370 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923
Voortzetting der vergadering op Vrijdag 28 December.
antwoord geven. Er zijn duurder en meer materialen
noodig dan het vorig jaar en omgekeerd.
De heer Hooiring moet herhalen wat reeds de heer
K. de Boer heeft gezegd dat diegene, die hier is aange
wezen om de gestelde vragen te beantwoorden, niet in
staat is een flink antwoord te geven. Toch is het gas
bedrijf niet zoo reusachtig ingewikkeld. Spreker vraagt
daarom aan den wethouder of deze de begrooting wel
met den directeur van de'gasfabriek heeft besproken.
Wanneer dit wel het geval mocht zijn, moest hij toch
volledig op de hoogte zijn van de veranderingen die zijn
aangebracht. Als de wethouder er niets van weet, laat
hij dat dan bekennen, dan kunnen zij, die wat te vragen
hebben, zich de moeite besparen.
De heer K. de Boer wil het Burgemeester en Wet
houders niet moeilijk maken, maar als het al niet zoo
dicht bij 1 Januari was, zou hij voorstellen de beraad
slagingen over deze begrooting te schorsen. Dit is toch
geen manier van behandelen. Als men niet in staat is de
vraagstukken, die aan de orde komen, op een degelijke
manier te behandelen, moest men geen wethouder willen
zijn. Spreker vindt dat deze wethouder niet de man is.
De heer Hooiring verklaart dat, wanneer hij nu moet
beslissen over de begrooting van het Gasbedrijf, hij zijn
stem moeilijk daaraan kan geven, omdat men niet weet
wat er omgaat. Verzoeken om inlichtingen worden niet
of niet voldoende beantwoord.
De Voorzitter wil trachten te verklaren hoe de zaak
zit. Natuurlijk kan hij ook niet verklaren hoe al die
cijfers zoo verschillend zijn. Misschien de directie zelf
ook niet. Het is toch, zooals reeds gezegd is, de oude
toestand die bij de ter sprake gebrachte posten weer
naar voren treedt, en die spreker, na het optreden der
nieuwe wethouders heeft getracht, zooveel mogelijk te
verbeteren. Het is hem echter blijkbaar niet gelukt,
reeds dadelijk op alle slakjes zout te leggen. Hij geeft
echter toe dat zulks noodzakelijk is, en dit zal moeten
geschieden bij een volgende begrooting. De zaak is
deze het is tot nu toe altijd zoo geweest, dat men van
de gasfabriek een begrooting kreeg, waarop cijfers
voorkwamen die niet waar waren. Zoo heeft spreker het
gevonden en hij heeft zulks niet kunnen verantwoorden.
Natuurlijk kon hij echter niet van technische zaken de
cijfers beoordeelen en zeggen ze zijn fout. Fouten als
de hier aangewezene had de Directie moeten zien. Maar
altijd waren de cijfers die op de begrooting van de gas
fabriek werden geraamd, veel te hoog. Dit had tot ge
volg, dat op de begrooting slechts een kleine winst werd
geraamd, maar dat de rekening sloot met een groote
winst. Wat de heer Oosterhoff noemde is gewoonweg
een gekkigheid, die niet op de begrooting mocht voor
komen. Maar ook de gascommissie heeft zich deze
dingen laten ontglippen. Daar werd een begrooting
goedgekeurd, die een verliescijfer aanwees van
f 20.000.Spreker heeft toen gezegd dat is geen
begrooting er is minstens 80.000.winst. Toen is
de begrooting teruggezonden en toen ze weer werd
ingediend werd er 80.000.winst geraamd. Spreker
zou dit alles niet gezegd hebben als het tegenwoordig
college niet over deze zaak werd aangevallen. Maar
men heeft hier nog te doen met toestanden die het
vroeger college heeft goedgevonden, en dus kon spreker,
hetgeen daartegen is gesproken, niet laten op het tegen
woordige college.
