388 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923, Voortzetting der vergadering op Zaterdag 29 December. De Voorzitter: De wethouder, die het aangaat, heeft het genoteerd. De heer K. de Boer zou, waar de Voorzitter heeft ge sproken over een wijziging van de verordening op de uitstallingen, in overweging willen geven ook het uit stallen van eet- en drinkwaren langs de openbare straat te verbieden. Spreker vindt dit verbazend onhygiënisch. De Voorzitter zegt dat meteen onder de oogen kan worden gezien of een dergelijke bepaling er bij onder is brengen, hoewel de heer De Boer hierbij iets anders op 't oog heeft dan spreker. Waar spreker over sprak, was een verkeersaangelegenheid; de bedoeling daarvan was om daar, waar de uitstalling op de stoepen hin derlijk is voor 't verkeer, wèl in te grijpen, doch daar, waar 't niet hindert, niet in te grijpen. De kwestie, die de heer De Boer naar voren brengt, kan echter meteen wel onder de oogen worden gezien. De heer Hooiring zal zich, voor 't oogenblik, tevreden stellen met het antwoord, dat hem door den Voorzitter is gegeven. Hij meende dit even te moeten zeggen, opdat hieruit niet zou worden afgeleid, dat hij te zijner tijd niet op de kwestie terug zal komen. Spreker stelt zich dus voorloopig tevreden met het antwoord van den Voorzitter en ziet met belangstelling den verderen gang van zaken tegemoet. De heer Muller is door de mededeeiingen van den Voorzitter niet heelemaal tevreden gesteld. Hij was er al eenigszins op voorbereid dat er een dergelijk alge meen antwoord zou komen. Maar hij meent dat bij het surveilleeren des nachts door agenten in burgerkleeding en per fiets even goed op de onwilligen controle is te houden door middel van controle-klokken op verschil lende plaatsen, als thans bij de posten te voet gebeurt. De Voorzitter: Wij zullen die zaak nader onderzoeken. De beraadslagingen worden gesloten. Volgnos. 228239 worden onveranderd vastgesteld. Volgno. 240. Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichtingf 72,242.77 De beraadslagingen worden geopend. De heer IJ. de Vries heeft gister al bij het Electriciteit- bedrijf op dezen post gewezen. Hij wil wel zeggen dat de straatverlichting hier verbazend is verbeterd bij wat we hier gewoon zijn, op sommige zou hij de verlichting zelfs luxueus willen noemen. Spreker zal geen bezwaar maken tegen dezen post, niettegenstaande hij bijna de hoogte heeft bereikt als in den oorlogstijd alleen zou hij een wijziging willen voorstellen omdat deze post bijna 20.000.te laag is, volgens zijn berekening zelfs nog meer. De heer De Boer heeft gister ook ge noemd de cijfers 6000.en 9000.als uitgaven van het Electriciteitbedrijf voor de straatverlichting. Dan worden door de Gasfabriek ook nog onkosten gemaakt n.l. 2000.en 500.welke uit de gemeentekas moeten worden betaald. Maar die 6000.en 9000. voor werkloonen zijn ook uitgaven die door de licht fabrieken worden besteed voor de straatverlichting. Bovendien, bij het Electriciteitbedrijf stond wel vermeld alschrijving op de straatverlichting en rente van het kapitaal, maar bij de Gasfabriek heeft spreker dit abso- luut niet kunnen vinden. Het komt hem toch voor dat j dit ook een post is, die drukt op de straatverlichting. Als men de straatverlichting als een afzonderlijk iets beschouwt dan moeten het geheele kapitaal, dat daarin is gestoken en alle kosten, die daaraan worden besteed worden opgeteld. Spreker heeft verder bij de Gasfabriek geen salaris van de lantaarnopstekers kunnen vinden, dit is dus ook niet in deze 72.000.verwerkt. Naar zijn meening zal deze post met minstens 20.000.— moeten worden verhoogd. De Voorzitter wil wel even de zaak verduidelijken. Men was ook bij dezen post „Onderhoud der lantaarns en verdere kosten der verlichting" gebonden aan het opgegeven model. Het lijkt spreker achteraf ook maar beter dat men in het vervolg ook achter dezen post maar streepjes zet en verder een nieuwe post inlascht voor wat de gemeente aan de bedrijven moet betalen voor de straatverlichting. Deze post is verkeerd omschreven, de raming betreft niets anders dan het vermoedelijk ge bruik van gas en electriciteit voor de verlichting, dus een uitkeering aan de bedrijven voor het verschaffen van licht. Het onderhoud van de lantaarns hoort hier niet onder. De post is overgenomen van het model en is dus in zooverre niet goed dat de omschrijving niet juist is. De heer IJ. de Vries zegt dat daardoor dan het cijfer ook niet juist is. Zijn indruk was dat de kosten van de geheele verlichting niet meer waren dan 72.000. Maar na becijfering blijkt hem dat de post wel een 90.000.a 100.000.