380 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923
Voortzetting der vergadering op Zaterdag 29 December.
politieke beschouwingen ook niet. Het spijt mij dat U
er den eersten dag niet was, maar dan had U het maar
aan een ander moeten opdragen.
De heer Visser U liet den heer IJ. de Vries we!
begaan.
De Voorzitter: De hamer was klaar.
De heer Visser: Ik ben in één minuut klaar dat
de heer IJ. de Vries heeft meegewerkt om „Gemeente
belang" te doen vertegenwoordigen
De Voorzitter: Ik vraag U nogmaals U bij de jaar
wedden van de wethouders te houden. Daar heeft „Ge
meentebelang" als zoodanig niets mee te maken.
De heer Visser zal dan aan den wenk van den Voor
zitter gehoor geven en spreken over het salaris van de
wethouders. Hij kan niet meegaan met het voorstel van
de heeren IJ. de Vries en Van der Schoot en meent dat
het salaris van 3000.kan worden gehandhaafd. De
heer IJ. de Vries zegt wel dat de tegenwoordige werk
kring van de wethouders niet den vollen man eischt,
maar spreker is dat nog niet met hem eens. Hij meent
dat de functie van wethouder tegenwoordig wel van
dien aard is, dat, wil men deze functie serieus bekleeden,
daarvoor wel de volle man wordt gevraagd. Dan vraagt
spreker niet dat door een wethouder precies 6 dagen
wordt gewerkt hij heeft liever een wethouder met
capaciteit die 4 dagen werkt dan een met geringer capa
citeit die 6 dagen werkt. De waarde van het werk zit
niet altijd in het aantal dagen maar in de meerdere of
mindere capaciteit. Spreker gelooft dat, als men
den waarborg heeft dat een wethouder daar zit
in het belang van de gemeente en hij voor
zijn taak is berekend, dus niet daar zit als uit
vloeisel van een politieke combinatie, zoo'n wet
houder dan in het particuliere leven ook een salaris kan
verdienen dat parellel loopt met een salaris van
3000.De bedrijven van de gemeente zijn steeds
meer uitgebreid en breiden zich nog steeds meer uit.
Spreker meent daarom dat men niet aan de 500.
per wethouder moet raken, dat zal absoluut geen voor
deel geven. Men kan gerust die 3000.blijven be
steden, als de wethouders berekend zijn voor hun taak
en die kennen van a tot z. Spreker is tegen het voorstel
van den heer IJ. de Vries om de wethouderssalarissen te
verminderen met 500.Hij weet niet of dit voorstel
van den heer De Vries een uitvloeisel is van het feit,
dat men op 't oogenblik 4 wethouders heeft, terwijl
destijds de meening heeft post gevat dat men het met
3 wel kon doen. Spreker meent deze kwestie wel ter
sprake te mogen brengen bij de wethouderssalarissen.
Hij meent dat, waar er 4 wethouders zijn, deze ook
allen een functie moeten vervullen en dat dus ook de
portefeuille van Financiën in handen moest worden ge
bracht van een wethouder. Met alle respect voor de
persoon van den Voorzitter en voor diens administra
tieve kennis blijft spreker op het standpunt staan, dat
men hier een verantwoordelijk wethouder van Financiën
had moeten hebben. Spreker kan zich van dat idee niet
losmaken. Het gaat niet tegen de persoon van den
Voorzitter en diens administratieve capaciteiten
De Voorzitter: Neen, dat weet ik wel.
De heer Visser daar gaat het niet tegen. Maar
als men 4 wethouders daarstelt en deze salarissen daar-
stelt, dan moeten die wethouders ook bekwaam zijn en
anders persoonlijk zooveel eergevoel hebben dat zij
zeggen: w'j zijn er "iet voor berekend. Als men eerst
in openbare organen de idee lanceert dat de financieele
toestand van de gemeente ergerlijk is en als men dan in
de gelegenheid is den toestand te verbeteren, doch
zoo'n wethouder zwijgt dan als een mof terwijl boven
dien blijkt dat hij voor zijn taak niet berekend is en geen
gegevens kan verstrekken, dan moet zoo iemand eerlijk
bekennen: ik ben mis geweest, wij hebben, tot onzen
spijt, een onfaire politiek gevoerd.