De heer Hooiring heeft er niet aan gedacht, den Voor
zitter eenig verwijt te maken. Het is niet te vergen dat
deze alles wat bij de bedrijven gebeurt zou kunnen ver
antwoorden. Dat kan niet. Waarvoor heeft men anders
den wethouder van de bedrijven? Hij heeft alleen maar
willen constateeren dat, toen de begrooting van ge
meentewerken aan de orde was, men van den 'betrokken
wethouder antwoorden kreeg, zooals men die ver
wachten kon. Hier zijn heel eenvoudige vragen gedaan.
Waarom is nu déze wethouder niet in staat daarop een
antwoord te geven Spreker herhaalt, dat toch het
minste wat men van den wethouder der Bedrijven had
mogen verwachten, wel is, dat hij deze begrooting had
besproken met den directeur. Spreker gevoelt, dat dit
niet is gebeurd, en dat de wethouder maar heeft geslikt
wat hem is voorgelegd. Spreker stelt dus niet het college'
in gebreke, maar wel den wethouder die bij deze be
grooting is betrokken. Hij is nog maar jong raadslid in
deze gemeente, maar als hem ooit zooiets overkwam,
op een dergelijke plaats, en hij ook van te voren met
zooveel ophef op die plaats aanspraak had gemaakt,
zou hij in staat zijn de zaal te verlaten. Hij hoopt dan
ook voor een dergelijke blunder gespaard te blijven.
De heer Visser zal ook de laatste zijn om het col
lege in zijn geheel een verwijt te maken van wat bij deze
begrooting is voorgevallen. Van den Voorzitter kan ook
moeilijk gevergd worden, dat hij met alle takken van
dienst volledig op de hoogte is. Maar aan den betrokken
wethouder zou spreker de vraag willen stellen, of hij
wel de oude en de nieuwe begrooting naast elkaar heeft
gelegd, en artikel voor artikel nagegaan, de verande
ringen genoteerd en om opheldering gevraagd heeft.
Men staat hier nu voor een moeilijk feit, want de wet
houder blijkt incompetent te zijn en niet in staat de
noodige inlichtingen te geven. Men kan dus bezwaarlijk
deze begrooting behandelen. En vooral na de toelichting
door den Voorzitter gegeven, heeft zich spreker afge
vraagd, of het niet mogelijk is, zich van deze begrooting
los te maken.
De heer K. de Boer sluit zich aan bij het betoog van
de heeren Hooiring en Visser. Ook hij denkt er niet aan
van den Voorzitter te vergen, dat hij zich zoo in elke
post van de begrootingen zou moeten inwerken dat hij
alle vragen kan beantwoorden. Maar van den betrokken
wethouder mag men wel verwachten dat hij de grootste
posten voldoende kan verdedigen. Daar heeft de Raad
recht op. Spreker heeft in het betoog van den Voorzitter
een ernstige schrobbeering gevoeld aan het adres van
den directeur der Lichtbedrijven. En hij moet ook zeg
gen, na alles wat hier is gebleken, is die schrobbeering
ten volle verdiend. Als men eerst een verlies raamt van
20.000.en het blijkt dan later dat er 80.000.—
winst is, dan, zoo zegt spreker, „breekt m'n klomp".
Hij wil er niet veel meer van zeggen maar alleen dit
opmerken dat, als hij stond op het standpunt van den
heer Oosterhoff, dat bij de bedrijfsbegrootingen Burge
meester en Wethouders ten naastenbij gebonden zijn aan
de daarbij toegestane credieten, hij dan deze begroo
ting niet verder zou willen behandelen. Hij staat ten
opzichte van deze begrooting, die een productief bedrijf
betreft, echter niet op dat standpunt, maar beschouwt
haar meer als een algemeen schema.
