302 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. onder een liberaal of rechtsch bestuur, dan is er nog al een goed inzicht van de kiezers noodig, om er niet in te vliegen, ook al is daarin betrokken iemand als de heer Van Buuren. Wij hebben met dezen man geen rekening te houden en hij niet met ons, want op bladzijde 16 van zijn brochure schrijft hij: „Leeuwarder kiezers zijn politiek georganiseerd in Anti-Revolutionnaire, Christelijk-Historische, R.-Kath. en Vrijzinnige kiesvereenigingen." Hij is zeker zoo op de socialisten gebeten, dat hij heeft vergeten, dat er onder de kiezers te Leeuwarden ook ecnige zijn, die men socialisten zou kunnen en mogen noemen. (Viaar dit alleen ter inleiding. Dat was dus de belas tingvrees, 't geen aanleiding gaf tot het schrijven van de bekende brochure. Ik geloof dat aan de woorden van den heer Van Buuren, als hij weer eens zooiets schrijft, niet meer veel waarde zal worden gehecht; als men zich 5 millioen vergist, dan gaat dat er nog al mee. Wat schrijft hij? „Het financieel beleid van onze gemeente-huishou ding laat zeer veel te wenschen over. Dit beleid wordt gekenmerkt door gebrek aan ernst, door groote licht vaardigheid en door verregaande onkunde dikwijls. De ambtenaren loopen elkaar hier in den weg. Wanneer het beleid van onze gemeente-politiek niet verandert, gaat onze stad met wiskundige zekerheid naar den ondergang." Ik zou hier niet op gekomen zijn, indien hier niet partijen en groepen waren geweest, die hier wel vertegenwoor digers in den Raad hebben en op hetzelfde stramien hebben geborduurd. Men heeft wel eens gezegd: wat Van Buuren schrijft, kan toch de andere politieke par tijen niet worden aangewreven. Dit is op zichzelf juist, indien de andere partijen ook de anti-revolutionnairen kunnen aantoonen, dat zij zich los hebben gemaakt van wat Van Buuren heeft geschreven. Ik zal echter met bewijzen staven dat zij juist op denzelfden voet zijn doorgegaan. Ik acht dat in het belang van de zuiverheid van de verhoudingen en ik hoop niet, dat men uit deze beschouwingen zal afleiden dat ik spijkers op laag water wil zoeken; ik geef ze alleen, omdat ik de zaak zuiver heb willen stellen. Welnu, in het Friesch Dagblad van 25 Februari 1923 staat, nadat daarin een beschouwing is gehouden over de brochure-Van Buuren „Maar hierin heeft hij gelijk, het financieel beheer, zooals het in de laatste jaren werd gevoerd, brengt niet alleen Leeuwarden, maar ook menige andere Friesche en Hollandsche stad, als er geen radicale verandering komt, naar den ondergang." Dat staat in het Friesch Dagblad. En „Leeuwardens Gemeentebelang" het spreekt vanzelf dat de kiezers hier ook even in 't geding komen schrijft „Dat zijn brochure heeft meegeholpen de kwestie van Leeuwardens gemeente-financiën in de volle be langstelling te brengen van de betrokkenen, is een eer, welke den schrijver niet kan worden onthouden. De kleine luyden zijn het toch, die in het bijzonder geslachtofferd worden door een verspillend gemeente- beheer. Ieder, die genoeg heeft van het ontaarde gedoe, ieder die terugvvenscht de moraliteitsbegrippen van weleer Zoo staat in het orgaan van „Leeuwardens Gemeente belang", waarin dus wel degelijk wordt aangeknoopt bij wat Van Buuren heeft geschreven. Om een geheel te krijgen, moet men alles even de revue laten passeeren. Zelfs het feit, dat de heer Ooster- boff dicht bij mij zit, kan mij niet weerhouden om ook den Vrijheidsbond, met name zijn aanvoerder, in 't ge ding te brengen. Deze heeft hier in Leeuwarden een rede gehouden 't is wel een heel eigenaardige samenloop van omstandigheden voor de afdeeling „Leeuwardens Gemeente belang". Het