298 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 De heer M. Molenaar kan niet zeggen dat dit voorstel uitmunt door duidelijkheid en volledigheid; men slaat den Raad hier met cijfers om de ooren dat men er van duizelt. Spreker mist hierbij ook het advies van de Financieele Commissie, wat hij vooral bij een belangrijk punt als dit noodig acht. Als de Fiancieele Commissie ergens voor noodig is, dan is het toch zeker hiervoor, om over dergelijke zaken advies te geven. Spreker zou ook graag een toelichting hebben, waarom men hier de voorkeur geeft aan de leening van 1 millioen en verder kan hij met het onder punt III genoemde voorstel niet accoord gaan. De Voorzitter zegt dat de heeren hier veel meer achter zoeken dan er in zit, hoewel spreker moet toe geven dat het een zeer ingewikkelde kwestie is. Spreker wil, als antwoord op het bezwaar van den heer Molenaar betreffende punt III, beginnen met te zeggen dat Burge meester en Wethouders natuurlijk zullen aflossen op de leening, die voor de gemeente het duurste is, maar dan moet ook op die leening afgelost kunnen worden. Op de leening van 2 millioen mag niet extra worden afgelost, daarmee afgeloopen. Op de vraag van den heer Molenaar, waarom de Financieele Commissie niet is gehoord, zou spreker zeggen: 't is een zuiver formeele kwestie. Toen indertijd Gedeputeerde Staten de leening met Kingma's Bank hebben goedgekeurd, is dit gebeurd op voorwaarde dat het gedeelte van de leening, voor crisisuitgaven, ad 450.000.—, in 10 jaren extra zou moeten worden af gelost. Dat afgelost moet worden, staat dus als een paal boven water: onder die voorwaarde is de leening goedgekeurd. Dat de af te lossen som tot een bedrag van 90.000.is opgeloopen, komt, doordat vorige jaren niet is afgelost, maar het geld toen is gereserveerd; men had ook de vorige jaren al moeten aflossen. Dit zijn geen bedragen, die Burgemeester en Wethouders voorstellen, maar zij staan in het besluit van Gedepu teerde Staten als voorwaarde tot goedkeuring van de leening. Men heeft hier dus alleen nog maar te praten op welke leening zal worden afgelost. Nu was in het leeningsbesluit van Gedeputeerde Staten omschreven dat de aflossing moest geschieden op een 5 leening, wat op dat moment de duurste leening van de gemeente was. Na dien tijd is echter de 6 leening gekomen en was het dus voordeeliger dat daarop werd afgelost dan op een 5 Toen hebben Burgemeester en Wethouders aan Gedeputeerde Staten gevraagd of zij het goedvon den dat het volgend jaar op de op dat moment voor de gemeente voordeeligste leening werd afgelost en of zij de woorden 5 leening in hun besluit wilden vervangen dooi 6 leening of, als zij heel royaal wilden zijn, daarin wilden zetten: de leening, welke voor aflossing voor de gemeente de voordeeligste is. Dit laatste nu is door Gedeputeerde Staten goedgevonden en gedaan en de Raad moet thans alleen bepalen op welke leening zal worden afgelost. Burgemeester en Wethouders stel len nu eenvoudig voor af te lossen op de 6 dus de duurste leening. De som van aflossing staat vast, even als dat er afgelost moet worden; het komt dus hier op neer of de aflossing zal plaats hebben op de 6 leening met Kingma's Bank. Wat het aanwijzen van de leeningen, waarop aflossing moet plaats hebben, door Burgemeester en Wethouders betreft, heeft het college eenvoudig gezegd, dat men met dergelijke dingen den Raad niet meer behoeft lastig te vallen, omdat, als vaststaat dat afgelost moet worden en ook de som is bepaald, de Raad natuurlijk zal mee gaan in de voorstellen omtrent de leeningen, die Burge meester en Wethouders aanwijzen. Dit is een kwestie die 10 jaar loopt, daarna is