300 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 van onze gemeentelijke huishouding weer geld tegen hooge rente moeten leenen. Hier is een bezuiniging te krijgen die alles vóór heeft en niets tegen, die niet be hoeft te gaan ten koste van hen, die dat bezwaarlijk kunnen dragen. In het algemeen gaat het ook niet op dat wij met een schuld van bijna 12 miilioen ons de weelde veroorloven ruim in de kasmiddelen te zitten, wij moeten die kas middelen zoo gering mogelijk houden en minder schul den aangaan of. zoo dit noodig en mogelijk is, oude schulden aflossen. Een opmerking, die bij een andere wijze van behan deling der begrooting in de sectie's had gemaakt kunnen worden en wellicht daar voldoende beantwoord, moet ik thans hier plaatsen, dat is, dat ik een post rente voor belegd kasgeld in de gemeente-begrooting niet heb kunnen vinden. Er schijnt bij Burgemeester en Wethouders een zekere neiging te bestaan om van het tegenwoordig levende geslacht te halen wat er van te halen is, waarvan dan later het nageslacht zal kunnen profiteeren, zoodra men eens met dat systeem gaat breken. Een voorbeeld vinden wij in de begrooting der gasfabriek, daar luidt de ver ordening dat, als uit de winst het peulschilletje van 2 ton gereserveerd is, deze winst voortaan ten goede zal komen aan de exploitatie van het navolgende jaar. Nu blijkt echter uit de hier aangeboden begrooting, dat we! de 51 mille winst van 1922 op deze begrooting wordt overgebracht maar met nog 80 mille van 1924 ten goede gaat komen aan de exploitatie van 1926. Zoo voort gaande zal men via de even jaartallen bij 2000 terecht komen, en als het met de oneven jaren niet minder gaat, zullen de gelukkige stervelingen, die dan leven, gratis gas kunnen gebruiken, dankbaar zich herinneren de voorvaderen, die de lasten zoo blijmoedig voor hen ge dragen hebben. Hoewel ik als vader van een groot gezin uitteraard eenige neiging heb om het nageslacht wel gezind te wezen, meen ik toch dat het in deze jaren van laagconjunctuur niet de tijd kan wezen om dergelijke spaarpotjes voor onze kindskinderen bijeen te garen en dan te gaan jammeren dat de belasting hier zoo hoog en het leven zoo duur is, zoodat wij de meer gunstige be lasting-objecten niet in de gemeente kunnen houden. Ik kan dan ook nu reeds mededeelen dat ik bij de behan deling der begrooting voor de gasfabriek zal komen met een voorstel tot verlaging van den gasprijs tot 10 ets. Dit gedeelte van mijn betoog was reeds opgezet aan de hand van de gedrukte begrooting, toen mij uit de bijgevoegde begrootingsstukken ten stadhuize bleek, dat de directeur en de commissie adviseerde de gasprijs niet te verlagen om zoodoende een reserve te vormen voor een eventueel nieuw te bouwen gasfabriek. Dit is even wel op de eerste plaats in strijd met de bedrijfsveror- dening, die bepaalt, dat de winst aan de exploitatie van het navolgende jaar ten goede komt. Bovendien mag de vraag gesteld worden hoe die fabriek tot stand had moeten komen, indien de kolenprijs niet van 22.tot 18.50 was teruggeloopen. Ook heeft dit advies be trekking op een geraamde winst van 80.000.terwijl deze nu 131.000.is geworden; dit verschil wordt overigens door de stukken niet nader opgehelderd. Het argument dat een verlaging van den gasprijs remmend zou werken op verhooging der electriciteitsafname, lijkt mij minder gelukkig; men kan niet den gasgebruikers te veel afnemen, omdat de electriciteit niet voldoende wordt afgenomen; bovendien, dit bedrijf werkt ook met winst. Al het andere wat ik heb besproken is bezwaarlijk in concrete voorstellen vast te leggen, ik hoop evenwel dat Burgemeester en Wethouders mijne opmerkingen wel ter harte zullen willen nemen, opdat in deze richting, zij het niet direct dan althans op den duur, het noodige worde bereikt. Waar ik nog steeds aan het onderwerp bezuiniging ben, daar