schijnt wel een soort De heer Dijkstra: familie! De heer De Boer: Dat heb ik niet gezegd. Ik zal niet weergeven, wat ik denk, maar voor dat woord, dat hier wordt gebruikt, ben ik niet verantwoordelijk. In het verslag van de rede van den heer Oosterhoff lezen we dan „Maar aangenomen zelfs, dat al de bovengenoemde posten een volgend jaar weder ongewijzigd gehand haafd zouden kunnen blijven, dan nog is het wel aan te toonen, dat zonder bezuinigingsmaatregelen de hoofdelijke omslag voor 1924 weder niet onbelang rijk verhoogd zal moeten worden. Hij berekende, dat het hcffingspercentage gesteld zal moeten worden op 6,56 of ongeveer 1 hooger dan dat van het af- geloopen jaar." Toen de heer Oosterhoff zijn rede hield meende men n.l. nog dat het heffingspercentage zou zijn 55/s> terwijl het later is geworden 4 De heer Oosterhoff heeft echter den indruk gewekt, dat het heffingspercentage dit jaar 65,/s zou moeten zijn. Het spreekt vanzelf dat toen het oogenblik was aan gebroken om het juiste licht te laten schijnen op den toestand, ook op den financieelen toestand, en het spijt ons ten zeerste, dat onze fractie-voorzitter Collet door drukke werkzaamheden hier niet aanwezig kan zijn. Maar ik heb behoefte om juist in dit verband te wijzen op het groote belang, dat er in gelegen heeft, toen naar aanleiding van wat de heer Oosterhoff had gezegd, de heer Collet is begonnen te schrijven in de krant, waar door een zuiver er. helder licht op de zaak werd ge worpen en de toestand zuiver is komen te staan. Dat heeft weer tot gevolg gehad, dat wij opnieuw cijfers van den heer Oosterhoff hebben gehoord. Ik behoef al die cijfers hier niet te noemen, omdat ze in de krant hebben gestaan en ze dus wel bekend zijn. Dit schrijven heeft ten slotte geleid tot een nadere beschouwing in de krant van den verificateur der gemeente-financiën, den heer Polet. En nu wensch ik met een conclusie te komen, kalm en zakelijk, waarbij niet ik spreek, maar waarbij ik laat spreken de redactie van de „Leeuwarder Courant", die toch niet bepaald socialistisch is. Ik zeg dat juist daarom, opdat men gewaarborgd is, tegen een eventueele tegenwerking, dat ik uit een verkeerde bron zou putten. Wat schrijft nu na alle beschouwingen in de „Leeu warder Courant" de redactie? Dit, het bekende stukje: „Eerherstel. Het is niet waar, dat hier schandelijk lichtvaardig en ondeskundig zou zijn geleefd, al zijn en worden dan misschien wel uitgaven gedaan, die nog wel een poosje den tijd gehad zouden hebben. Het is niet waar, dat Leeuwarden een noodlijdende, langs den rand van een afgrond zich bewegende ge meente zou zijn, die elk verstandig mensch heeft te mijden, waar ieder zich wel voor wachten zal heen te trekken als hij er niet heeft te maken en waar elkeen, die er is, weer zoo gauw mogelijk vandaan komen wil. Al blijft er plaats voor critiek en verschil van opinie: ten onrechte is onze reputatie in opspraak gebracht." Wanneer dat per slot van rekening de conclusie is - en een onpartijdige conclusie hoe moet dan in 't bij zonder de heer Oosterhoff zich gevoelen, die zoo vaak spreekt van den bloei van Leeuwarden, die het zoo vaak heeft over het groote belang, dat er in gelegen is, dat er naar buiten goed gesproken wordt over de financiën van onze stad en dat er in 't algemeen gunstig geoordeeld zal worden over den toestand van de gemeente Leeu waren. Het doet mij eenigszins denken aan menschen, die altijd in den mond loopen met vaderlandsliefde, maar die vaak in hun daden het tegenovergestelde toonen. Ik kan op 't oogenblik. uit wat is geschied, althans niet afleiden, dat bij den heer Oosterhoff de liefde voor onze stad wel zoo diep heeft gezeten, tenzij hij is gedreven maar dat mag ik niet aannemen door minedele Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. 