men van de extra-aflossing af. De Financieele Commissie is niet gehoord, omdat spreker deze zaak zoo eenvoudig en zoo natuurlijk be schouwt, dat z. i. de Financieele Commissie haar tijd wel aan ernstiger zaken kan besteden. De som staat vast, dat afgelost moet worden staat ook vast en dat nu op de duurste leening zal worden afgelost is het eenige wat thans aan den Raad wordt gevraagd. De heer M. Molenaar meent toch hij leest mis schien verkeerd dat de Raad de keus heeft tusschen twee leeningen. De Voorzitter zegt wel dat aflossing op de 2 millioen niet kan, maar uit het voorstel meent spreker uitdrukkelijk te moeten lezen dat aflossing op de leening van 450.000.ook mogelijk is. Uit de stukken moet dus worden opgemaakt dat den Raad de keus is gelaten. Verder heeft spreker zoopas nog vergeten te vragen op welke wijze die 45.000.plus 3 X 15.000.is overgehouden. Dat is hem niet duidelijk. De Voorzitter kan zich best begrijpen dat dit hier gevraagd wordt en dat de raadsleden het hebben ver geten. Zij hadden het echter kunnen weten, doch spreker neemt aan dat de leden niet alles kunnen onthouden. Spreker wil dan de opmerking maken dat een leening van 450.000.als zoodanig niet bestaat, maar dat dit bedrag is verwerkt in de leening van 2 millioen. Er is een leening aangegaan voor allerlei objecten van bui tengewone werken en daarbij is tevens geleend het be drag van 450.000.voor crisis-uitgaven; dat zit in die 2 millioen. Wat betreft de bedragen van 45.000.en 3 X 15.000.deze heeft men elk jaar op de begrooting kunnen vinden. Deze bedragen zijn uit de gewone mid delen gereserveerd en thans bij elkaar gestort, zoodat men thans 90.000.uit de gewone middelen beschik baar heeft. Die bedragen zijn door Gedeputeerde Staten voorgeschreven. De beraadslagingen worden gesloten. Afet algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. III. Op voorstel van den Voorzitter wordt in geheime vergadering overgegaan. IV. Na heropening der openbare vergadering wordt voortgegaan met de behandeling van de punten van den oproepingsbrief. 13 (Agenda no. 13). De ontwerp-begrootingen van de baten en lasten der gemeentebedrijven en de ont- werp-begrooting der gemeente, alle dienst 1924 (bijlagen 1923 no. 33, 1924 nos. 1 en 2). De Voorzitter deelt mede dat het zijn bedoeling was dat in de algemeene beschouwingen ook werden be trokken de beschouwingen, door Burgemeester en Wet houders neergelegd in het stuk, dat zij bij de begroo tingen hebben ingediend (bijlage 33) en dat na de al gemeene beschouwingen de punten o, b. c, d en edoor Burgemeester en Wethouders aan het eind van bijlage 33 voorgesteld, in stemming worden gebracht, waarom spreker verzoekt ook die punten in de algemeene be schouwingen te betrekken. De algemeene beraadslagingen worden geopend. De heer Westra: Mijnheer de Voorzitter! Het is zeer zeker sedert onheuglijke tijden voor de eerste maal dat hier een begrooting wordt aangeboden door een college van Burgemeester en Wethouders waarvan een lid der Roomsch-Katholieke raadsfractie deel uitmaakt. Dit feit acht ik van zoo groote beteekenis voor dat deel der ingezetenen dezer gemeente, waarvan die raads fractie kan geacht worden hier de bijzondere vertegen Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 woordigster te zijn, dat ik dit als uitgangspunt van mijn betoog wil maken bij deze algemeene beschouwingen. hl vroegere jaren was het den Katholieken zelfs niet mogelijk hier door eigen kracht leden in den Raad te brengen en het blijft de onaantastbare roem der liberale partij van toen, dat steeds een of twee katholieken door hen in den Raad dezer gemeente werden gebracht. Verder ging hun