— zou moeten zijn. De Voorzitter geeft volkomen toe dat de werkelijke kosten van de straatverlichting veel meer zijn dan 72.000.Hier had moeten staan „Gas en electrische stroom voor de straatverlichting" dan was het in orde geweest. Deze post geeft dus een verkeerden indruk. De beraadslagingen worden gesloten. Volgno. 240 wordt onveranderd vastgesteld. Volgnos. 241250 worden onveranderd vastgesteld. HOOFDSTUK IV. Volksgezondheid. De beraadslagingen worden geopend. De heer O. F. de Vries zou hierbij graag in 't alge meen iets willen zeggen, het betreft de volgnos. 252, 253 en 256. Het is spreker als oud-wethouder bekend dat door Burgemeester en Wethouders voor, spreker zal het maar noemen, de geneeskundige armenverzorging, een commissie is benoemd, waarvan spreker de eer had voorzitter te zijn. Deze commissie had tot opdracht den geheelen geneeskundigen dienst hier in Leeuvyarden onder de oogen te zien, ook het punt Atoederschaps- zorg, waarvoor hier al een paar jaar een memoriepost op de begrooting heeft gestaan. Waar nu deze com missie in 't voorjaar van dit jaar rapport heeft uitge bracht, wil spreker aan Burgemeester en Wethouders vragen of er ook plannen zijn om aan dit rapport uit voering te geven en of deze ook eerstdaags aan den Raad zullen worden overgelegd. De Voorzitter moet eerlijk zeggen dat hij zich niet kan herinneren hoever precies de zaak is. Zij is in be spreking geweest bij Burgemeester en Wethouders maar zij zit vast in verband met de bestemming van het Militair Hospitaal, daardoor is zij blijven liggen. De Raad zal zich herinneren dat door het college aan het Militair Hospitaal al een bestemming was gegeven, maar dat dit door den Raad is afgestemd. Spreker kan echter wel meedeelen dat Burgemeester en Wethouders ook wel inzien dat er iets zal moeten gebeuren met het AAilitair Hospitaal en dat zij dus ten aanzien daarvan zoo spoedig mogelijk bij den Raad zullen komen, hetzij met oude, hetzij met nieuwe voorstellen. Dan komt tevens in behandeling de zaak door den heer O. F. de Vries bedoeld. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 389 Voortzetting der vergadering op Zaterdag 29 December. De beraadslagingen worden gesloten. Volgnos. 251261 worden onveranderd vastgesteld. De volgende posten maken onderwerp van beraad slagingen uit: Volgno. 262. Schoolartsen-instituut f 5,700. 263. Moederschapszorg Memorie. 264. Uitgaven ter zake van de gemeente lijke badinrichting f 3,430. De heer Tiemersma wil bij volgno. 264 zijn genoegen uitspreken dat wij sedert de komst van de Belgische vluchtelingen eerst een nood-badinrichting hebben ge kregen in de Oude Waag en dat we thans zoover zijn, dat we een nieuwe badinrichting hebben. Hiermee is ten deele uitvoering gegeven aan de bedoeling, die bij den Raad voorzat. Want deze bedoeling was niet alleen om een dergelijke gelegenheid te maken in een zeker gedeelte van de stad; dan gelooft spreker dat het beter was geweest een flinke badinrichting te maken in het centrum der stad. Spreker zou nu eerst willen vragen, ook in verband met de cijfers van inkomsten en uitgaven van deze in richting: Nu blijkt dat deze badinrichting feitelijk geen bijzondere eischen stelt aan de gemeentefinanciën, is nu van het college ook te verwachten dat tot uitbreiding van de badgelegenheid in meerdere deelen van de stad zal worden overgegaan? In verband met volgno. 255 Kosten van het lidmaatschap der Nederlandsche veree- niging voor volks- en schoolbaden", welke post op 1.— is geraamd, meent spreker dat de vraag of er meer bad inrichtingen moeten komen, zeer zeker een punt van overweging in het college heeft uitgemaakt. Door de veranderde inrichting van de scholen, door de eenheidsschool, zal er meerdere badgelegenheid ten behoeve van de hygiëne aan de school moeten komen, zal men schoolbaden moeten instellen. Sprekers vraag is nu of de Raad voorstellen tot een dergelijke uitbrei ding van het college zal kunnen verwachten. Het is spreker bekend dat van deze badinrichting een flink ge bruik wordt gemaakt en dat het op bepaalde dagen er ook wel overstelpend druk is. Spreker gelooft niet dat men dit zal kunnen voorkomen, maar hij meent toch dat, wanneer het bij een badinrichting als deze, die op een betrekkelijk afgelegen punt van de stad is gelegen, ge beurt dat daar menschen een 1 V2 uur zitten te wachten voor zij aan beurt komen, men wel van het college kan verwachten dat het de badgelegenheid ten behoeve van de volkshygiëne en in overeenstemming met de bedoe ling van den Raad wil uitbreiden. Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi herinnert zich dat vroeger, zij meent voor 4 jaar, door den Raad een commissie is opgedoekt, die was ingesteld om een on derzoek te doen naar de mogelijkheid van het tot stand brengen van een zweminrichting. Waarom toen die com missie is opgeheven, is haar niet recht duidelijk gewor den. Spreekster meent dat toen is gezegd dat de com missie niet zoozeer meer noodig was en dat men wel het vertrouwen had dat er ook door Burgemeester en Wet houders wel aan zou worden meegewerkt. Maar tot nog toe zitten we hier met alle waardeering voor de goede bedoelingen van Burgemeester en Wethouders wer kelijk nog zonder zweminrichting en is daarvan ook niets meer gehoord. Het is zeer zeker een heel moeilijk pro bleem, maar het is niet de eerste keer dat daarover hier wordt gesproken en het zal zeer zeker ook niet de laatste keer zijn. Spreekster meent dat alsnog de zaak moet worden onderzocht door het college en, als dat niet kan, dan zal er weer een commissie moeten worden ingesteld. Want het lijkt haar toch heel vreemd toe dat, wat in andere plaatsen wèl kan, in Leeuwarden onmogelijk zou zijn. We staan in het teeken van bezuiniging, waarom men een zweminrichting misschien eenigszins een luxe zal noemen. Spreekster is het daarmee niet eens, zij gelooft dat een zweminrichting hier zoo noodzakelijk is, dat deze dan ten minste een zeer noodzakelijke luxe ge noemd zou moeten worden. Spreekster sluit zich volkomen aan bij wat de heer Tiemersma heeft gezegd; eigenlijk zou zij wel graag willen dat de heer Tiemersma er een voorstel van maakte om in een ander deel van de stad een tweede badin richting te maken. De heer Tiemersma heeft expres geen vocistel inge diend, omdat hij meende dat een dergelijke bedoeling altijd bij den Raad heeft voorgezeten, n.l. om op ver schillende punten van de stad, spreker meent drie, een badinrichting te bouwen. Pas als men zal hooren dat het college van dit voornemen afziet, gelooft spreker dat de tijd voor het indienen van een voorstel is ge komen. De heer K. de Boer gelooft dat men in verband met artikel 262 „Schoolartsen-instituut" niet kan roemen over de voortvarendheid van Burgemeester en Wethou ders. Als spreker zich wel herinnert ligt de herziening van de verordening, waarop door den heer Zandstra en spreker amendementen waren ingediend, er al sedert het aftreden van den heer Schoondermark als wethou der, naar spreker meent ongeveer 4 jaar geleden. En als hij jaar op jaar het schoolverslag van den schoolarts naziet, leest hij telkens weer dat èn hiervoor èn daarvoor de hulp van een schoolverpleegster dringend noodig is. Bovendien komt onder dit punt voor een memoriepost voor den schooltandarts. Die kwestie is ook terugge wezen naar Burgemeester en Wethouders, omdat de Raad van oordeel was dat de zaak niet voldoende was voorbereid. Sedert heeft men van die dingen hier echter niets meer gehoord. Spreker meent echter dat het hier een zaak van groot belang geldt, want wij moeten niet alleen de kinderen geestelijk opvoeden, maar het is meer dan noodig dat ook de lichamelijke opvoeding en vooral de hygiënische op de school ter hand genomen wordt. Spreker behoeft niet te memoreeren, omdat het alge meen bekend is, dat verschillende kinderen in de huis gezinnen niet een hygiënische opleiding krijgen. Van de school kan in dit opzicht een verbeterende invloed uit gaan, ook op het gezin, waarin het kind leeft. Spreker u il daarom in sterke mate er op aandringen dat de her ziening van die bepaalde verordening binnen den kortst mogelijken tijd haar beslag krijgt. Het lijkt hem toe dat daarmee niet meer kan worden gewacht. Spreker wil er in verband met de gezondheid van het jonge kind ook op wijzen dat het, in de jaren, waarin het de meeste beweging en de beste hygiënische ver zorging noodig heeft, juist op school is, die het kind tot onbewegelijkheid doemt. Hij meent dat men hiermee in voldoende mate rekening dient te houden. Dan wil spreker hierbij nog een paar punten ter sprake brengen, die hier niet rechtstreeks onder vallen. In hetzelfde schoolverslag wordt op bladzijde 13 gezegd dat in de scholen niet voldoende gelegenheid bestaat om de handen, vooral na het verlaten van de W. C., te wasschen. De oorzaak hiervan is dat in de scholen geen handdoeken beschikbaar kunnen worden gesteld. Als dat zuinigheid moet heeten, dan is dat zuinigheid op den smalsten kant. Spreker leest in het verslag: „In school 14 waren nu in alle lokalen waschge- legenheden aangebracht, waardoor de mogelijkheid bestond dat kinderen, die de W. C. hadden bezocht, hierna hun handen zouden kunnen wasschen. Hierbij werd gedacht aan de spreuk: jong gewend, oud ge daan. Helaas stonden ook hier de financiën de zinde lijkheid in den weg, voor dat doel konden geen hand doeken worden verstrekt." Spreker gelooft toch niet dat dit in orde is.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 50