dat hij meent dat het in het belang van de gemeente en van de gemeentenaren is, dat de schommelingen in gas- en electriciteitsverbruik zoo klein mogelijk zijn, dat men dus niet het eene oogenblik tot het vaststellen van een lagen gasprijs moet overgaan als men ten slotte, als de gasverlichting belangrijk is uitgebreid, voor het vraag stuk komt te staan: we kunnen niet leveren of we moeten den prijs verhoogen, waardoor dan de menschen weer naar de electriciteit worden gedreven. Ook in dat ver band moet men de zaak onder de oogen zien. De heer Oosterhoff heeft gezegd dat men dankbaar moet zijn dat er een vermindering van het gasverbruik komt, omdat men daardoor in een toestand komt dat vernieuwing van de gasfabriek niet noodzakelijk is. Maar spreker meent toch dat men op dit oogenblik reeds aan de toekomst moet denken en maatregelen moet treffen opdat, wanneer dat tijdstip is aangebroken, men met een schoone lei met dat bedrijf kan beginnen. Spr. meent dat dit een economische bedrijfspolitiek is. Spreker zal met den heer Van der Schoot niet gaan debatteeren over het beschikbaar stellen van apparaten. Ook bij het idee van den heer Van der Schoot zal men reeds waardevolle inlichtingen kunnen krijgen bij de Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 367 Voortzetting der vergadering op Vrijdag 28 December. femeente-gasfabriek, die ook voor de gemeentenaren van belang zijn. De heeren Tulp en Westra zijn spreker aangevallen, omdat hij omtrent den handel een standpunt heeft ge huldigd, clat door de heeren niet wordt gehuldigd. Hij wil er in de eerste plaats op wijzen dat Mercurius nog altijd de god is van den handel en van de dieven. En in de tweede plaats wil spreker er op wijzen dat uit een studie welke hij den heer Westra ook kan aanbevelen - van professor Bolkenstein, die een studie heeft ge maakt over den handel in Griekenland en het uitoefenen van het bedrijf van zeeroover, wel blijkt dat er ook in den tegenwoordigen tijd nog een zeer nauw verband tusschen die twee dingen bestaat, zoodat spreker niet te veel heeft gezegd. Waarom moeten anders de ver bruikers door tal van wetten beschermd worden tegen de handelaren, waarom dan die uitgebreide keurings dienst op elk terrein, waarom dan de boter- en kaas- merken, als de handel zoo reëel is en het beste levert tegen den laagsten prijs? Neen, dat is het beginsel van den handel niet; het eenige beginsel is: op welke wijze kan ik het meeste verdienen? De heer Tulp (wethouder) constateert dat de heer K. de Boer en hij het niet eens zijn. Diens uitdrukkingen hebben spreker gefrappeerd, juist omdat hij in den han del is. Spreker staat er op te verklaren dat dergelijke dingen als de heer De Boer zegt in den gewonen handel niet voorkomen maar 't is mogelijk dat het bij Excel sior gebeurt. De heer De Boer spreekt over Mercurius, over dieven en kooplieden. Spreker vindt dat absoluut verkeerd. De heer De Boer heeft het over den keurings dienst. Excelsior heeft zeker nooit men den keurings dienst kennis gemaakt. Maar daarom gaat spreker niet beweren dat de handel van Excelsior verkeerd is. Spr. gelooft dat de heer De Boer ook steeds zijn best doet de beste kwaliteit te geven voor 't geld die hij geven kan. Dat neemt echter niet weg dat er in alle branches verkeerde menschen zijn, wier handelingen spreker echter niet voor zijn verantwoording wenscht te nemen. Spreker stond altijd op 't standpunt, niet om van de menschen te plukken wat hij kon, maar om hun te geven waar ze recht op hadden. En dat is het algemeene standpunt in den handel. Mevrouw Buisman-Blok Wijbrandi vraagt of de heer Tiemersma een voorstel doet. De Voorzitter meent dat de heer Scheltema een voor stel wenscht te doen. De heer Scheltema (wethouder) zou willen voor stellen de kwesties omtrent den gasprijs en den bouw van een nieuwe fabriek nog eenigen tijd aan te houden, oin die zaken in de lichtcommissie en in het college nader onder de oogen te zien en daarna met nadere voorstellen bij den Raad te komen. De Voorzitter zegt dat het volkomen waar is wat de heer Beekhuis zegt, dat de effecten van het reservefonds van de gasfabriek zijn genoteerd tegen de aankoop- waarde een systeem dat spreker ook niet juist vindt en ook dat de waarde van het reservefonds daar door in werkelijkheid niet 200.000.bedraagt. Spr. weet niet precies wanneer besloten is het zoo te doen maar wel, dat het al een .betrekkelijk oud besluit is. Het is ook waar dat de nominale waarde op 't