welwillendheid evenwel niet en van het dagelijksch bestuur der gemeente was de Katholiek wel niet in theorie, maar wel practisch. qualitate qua bijna, uitgesloten. Het is voor onze partij goed geweest, dat met het verdwijnen der liberale overheersching tegelijkertijd de evenredige vertegenwoordiging is ingevoerd, want ik vrees dat anders, niettegenstaande alle liefde voor ver draagzaamheid en alle zin voor gemeentebestuur los van politiek, wij weinig kans gehad hadden tusschen alle andere partijen ons een plaats in dezen Raad tc verze keren. De evenredige vertegenwoordiging heeft onze fractie versterkt hier teruggebracht en heeft ons bij de groote verdeeldheid onder de andere partijen de gelegenheid geboden ook eens deel te nemen aan het dagelijksch bestuur der gemeente, om ook daar te toonen dat onze Katholieke beginselen ons geenszins in den weg behoe ven te staan om ook in een overwegend andersdenkende gemeente met vrucht ook op die plaats werkzaam te zijn. Misschien dat dit te zijner tijd eens aanleiding kan geven, dat men ook op de lagere en laagste plaatsen van den gemeentedienst eens meer gebruik maakt van de diensten der Katholieke inwoners. Wanneer ik in dit verband eens even opmerk, dat bij Gemeentewerken van de 72 man vaste werklieden er 2 Katholiek zijn en bij de Reiniging van de 112 ook 2 De heer K. de Boer: En bij de gasfabriek dan? De heer Westra: Daar is 't in orde, daar is de ver houding goeddan zal men kunnen begrijpen, dat men van Roomsch-Katholieke zijde wel eens den indruk krijgt, dat men eenvoudig geweerd wordt; in theorie is dit niet waar, maar de resultaten zijn weinig anders. Het is uit deze overweging dus, dat wij daarmede hebben willen aantoonen dat ook in de hoogere be- stuursfunctie's de Katholiek evengoed op zijn plaats is als ieder ander, dat wij de politieke constellatie van het oogenblik hebben benut om een wethouderszetel te be zetten. Dat wil niet zeggen, dat wij uit een oogpunt van evenredige vertegenwoordiging aanspraak zouden ma ken op een permanente plaats in het college, maar dat wil wel zeggen dat wij, overtuigd ais wij zijn, dat wij van anderen op dit punt weinig of wellicht niets hebben te verwachten, onze kansen bij gelegenheid niet onbenut zullen laten, onder voorwaarde nochthans dat wij over geschikte krachten beschikken, want het gemeentebe lang gaat bij ons voorop. Ik kom thans tot de begrooting zelf en wensch op de eerste plaats eenige opmerkingen te maken over het financieel beleid, zooals dit uit de aangeboden begroo ting naar voren komt. Daar gaat onder den druk der heerschende conjunctuur in handel en bedrijf een alge meen geroep uit om bezuiniging bij de verschillende overheidsdiensten bezuiniging is als een modewoord geworden. En zooals het opvolgen van de mode in den gangbaren zin genomen eenerzijds aange naam kan aandoen aan het oog en een zekere satisfactie kan geven aan de betrokkenen, maar anderzijds ook vele gevaren met zich medebrengt en soms hare beoe fenaren tot domme slaven maakt, zoo heeft ook deze mode zeker iets aantrekkelijks en iets goeds, maar stelt zij anderzijds haar opvolgers bloot aan het gevaar dom me dingen uit te halen en feiten te stellen, die voor het algemeen belang allerminst dienstig zijn. Burgemeester en Wethouders zijn zich zeker ook van deze gevaren bewust geweest en hebben zich in deze niet al te mo dieus getoond; in de begrooting zelve is elke bezuini ging allerwege gelaten, in de bijlage komt ze schuchter om den hoek kijken. Ik kom op die bijlage straks nog wel terug, in 't algemeen wil ik er wel van zeggen, dat ik van bezuiniging, zooals die een mode-artikel is, niet te veel moet hebben. De