De heer K. de Boer kan met het voorstel van den heer
IJ. de Vries ook niet meegaan; hij vindt dat dit voorstel
eigenlijk nergens naar lijkt. Als de heer IJ. de Vries had
voorgesteld de wethoudersssalarissen te verhcogen van
3000.tot 5000.dan had spreker misschien ge
zegd dat hij daarin meeging. Afaar dit voorstel rooit
kant noch wal.
Spreker staat op het standpunt dat ten minste twee
van de wethouders, die achter de groene tafel zitten
een dagtaak hebben aan het werk, dat zij in hun afdee-
ling vinden; de wethouder van Onderwijs en de wet
houder van Openbare Werken zullen de handen vol
hebben oan den tak van dienst, dien zij onder zich heb
ben. Het is gebleken dat hun afdeeling is een uitgebreide
tak van dienst en een tak van dienst, die voortdurend
de zorg van alle menschen heeft. Spreker staat op het
standpunt dat, afgescheiden van de politieke richting
van de wethouders, een betaling van de functie van
wethouder met 3000.per jaar eigenlijk een schan
dalige betaling is, die nergens op lijkt. Spreker begrijpt
ook niet de reden en de motieven, waarom men met dit
voorstel is gekomen. Tenzij het schuldbesef is; dat is
de eenige verklaring, die spreker er aan kan geven. Men
heeft indertijd zoo'n keel opgezet dat men wil en zal
bezuinigen en nu moet daarvoor een post komen, dat
eischt nu het fatsoen. Spreker kan het niet anders zeg
gen hij is het hierin eens met den heer Visser - het
is als een fanfare, als een vlag, die de lading van de
schuit dekt.
De heer IJ. de Vries zal geen voorstel doen om het
presentiegeld te verlagen van 7.50 tot 5.Spreker
is daar hartelijk blij om; men moet in dit geval een beetje
de werkelijke verhoudingen onder de oogen zien. Wat
is het geval? Als men zich op het standpunt stelt
spreker zal dat niet doen dat het werk dat een raads
lid voor de gemeente verricht, even goed moet worden
betaald als vakarbeid, dan is een bedrag van 7.50
per zitting ook nog niet veel. Want buiten het werk hier
wordt door een raadslid nog heel wat ander werk ge
daan om zich op de hoogte te stellen van den gang van
zaken, o. a. de fractie-vergaderingen, waar de dingen
worden besproken, de commissie-vergaderingen, de
zittingsdagen voor de verkiezingen, die heelemaal niet
worden betaald, ofschoon dit in sommige andere ge
meenten wel het geval is. Voor mijn part, aldus spreker,
kunnen deze woorden een slechten indruk naar buiten
maken, maar ik durf er gerust voor uit te komenhoe
wel het niet mijn persoonlijk belang geldt dat ik er
blij om ben dat de heer IJ. de Vries dat voorstel niet
heeft gedaan.
Inzake de pensionneering van de wethouders heeft
mevrouw Buisman een voorstel in de richting van dat
van den heer Westra gedaan. Spreker gelooft dat, als
mevrouw Buisman haar voorstel nader onder de oogen
ziet, zij tot de concusie zal komen dat het niet deugt.
Spreker wil toegeven dat de toestand op 't oogenblik
niet ideaal is; hij vindt het ook onnoodig dat, als een
wethouder aftreedt,om welke reden dan ook, en zijn ge
wone inkomsten tot een bepaald peil doorgaan, daar dan
nog een pensioen aan wordt vastgehecht. Het pensioen
is juist ingesteld om deze reden, dat een wethouder uit
zijn bedrijf is gegaan of door het aanvaarden van die
lunctie zijn gewone inkomsten heeft moeten derven.
Spreker wil nu in de eerste plaats zeggen dat een tijd
perk van 5 jaren, zooals mevrouw Buisman voorstelt,
heel moeilijk met de werkelijkheid in overeenstemming
is te brengen. Neem maar het geval, dat men een wet
houder op leeftijd heeft, die zijn oude functie heeft ver
laten of zijn bedrijf aan kant heeft gedaan en die na zijn
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923.
Voortzetting der vergadering op Zaterdag 29 December.