De Voorzitter wil even rectificeeren hetgeen hij straks,
uit het hoofd, mededeelde omtrent de begrooting van
het gasbedrijf. De geschiedenis is in werkelijkheid als
volgt. Oorspronkeijk werd op de begrooting een saldo
geraamd van 80.000.Daaronder was 50.000
saldo van het vorige jaar, zoodat de winst voor 1924
werd geraamd op 30.000.Toen de begrooting her
zien was, was het saldo uitgetrokken op 131.000.
zoodat de winst nu een 50.000.hooger werd ge
raamd dan aanvankelijk. Het was de laatste jaren altijd
de gewoonte de begrooting aan den ruimen kant te
maken, onder het motto: „De gemeente behoeft er niet
op toe te leggen en evenmin komen de winsten aan
de gemeente. Wat geeft het dus of de begrooting niet
juist is?" Spreker vond dit standpunt niet juist en heeft
daarom getracht de juiste cijfers op de begrooting te
brengen. Daarbij zijn hem echter nog enkele dingetjes
uitkomen, waarop nu een volgende keer zal gelet
«orden.
De heer Oosterhoff wil, evenals de heer K. de Boer,
Je behandeling der begrooting niet vertragen, maar
jiidt wel dat de Raad moet laten blijken dat hij zich
nog niet alles onder den neus laat duwen. Hij stelt
Jaarom voor den post „Gasolie" (volgno. 25) te ver
lagen met 10.000.
De Voorzitter merkt op dat daardoor het winstcijfer
tiet 10.000.— verhoogd zou worden.
Het voorstel wordt ondersteund en dadelijk in stem
ming gebracht.
Het wordt aangenomen met 15 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen de heeren Oosterhoff, Tiemersma,
K. de Boer, O. F. de Vries, Hooiring, Hofstra, Muller,
Ij. de Vries, Dijkstra, B. Molenaar, Beekhuis, Van der
Schoot, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de
keren Visser en M. Molenaar.
Tegen stemmen: de heeren Scheltema, Lautenbach,
Tulp, Fransen, Westra, Weima, Jansen en Koopmans.
De heer K. de Boer wenscht er nog de aandacht op
ie vestigen dat, naar hem ter oore is gekomen, bij het
maken van sleuven voor de gasbuizen en de electrische
sabels het herhaalde malen is voorgekomen dat de eene
dag mannen van de gasfabriek kwamen om een sleuf
le graven, een buis te leggen en de sleuf weer dicht te
gooien en dat den volgenden dag menschen van het
electriciteitbedrijf kwamen en ook weer een sleuf groe
ven etc. Voorts dat het herhaaldelijk schijnt voor te ko
men, dat de electrische kabels boven op de gasbuizen
ivorden gelegd, zoodat, wanneer er een lek is in de gas
buis, de gasfitter genoodzaakt is er het Electriciteitbe
drijf bij te halen. Men heeft zoodoende dubbele onkosten
en loopt voorts de kans dat of het een of het ander be
schadigd wordt. Spreker vraagt daarom deze zaken on
der de oogen te willen zien en, zoo de beweringen juist
blijken, te zorgen dat zulks niet weer gebeurt.
Dan wijst spreker er nog op dat hij gehoord heeft
dat met sommige inrichtingen op het terrein van de gas
fabriek, wanneer ze niet gebruikt worden, wel wat al
Ie royaal wordt omgesprongen. De cokesbreker b.v. zou
niet het onderhoud krijgen dat hij behoeft. Hij zou niet
gemenied worden als de buitenlaag er af is, etc. Spr.
vraagt of Burgemeester en Wethouders deze zaak eens
nader willen onderzoeken.
De heer O. F. de Vries wil ook opmerken, dat het hem
heeft getroffen dat bij den aanleg van nieuwe straten er
niet voor gezorgd wordt door Gemeentewerken dat reeds
dadelijk de leidingen voor gas- en electriciteit worden
gelegd. Nu gebeurt het dat de straat pas klaar is en dat
er dan weer sleuven moeten gemaakt worden voor de
kabels en de buizen.