bezuiniging, zooals men die kent, wil besnoeien op allerlei uitgaven en ze achter wege laten die feitelijk voor een gemeentebestuur noodzakelijk zijn te doen. Ook op de uitgaven voor werkverruiming enz. zou ik niet willen bezuinigen en ik zou ook niet te vinden zijn voor een bezuiniging, die de bestaansvoorwaarden van hen, die in gemeentedienst zijn, zou aantasten. Wanneer men echter op andere wijze wil bezuinigen, heb ik wel de opvatting, daartoe eenigs- zins te willen meewerken. Het staat er ongeveer zoo voor. In de oorlogs- en in de na-oorlogsjaren hebben ook de verschillende over heidsdiensten zich niet geheel kunnen onttrekken aan een zekeren invloed of geest, die uitging van de O.-W.- erigheid, die in de wereld heerschte en waarbij men meende, dat men allerlei uitgaven kon en moest doen, die, goed beschouwd, achterwege hadden kunnen blij ven. Men heeft toen eenigszins vergeten elk dubbeltje om te keeren en ik acht nu wel den tijd gekomen om eens na te gaan of niet allerlei uitgaven achterwege kunnen blijven en of in het algemeen niets iets in het beheer kan worden veranderd, waardoor bezuiniging kan worden verkregen. En dan meen ik dat ook in deze begrooting zelve nog wel eenige bezuiniging ware te bereiken, zonder dat dit aan verschillende belangen schade zou behoeven te veroorzaken en wel door de commercieele lijn, die in de latere jaren in onze gemeentelijke huis houdingen meer en meer gevolgd wordt, nog wat sterker aan te halen. Het financieel beheer onzer gemeentelijke huishouding laat m. i. nog steeds te wenschen over; wanneer ik zie dat het totaal der schulden bijna 12 mil lioen bedraagt, waarvan groote bedragen geleend zijn tegen 5 tot 6'/2 dan doet het eenigszins onaange naam aan te vernemen dat het reservefonds der gemeen telijke gasfabriek is belegd voor 1 ton in 4 en 4(4 rentende stukken en voor de andere ton als los geld zeker nog minder rente doet. Als ik zie, dat het Woningbedrijf 1500.— rente denkt te maken van kasgeld, de Gas fabriek ook 1500.en de Drinkwaterleiding 4000. en dat daarnaast het Electriciteitbedrijf belangrijke be dragen aan kasgeld zal moeten leenen, waarvoor 18.960.aan rente wordt uitgetrokken en de Reini ging voor hetzelfde doel 6500.uittrekt, dan vraagt men zich af of het beheer wel op de juiste commercieele leest is geschoeid. Dit klemt te meer, als men zich her innert hoe ons onlangs op volkomen regelmatige wijze bekend werd dat de gemeente zeer belangrijke bedragen aan kasgeld heeft te beleggen, waarvoor het soms zeer bezwaarlijk is een voldoend rentegevend en tegelijk deugdelijk emplooi te vinden. En nu ben ik er wel van overtuigd, dat dit alles zeer keurig in overeenstemming is met de desbetreffende verordeningen en overeenkomstig de wet, maar aan de eischen van goede koopmanschap voldoet dit systeem niet. Er zal m. i. door een juiste en goed opgezette com mercieele organisatie van het geheele financieele beheer zeer belangrijk zijn te bezuinigen op rente-uitgaven. Wanneer b.v. het reservefonds van de Gasfabriek be stond uit een administratiepost, terwijl het geld door de gemeente kon worden gebruikt, dan zou door aflossing van dure leeningen een besparing van 4000.kunnen verkregen worden. Ook een uitgave van 18.960.aan lente voor kasgeldleening van het Electriciteitbedrijf lijkt mij niet voldoende gemotiveerd en het dient onder de oogen te worden gezien of niet op voordeeliger wijze hierin is te voorzien, door o. a. het centraal kasbeheer eenigermate uit te breiden. Het lijkt mij allerminst juist, dat wij geld uitzetten bij allerlei financieele instellingen en zelf voor een onderdeel

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 5