303 motieven om op deze wijze stemming te maken tegen de 5 D. A. P. Is dat het belang van Leeuwarden dienen? Men is nog verder gegaan en heeft zich niet ontzien ons zelfs verdacht te maken, althans men heeft getracht dit te doen. Wat toch was de kwestie? „Leeuwardens Gemeentebelang" heeft een advertentie geplaatst in een van de bladen en ook in „De Voorlichter". Daartusschen moet dus ook een zekere gemeenschap van belangen zijn geweest, anders begrijp ik niet dat „Leeuwardens Gemeentebelang" in „De Voorlichter" adverteert en dat deze het heeft opgenomen. Maar dat laat ik daar. Er stond dan in een van de bladen een advertentie van „Leeuwardens Gemeentebelang", waarin, als aanbeve ling voor zijn candidaten een stuk of twaalf punten waren genoemd, o. a. „Onze vereeniging maakt niemand verdacht." Toen' ik dat las dacht ik: dat is goed gevoeld, want niets stuit zoozeer tegen de borst dan verdachtmaking. Maar daar staat onder „Onze candidaten zullen later niet, juist na de ver kiezingen, met belastingverlaging trachten stemmen te krijgen." ja, maar dat klopt niet en het is zelfs minderwaardige politiek, als men eerst zegt: „wij willen niemand ver dacht maken", en daarna bij een ander punt begint met anderen zelfs in erge mate verdacht te maken. Waarom was dit een verdachtmaking? Omdat op advies van den inspecteur der belastingen het is U beter bekend dan mjj in de bewuste raadszitting met algemeene stem men het heffingspercentage is teruggebracht op het cijfer van vóór den oorlog, n.l. op 4 Dat stond vast en was reeds vastgesteld, toen die advertentie werd geplaatst. En indien het nu waar was geweest, wat daarin stond - en daarom stuit het mij zoo tegen de borst hoe zou dan de vertegenwoordiger van „Gemeentebelang" zelf, die hier in het college van Burgemeester en Wet houders zit, kunnen komen met een heffingspercentage van 4 Dat zou dan toch hooger moeten zijn? Ik vertrouw' dan ook dat, als men te goeder trouw een ver gissing heeft begaan, men dat ridderlijk zal bekennen en dat ook erkend zal worden dat de toestand hier heel wat heter is, dan men het heeft willen laten voorkomen. Ik wil aannemen, dat men meende dat het een truc is ge weest en men dus later de belasting weer moest op voeren. Nu dit niet het geval is geweest, vertrouw ik tevens, dat men deze verdachtmaking zal terug nemen. Verder zei de heer Oosterhoff nog in zijn rede, waar over ik zoopas heb gesproken, in verband met dezelfde kwestie „En eindelijk zullen de ontvangsten een volgend jaar ongetwijfeld lager zijn dan in 1923, omdat niet weder gerekend mag worden op een zoo groot voor- deelig saldo als waarmede de juist vastgestelde be grooting is geopend." Moest ook dit weer dienen om den toestand zoo moeilijk en zoo donker mogelijk voor te stellen Wat blijkt nu echter uit onze begrooting? Dat het overschot het vorig jaar was 585,857.875 en dat terwijl er nu geen over schot zou zijn het thans is 664.060.89. Ik zou zeggen, een van tweeën. Was de heer Oosterhoff, die vroeger wethouder van Financiën is geweest, zoo onkundig daarin Ik beweer niet dat ik ten opzichte daarvan mijn sporen heb verdiend, maar de heer Oosterhoff had, meenen wij, daaromtrent wèl zijn sporen verdiend. Om uit zijn woorden onkunde af te leiden ware dus al te gewaagd. Om met opzet den toestand zoo te schilderen en te doen, alsof wij niet in staat zijn onze kiezers juist in te lichten, is ook een veronderstelling, die ik haast niet durf te opperen. Vandaar dat ik hier zit in een moeilijke impasse, waar ik