kan ik gevoeglijk hier inlasschen de bespreking van een voorstel, dat ik onlangs reeds heb aangekondigd, namelijk het afschaffen van de pensioenregeling voor de wethouders. Ik dien daaromtrent thans een voorstel in, mede onderteekend door den heer Weima, van den volgenden inhoud „Ondergeteekenden stellen voor dat de Raad be sluite In te trekken de verordening regelende de pension- neering van wethouders, zooals die is vastgesteld volgens gemeenteblad no. 19 van 1914 en nader ge wijzigd volgens gemeenteblad no. 39 van 1917." Ter toelichting van dit voorstel kan ik zeggen, dat de voorstellers van meening zijn dat zij deze uitgave niet als strikt noodzakelijk kunnen beschouwen en deze dan ook op de eerste plaats voor afschaffing in aanmerking komt; zij achten het niet verantwoord en niet in overeen stemming met een zoo zuinig mogelijk beheer, om gelden beschikbaar te stellen voor de pensionneering van per sonen, die voor de werkzaamheden, die zij voor de ge meenschap verrichten, h. i. voldoende beloond worden door hun salaris en zij zijn van oordeel dat het waar nemen van het wethoudersschap gedurende een aantal jaren tegen een ruime vergoeding niet het recht behoort te scheppen op een levenslang pensioen. De bij aanneming van dit voorstel te verkrijgen be zuiniging zal weliswaar in de eerstkomende jaren niet van invloed zijn, maar voor de toekomst zal dit de ge meente van groote lasten vrijwaren. Ten overvloede zij hierbij opgemerkt dat het niet de bedoeling is verkregen rechten aan te tasten. Thans kom ik met mijn beschouwingen aan dat deel van bijlage 33 dat als een aanhangsel van de begrooting kan worden beschouwd. Ik wil er dan allereerst op wijzen dat er blijkbaar tusschen het dagelijksch bestuur dezer gemeente en de Commissie voor Georganiseerd Overleg niet die hartelijke en aangename verhouding bestaat, die men daar voor een richtige functionneering van het laatste instituut wel zou wenschen. Daar „is iets" tusschen beide lichamen, dat kan worden be schouwd als de moedervlek die de commissie voor Ge organiseerd Overleg op haar levensweg heeft meege kregen en die naar mijn diagnose ook werkelijk z'n oor zaak vindt bij de geboorte van die commissie. Toen is namelijk één organisatie van het overleg uitgesloten door het toedoen vooral van mijne vrienden van de overzijde en daardoor is die sfeer van onaangename ver houding ontstaan. De fractiegenooten van den heer M. Molenaar, die hier steeds als de paladijn van het georganiseerd overleg fungeert, wat ik hem volstrekt niet als een kwade noot aanreken, hadden toen moeten be denken dat men meer vliegen vangt met een lepel honing dan met een vat azijn. Laten we hopen dat de verhouding tusschen het college en de commissie langzamerhand meer aangenaam moge worden. Inmiddels doet het mij genoegen dat Burgemeester en Wethouders zich ten aanzien van een herziening der salarissen op hetzelfde standpunt stellen als de com missie en het tijdstip voor verlaging niet gekomen achten. Ten opzichte van de verlenging der werktijden even wel wenschen Burgemeester en Wethouders niet het advies der commissie te volgen, maar stellen ze voor de 48-urige werkweek in te voeren. Laat ik vooropstellen dat ik in principe van oordeel ben, dat een werkweek van 48 uren, enkele bedrijven uitgezonderd, eerder te kort is dan te lang. Ik ben zelf gewend langer te werken en ik kan ook niet inzien, dat een korte werkdag meer levensvreugde brengt dan een iets langere, noch dat deze meer bevorderlijk kan zijn aan 's nienschen hoogste doel „God te dienen en zich zelf gelukkig te maken". Ik wil mij bij de beschouwing van deze zaak echter niet stellen op een idealistisch maar op een zuiver prac- tisch standpunt, en dat practische standpunt is dit, dat tot een verlenging van den werktijd slechts moet wor Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. den