oogenblik niet is de reëele waarde. Een tweede kwes tie is echter of, als men de effecten niet behoeft te rea- liseeren, men ze dan niet mag stellen niet boven pari maar wel op pari; er zijn meer instellingen, die dat wel doen. De heer K. de Boer vraagt of het mogelijk is de residu-waarde van de Gasfabriek vast te stellen. Dit lijkt spreker een zeer moeilijke kwestie, ook omdat die zaak noch in de commissie noch in het college ter sprake is geweest. De staat, vormende bijlage II bij deze be grooting, „Berekening van de afschrijving over 1924", geeft hier wel eenigszins een leidraad. Spreker heeft daar ook al in zitten kijken, maar daaruit is ook niets positiefs te zeggen. We weten wel dat daar posten op staan, aangevende de vermoedelijke waarde op 1 Ja nuari, die met de fabriek niets te maken hebben, dat er andere posten op staan, die vrijwel heelemaal vervallen en dat weer andere posten gedeeltelijk kunnen worden gebruikt, wanneer tot het bouwen van een nieuwe fa briek wordt overgegaan, doch er is niet uit te komen, het is niet mogelijk in de pauze te zeggen wat de residu waarde is van de Gasfabriek. Het lijkt spreker dan ook beter dat het voorstel van den heer Scheltema wordt aangenomen. De toestand aan de Gasfabriek is zeer eigenaardig. Spreker zou haast zeggen dat de afname aan de Gas fabriek en de gasprijs ongeveer met elkaar in balans komen. De mogelijkheid bestaat om den gasprijs met 1 cent te verlagen, in 1921 is de winst geweest ruim 51.000.in 1922 weer ruim 51.000.in 1923 schijnt de winst 80.000.te zullen worden en voor 1924 is ook het hooge cijfer van 80.000.geraamd. Als men nu nagaat dat het vorig jaar met verlaging van den gasprijs met 1 cent ongeveer 50.000.was ge moeid en dat dit bedrag nu ongeveer 60.000.zal zijn, dan blijkt, dat het nu mogelijk is dat er 1 cent van I den gasprijs af gaat. Spreker meent echter dat een ver laging van den gasprijs positief tot gevolg zal hebben een verhooging van het gebruik. De heer Tiemersma heeft al gezegd dat den laatsten tijd eenige afname in het gebruik viel te constateeren. Als nu de prijs wordt verlaagd zal het gebruik misschien weer iets gaan stij gen. Men mag dus aannemen dat in verband met de capaciteit van de fabriek en den prijs, die voor het gas wordt gevraagd, de toestand in balans is, stationnair, en dat die stationnaire toestand precies ligt aan de bo venste grens van de capaciteit van de fabriek. Zoodra er meer afname komt, zal er een nieuwe fabriek noodig- zijn, waarvan het gevolg is dat de oude fabriek van nul 1 en geener waarde wordt en daarmee dus een kapitaal weggaat, dat op 't oogenblik zeer productief is. Aan den anderen kant zal er zeer veel geld moeten worden be taald voor een nieuwe fabriek en het gevolg daarvan zal zijn dat onvermijdelijk de gasprijs weer zal moeten stij gen. Dat verschil in prijs zal des te grooter zijn. als nu de winst wordt besteed om te komen tot verlaging van den gasprijs. De prijs van het gas kan dan op den duur, als de kolen nog iets gaan zakken, wel eens 2 cent min der worden, maar die prijs zal positief 3 ct. meer moeten bedragen dan op 't oogenblik, wanneer er een nieuwe fabriek komt. Tenzij er dan bijzondere omstandigheden zijn, zal de prijs dan dus met een sprong van 5 cent naar boven moeten. Het positief gevolg daarvan is dan weer een mindere afname van gas, men heeft dan een nieuwe fabriek gebouwd, doch het gevolg is dat het ge bruik misschien tot de capaciteit van de oude fabriek terugkeert. Men zit hier voor een moeilijk vraagstuk, dat ook reeds in de gasconimissie in bespreking is geweest en bij Burgemeester en Wethouders. Daar is gezegd is het niet beter, als men positief overtuigd is dat er een nieuwe fabriek moet komen, dat men de winsten reser veert en deze niet gebruikt voor verlaging van den gas- prijs? Spreker geeft toe, ten slotte zullen die reservee ringen tenzij zij lange jaren, maar dat moeten dan ook heel wat jaartjes zijn, daartoe mee helpen op den kostprijs van de nieuwe fabriek niet zooveel invloed uitoefenen. Het gaat er dus eigenlijk om den gasprijs niet te verlagen, omdat men daar positief in ziet de noodzakelijkheid van het bouwen van een nieuwe fa briek, daardoor verhooging van den prijs en daardoor weer verlaging van het gebruik. Dat is de vicieuze cirkel, waarin men ronddraait en waar niet is uit te komen. Daarom voelt spreker er het meest voor dat het voorstel-Westra wordt aangehouden.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 39