381
aftreden geen nieuw werk meer kan vinden, neem aan
dat het zal gelden een wethouder, die komt te overlijden,
ook in dat geval zal het oude bedrijf zijn verlaten en zal
de weduwe geen inkomsten meer hebben. Als er eenige
verandering in de regeling van de pensionneering zal
worden gebracht, dan is het goed en noodig dat daartoe
geen onbekookte voorstellen worden gedaan, maar dan
moet men die zaak eens nader bekijken. Spreker meent
dat bij Gedeputeerde Staten deze regeling is, dat de
afgetreden Gedeputeerde en de weduwe van een Gede
puteerde pensioen genieten, wanneer de inkomsten van
de betrokkenen blijven beneden een bepaald bedrag. Het
lijkt spreker niet onverstandig de zaak in die richting
ie wijzigen en hij zou er dan dit aan willen toevoegen
dat hij dan de pensioenen zélf een beetje hooger zou
willen stellen. Hij geeft dit als een idee, niet als een
voorstel; spreker meent dat deze zaak niet rijp is voor
een beslissing.
Spreker zou dus aan de vergoeding die aan de wet
houders wordt betaald, niet willen raken, het presentie
geld van de leden van den Raad niet willen verlagen en
ook de pensionneering van de wethouders niet slechter
willen maken, doch daar in de toekomst misschien wel
ongerechtigheden uit willen wegnemen.
Een paar dingen, die spreker aan den heer Oosterhoff
wilde zeggen, zal hij nog even in petto houden. Deze
zaak is voor hem echter afgedaan.
De heer Beekhuis moet eerlijk zeggen dat hij eigenlijk
na de uitvoerige toelichting van den heer K. de Boer,
die precies hetzelfde heeft gezegd wat spreker had willen
zeggen, wel van het woord zou kunnen afzien. Spreker
wil nu alleen dit nog zeggen dat hij het voorstel van den
heer IJ. de Vries absoluut niet gemotiveerd vindt. Hij
begrijpt niet wat voor motieven daarvoor zijn en heeft
daar opzettelijk op gewacht. De heer IJ. de Vries heeft
gezegd dat hij op heel wat bezuinigingsvoorstellen is
teruggekomen, maar waarom wil hij dan dat deze be
zuiniging wordt aangenomen? Dat motiveert hij daar
volstrekt niet mee. De heer K. de Boer heeft op een
uitnemende wijze uiteengezet dat de betrekking van wet
houder van dien aard is, dat deze vrijwel zoo langzaam
aan den geheelen man neemt en dat er dus eerder sprake
is van verhooging van de salarissen dan van verlaging.
Den heer Koopmans gaat het net als den heer Beek
huis; na de uiteenzetting van den heer K. de Boer kon
hij eigenlijk over het punt salarissen van de wethouders
wel zwijgen. Hij wil echter even hierop wijzen, om aan
te toonen dat eigenlijk de kwestie een beetje ingewikkeld
is, dat ook wel een regeling kan worden gemaakt dat
het salaris nog eenigen tijd zal doorgaan nadat het ambt j
is neergelegd. Een dergelijke regeling verdient ook wel
overweging. Spreker meent dat er zich wel eens een
geval heeft voorgedaan dat, toen iemand ophield wet
houder te zijn, hij niet direct weer verdiensten kon krij
gen. Spreker voert dit alleen aan om meer te doen uit
komen, dat het vraagstuk niet zoo eenvoudig is, waarom
hij het voorstel om de wethouderspensioenen af te schaf-
(en, onbekookt zou vinden.
De Voorzitter deelt mede dat de heer IJ. de Vries zijn
voorstel aldus heeft gewijzigd:
„Ondergeteekenden stellen voor Gedeputeerde Sta
ten uit te noodigen de wethouderssalarissen te ver
lagen van 3000.tot f 2500.per jaar."
Het zal den Raad bekend zijn dat, al wordt dit voorstel
aangenomen, de betrekkelijke post toch moet worden
uitgetrokken op 12.000.Mochten de salarissen dan
door Gedeputeerde Staten worden vastgesteld op
2500.dan kan de post verlaagd worden.