besloten indien daarvoor voldoende motieven aan wezig zijn en indien daarvan gunstige resultaten zijn te verwachten. En nu acht ik de motieven van Burgemeester en Wet houders wel zeer ongelukkig gekozen. Daar wordt een beroep gedaan op daling der index-cijfers, maar indien dit juist is en ik twijfel daar niet aan en bovendien vast staat dat de loonen hier in overeenstemming waren met de hoogere index-cijfers, dan moet daaruit worden geconcludeerd dat hier kan worden overgegaan tot loonsverlaging, zonder dat de werktijd behoeft te wor den aangetast. Wanneer integendeel de indexcijfers wa-- ren gelijk gebleven en om financieele redenen tot loons verlaging moest worden besloten, dan zou het middel van werktijdverlenging moeten worden aangegrepen om zoodoende de loonen gelijk te houden. Het grootste bezwaar dat ik tegen het voorstel heb is evenwel hierin gelegen, dat nu eenmaal, helaas, de 45-urige werkweek is ingevoerd, bij verlenging van den werktijd te vreezen is dat het nuttig effect hiervan ver loren zal gaan, indien de betrokken werknemers niet con amore medewerken. Daarom zal m. i. tot dezen maatregel slechts moeten worden besloten, indien daar toe de medewerking der betrokkenen is te verkrijgen. En die is in. i. te verkrijgen op een ander tijdstip, wan neer n.l. anders tot loonsverlaging moet worden over gegaan, want dan zullen de betrokkenen misschien liever hebben dat tot werktijdverlenging wordt over gegaan. Ik zal daarom thans om zuiver opportunistische reden tot een werktijdverlenging niet kunnen medewerken. Ten opzichte van afschaffing der vacantiegelden heb ik reeds het vorige jaar verklaard, dat ik daaraan mijn stem kan geven, omreden ik met Burgemeester en Wet houders van meening ben dat het thans geen tijd is tot verstrekken van extra doceurtjes, en m. i. dit kieine of fertje van de betrokkenen mag worden gevraagd. Het is m. i. indertijd ook verkeerd geweest dat deze toelage is verstrekt. Als aangetoond kan worden dat de salarissen te laag zijn, dan ben ik er voor te vinden, dat ze worden verhoogd, maar dergelijke buitengewonig- heden wensch ik hoe eerder hoe liever afgeschaft te zien. Ten slotte kom ik aan de technische salarisherziening. In het algemeen kan ik onderschrijven wat Burgemeester en Wethouders zeggen dat het thans niet de tijd is om over te gaan tot salarisverhooging, maar toch mag de vraag gesteld worden: als er diensten zijn, die oneven redig laag beloond worden, of het dan niet altijd de tijd is oin daarin verbetering te brengen. Het voorstel van de Commissie voor Georganiseerd Overleg, dat in de sub-commissie voor de salarissen met algemeene stem men was vastgesteld, beoogt enkele onbillijkheden weg te nemen. Nu betoogen Burgemeester en Wethouders wel dat hier een zeer gevaarlijk pad betreden wordt, omdat straks ook andere categorieën van ambtenaren op vroeger gedane verzoeken zullen terug komen, maar ik geloof dat deze meening niet juist is. Als ik mij goed herinner, is deze aangelegenheid ook bij de commissie voor Georganiseerd Overleg ter sprake gekomen en is daar door de betrokken bestuursleden te kennen gegeven dat zij niet van plan zijn opnieuw die verhoogingen aan te vragen, m. i. ook al, omdat zij zeer goed inzien dat verhoogingen, aan een zeer groot aantal ambtenaren gegeven, gemakkelijk het dóel zouden voorbijschieten, omdat dan ook te spoediger aanleiding voor een alge meene verlaging zou ontstaan. Wanneer wij zien dat de voorgestelde verhoogingen aan de gemeente in totaal kosten pl.m. 3000.per jaar, waarvan 1900.komt ten laste der lichtbedrij- ven die beide met een belangrijk winstcijfer werken nu weet ik wel dat het winstcijfer van het electriciteit- bedrijf ten goede komt aan de belastingen en dus ook aan de gemeentebegrooting, maar het winstcijfer van de gasfabriek komt daaraan toch niet ten goede zoodat ten slotte