De heer Scheltema (wethouder) meent te weten dat
er steeds op gelet wordt, dat geen kabels op de gas
buizen worden gelegd. Hij hoort dan ook min of meer
van de mededeeling van den heer K. de Boer op. Hij
hoopt echter de zaak te onderzoeken, evenals die van
bet onderhoud der inrichtingen op het terrein van de
gasfabriek.
De beraadslagingen worden gesloten.
Volgno. 25 wordt met 10.000.-verlaagd en dien
overeenkomstig vastgesteld.
Volgnos. 24 en 2656 worden onveranderd vastge
steld, waarna het totaal der Uitgaven wordt vastgesteld.
Aan de orde zijn de Baten.
Volgnos. 123 worden onveranderd vastgesteld,
waarna het totaal der Ontvangsten onveranderd wordt
vastgesteld.
De ontwerp-begrooting van de Gasfabriek, hierna in
stemming gebracht, wordt, gewijzigd overeenkomstig
het voorstel-Oosterhoff, vastgesteld met 20 tegen 3
stemmen.
Tegen stemmen de heeren Hooiring, Westra en
Jansen.
Aan de orde is de concept-begrooting van het
Electriciteitbedrijf.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer Muller wil, na de geschiedenis met de be
grooting van de gasfabriek, waaruit is gebleken dat op
de respectieve vragen die gedaan worden, of niet of
slechts ten deele wordt geantwoord, het den betrokken
wethouder maar niet verder lastig maken. Hij stelt
daarom voor deze begrooting maar te aanvaarden,
zooals ze daar ligt.
De heer K. de Boer is het met zijn partijgenoot Muller
niet eens. Hij meent een algemeene opmerking te moeten
maken, in 't belang der gemeente en in aansluiting met
een het vorig jaar ingekomen adres.
Spreker heeft de begrootingen der laatste drie jaren
eens naast elkaar gelegd en daaruit gezien, dat het ver
bruik van electrischen stroom volgens enkel tarief elk
jaar beduidend is toegenomen. In 1922 werd het ver
bruik geschat op 525.000 K.W.U., in 1923 op 680.000
K.W.U. en voor 1924 op 903.800 K.W.U. Dit stemt tot
blijdschap, gezien ook de afname van stroom volgens
speciaal tarief, die op deze begrooting geschat wordt
op een hoeveelheid hooger dan in 1922 en 1923. Dit
duidt op een vooruitgang van de industrie. Behalve uit
de cijfers van stroomafname, blijkt het vermeerderd ge
bruik ook uit het aantal meters dat geplaatst is. Het
vorig jaar werd dit geschat op 3200, nu op 3880. Even
eens uit het bedrag van de afname van stroom per meter,
hetgeen in 1919 gemiddeld 152 K.W.U. was en nu ge
schat kan worden op 233 K.W.U.
Verder blijkt uit de begrooting van 1922 dat toen van
het Provinciaal Electriciteitsbedrijf naar schatting zou
worden afgenomen 1660 K.W., terwijl voor 1924 wordt
berekend 1710 K.W. Een kleine stijging dus.
Terwijl het aantal K.W.U. is gestegen van 3.049.100
tot 4.142.000, is de maximum -capaciteit, die het P.E.B.
aan de gemeente levert, ongeveer gelijk gebleven. Nu
meent spreker uit de gegeven cijfers te mogen afleiden,
dat het gebruik van electriciteit voor de huishouding
stijgende is. Waar nu aan het P. E. B. enkel vergoed be
hoeven te worden de meerdere K.W.U., daar met de
zelfde maximum-belasting kan worden volstaan, omdat
de afname voor huishoudelijk gebruik in den regel valt
buiten de uren van hoogste belasting, daar meent spr.
dat het op den weg der gemeente ligt om te bevorderen,
dat op een of andere wijze, welke dat laat hij aan Bur
gemeester en Wethouders over, het aan de afnemers
van electriciteit voor huishoudelijk gebruik mogelijk