De heer Westra zou naar aanleiding van zijn voorstel
nog wel een enkel woord willen zeggen en ook naar
aanleiding van het voorstel van den heer IJ. de Vries,
dat daarmee verband houdt. Spreker kan niet meegaan
met het voorstel van den heer IJ. de Vries, om de wet
houderssalarissen te verlagen, omdat hij niet inziet dat
die salarissen te hoog zijn. Maar bovendien zou dit
slecht overeenkomen met sprekers eigen voorstel, omdat
dit al eenigszins verband houdt met de salarissen, zoo
als die thans zijn.
Spreker staat op dit standpunt. Wat de salarissen
betreft, weet men precies wat daaraan wordt uitgegeven,
maar de pensioenen zijn eigenlijk een slag in de lucht.
Het doet spreker genoegen van den heer K. de Boer te
hebben vernomen dat deze den toestand op 't oogenblik
ook niet ideaal acht en ook een van sprekers bezwaren
hij heeft er Donderdag een tweetal genoemd on
derschrijft, n.l. dit, dat het pensioen ten goede komt ten
deele aan menschen, die het absoluut niet noodig heb
ben, omdat hun gewone inkomsten doorgaan. Waar dit
bezwaar van die zijde is onderschreven, behoeft spreker
daar niet nader op terug te komen.
Een ander bezwaar is dat het pensioen een zoo langen
tijd kan aanhouden, dat men het ook moet betalen daar,
waar de mogelijkheid bestaat dat, na een voorloopige
derving van inkomsten als gevolg van het waarnemen
van het wethoudersschap, een andere toestand ontstaat.
Op die manier zullen de pensioenen op den duur een
ondragelijke last voor de gemeentefinanciën worden.
Spreker heeft echter wel zooveel vernomen dat op 't
oogenblik voor zijn voorstel hier geen meerderheid is te
vinden. Hoewel hij nog steeds het liefst heeft dat de
wethouderspensioenen worden afgeschaft, zou hij er nu
toch voor te vinden zijn een zoodanige wijziging in zijn
voorstel te brengen dat het meer gaat in den geest als
door den heer K. de Boer is gezegd. Spreker zou dan
ook wel willen voorstellen dat er een commissie wordt
benoemd, die nader onder de oogen zal zien op welke
wijze de pensionneering van de wethouders moet ge
schieden en die de wijziging van de regeling daarvan
zal voorbereiden. Spreker meent goed gehoord te hebben
dat voor zijn voorstel hier geen meerderheid is te vinden.
De Voorzitter meent dat het laatste voorstel van den
heer Westra de meeste kans heeft om aangenomen te
worden; dit is ten slotte een compromis tusschen alle
mogelijke meeningen. Spreker zou echter willen vragen:
waarom een commissie en waarom niet een onderzoek
door Burgemeester en Wethouders?
De heer Westra: Dat kan ook.
De Voorzitter meent dat een commissie ad hoe op
haar plaats is als de meening van Burgemeester en
Wethouders lijnrecht indruischt tegen de meening van
den Raad, wanneer Burgemeester en Wethouders dus
moeilijk een voorstel kunnen formuleeren, omdat hun
eigen oordeel anders is dan dat van den Raad. Het zou
ook kunnen gebeuren dat een bepaald punt door speci
aliteiten moet worden onderzocht en de behandeling
daarvan moet worden voorbereid. Dan kan spreker be
grijpen dat het onderzoek aan een commissie moet wor
den opgedragen, maar anders is het college van Burge
meester en Wethouders een permanente commissie.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi staat er ook niet
op dat over het voorstel, dat zij straks heeft gedaan,
dadelijk wordt beslist. Zij acht het ook zeer waarschijn
lijk dat er wel andere middelen zijn om aan ongeveer
dezelfde bedoeling tegemoet te komen. De regeling bij
Gedeputeerde Staten, die de heer K. de Boer noemt, zou
haar op 't oogenblik zelfs meer toelachen dan haar eigen
voorstel. Spreekster zou dus een wijziging van de ver
ordening bij Burgemeester en Wethouders willen aan
bevelen en hoopt dat Burgemeester en Wethouders met
voorstellen bij den Raad zullen komen en daarbij reke
ning zullen houden met de ideeën, die in den Raad naar
voren zijn gekomen.