slechts een ruim 1000.uit de belastingen moet worden gevonden en men neemt eens kennis van de zeer klemmende argumenten van den Directeur der lichtbedrijven, dan meen ik gerust den Raad te mogen adviseeren de voorstellen der Commissie voor Georga niseerd Overleg te aanvaarden. Argumenten omtrent indexcijfers enz. kunnen hier moeilijk den doorslag geven, omdat het hier gaat over middelmatige inkomens, waarop het ten slotte voor de betrokkenen gemakkelijker is te bezuinigen dan voor hen, die de laagste inkomens hebben. Maar de vraag is hier of de belooningen in overeenstemming zijn met de diensten, die bewezen worden en dan dienen de des kundige adviezen het zwaarste te wegen. De heer H. de Boer: Indien er ooit bij de gemeente begrooting aanleiding is geweest voor het houden van politieke beschouwingen, dan is dat zeer zeker bij de behandeling van deze begrooting het geval. Ik zal dan ook zoo vrij zijn zij het in 't kort de geschiedenis even op te halen en daaruit enkele conclusies te trekken, niet om daarmee in den breede weer op de zaak der afgeloopen verkiezingen in te gaan, maar wel, opdat wordt vastgesteld hoe wij tegenover elkaar staan, in het heden en ook in de toekomst. Ik wensch dan bij voorbaat vast te stellen dat elk jaar, wanneer hier in Leeuwarden gemeenteraadsverkie zingen in 't zicht zijn, men begint te werken met spoken. In 1919 was de rechterzijde zoo gelukkig, met het spook der revolutie te kunnen werken. Omdat ik alles, wat ik ga zeggen, hoop te bewijzen met citaten, zal ik zoo vrij zijn, mij nu en dan van een citaat te bedienen, omdat niets mij meer tegen de borst zou stuiten dan dat ik groote woorden zou gebruiken, zonder deze waar te maken. In het Roomsch-Katholiek Verkiezingsblad van 1919 stond dan ten opzichte van deze zaak: „Neen, wij weten het: Uw gemoed komt in opstand, wanneer gij denkt aan het wee dat U en de uwen zal overkomen, wanneer wij hier de Russische toestanden krijgen. En fier richt gij U op en gij zweert: nooit zullen de Bolsjewisten hier hun tenten opslaan. Zoo lang er nog bloed door uw aderen stroomt zal dit niet gebeuren. Gij schaart U onder de vanen van Vrijwil lige Landstorm of Burgerwacht." En in het manifest van 1919 der Anti-Revolutionnaire Partij stond: „Wilt gij dat a.s. Donderdag de leiding der ge meentezaken in handen komt van de sociaal-demo craten? Vertrouwt ge in deze woelige dagen het be stuur aan mannen, behoorende tot de partij, welke pas overduidelijk uitsprak, dat ze revolutionnair blijft in haar streven, voor revolutie niet zal terugschrikken. Wij willen, wij kunnen dat niet. Wij begeeren een stedelijk bestuur, dat orde en rust weet te handhaven en ons niet zal overgeven aan de ellende der revo lutie." Dat was het spook in 1919. Hoe langer hoe meer zullen wij sociaal-democraten onze kracht moeten zoeken in opbouwend werk in dezen zin, dat wij onze kiezers in lichten omtrent doel en beginselen en eigen streven en omtrent de argumenten, die tegen de partij worden aan gevoerd. Juist de jarenlange scholing, die onder de soci alistische kiezers is geweest, kan er toe bijdragen, dat het werken met spoken nu en in de toekomst waardeloos zal blijken te zijn. Dat heeft ook de uitslag van de ver kiezingen in 1919 bewezen: ons aantal zetels was toen 10 en het blééf 10. En de revolutie is niet gekomen, orde en rust zijn gehandhaafd, niettegenstaande hier een overwegend socialistisch bestuur is geweest. In 1923 kon men met een ander spook werken. Het nieuwe spook was: de belastingcenten. Dit was onge twijfeld wel handig gekozen, misschien nog handiger dan dat van de revolutie. Belastingverlaging toch wilde ieder, daar lag het duimen dik op. Maar als men tracht zonder meer de gedachte te wekken dat men onder een socialistisch bestuur meer belasting moet betalen dan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 6