niet uit kan komen. De heer Oosterhoff zal ons wel het genoegen willen doen zelf een uiteen zetting van de zaak te geven, wat hem heeft geleid een dergelijke onjuiste voorstelling van zaken te geven in verband met wat nu blijkt en geconstateerd wordt. Gelukkig dat het spook, dat ten tooneele is gevoerd, evenals het spook van de revolutie in 1919, geen resul taat heeft gehad. Toen was de uitslag voor onze partij heel bevredigend, nu was die uitslag schitterend. Het is maar heel gelukkig dat de Vrijheidsbond als titel van het orgaan, dat hij bij de verkiezingen heeft uit gegeven, heeft gekozen „Weest u zelf". Dat is geweest óf een flinke bescheidenheid, óf men heeft zeker iets voorvoeld van wat zou kunnen gebeuren; want als on dertitel had men gekozen het volgende „Wees u zelf, zei ik tot iemand Doch hij kon niet, hij was niemand." Dat is maar een groot geluk geweest, want daardoor is het te verklaren en min of meer te vergeven, dat de Vrijheidsbond niet al te onmogelijk tegenover den ver kiezingsuitslag is komen te staan. Hoopvol en triumfantelijk stond er in datzelfde blad: „De Vrijheidsbond heeft nog geen verleden, enkel nog een toekomst. „Nu Komter komt er, dat is zeker en gewis, Als ieder kiezer maar op zijn qui vive is." De S. D. A. P. heeft 10 zetels in den Raad en mag, als de situatie zóó blijft, op zijn mooist aanspraak maken op 9 van de beschikbare 27." Dat staat hier heel goed „als de situatie zóó blijft", luist, maar die is zóó niet gebleven; men had dat wel graag gewild, maar wij hebben gewerkt als paarden, door juist verder zonder aanzien des persoons en van de partijen een helderder licht op de zaak te werpen. Wat dacht gij, dat, als de toestand was, zooals die is ge schilderd, wij daarin zouden berusten en dat ook wij niet tegen dergelijke dingen in opstand zouden komen? U moet niet meenen, zooals het door alle partijen is voorgesteld, dat wij ons niet van onze verantwoordelijk heid bewust zijn. Ik wensch in dit verband daaromtrent alleen te zeggen dat wij óók in financieele verantwoor delijkheid voor niemand wenschen onder te doen. De uitslag dan is deze geweest: Komter kwam er niet. Daarvoor was dit gedicht: „Nu Komter komt er, dat is zeker en gewis, Als ieder kiezer maar op zijn qui vive is." Nu, ze zijn zeker niet op hun qui vive geweest, want Komter is er niet gekomen. De Vrijheidsbond behaalde bij de Statenverkiezingen 20,1 van de stemmen en bij de verkiezingen voor den gemeenteraad daalde zijn cijfer tot 13,81 De S. D. A. P. echter behaalde bij de Statenverkiezingen 36,7 toen is men al even geschrokken en dank zij het werken met de spook historie is dit cijfer bij de gemeenteraadsverkiezingen geklommen tot 38,47 waardoor wij van 10 op 11 zetels kwamen. Zoodat die zaak wel in de bus was. Ik kom nu aan het volgende punt en, dat vind ik het ergste van de heele geschiedenis. Het voorgaande is al heer erg, verschrikkelijk erg, maar wij zullen ons ten slotte als S. D. A. P. tegen de onjuiste argumenten, die tegen ons worden aangevoerd, wel verdedigen; wij heb ben getoond die te kunnen weerleggen en zullen dat ook in de toekomst doen. Maar nu verwijt ik alle partijen, die tot de combinatie behooren nu is alles onder één hoedje dat zij, nadat de verkiezing had gesproken en de uitslag bekend was, de consequenties van die ver kiezing niet hebben aangedurfd. Dat is het ergste, wat door en in naam van de combinatie is geschied. Immers, men had toen ook moeten aandurven om, na al wat ge schied was en nadat de kiezers een dergelijke uitspraak hadden gedaan, de consequenties te aanvaarden, door ook het college van wethouders samen te stellen volgens het stelsel van evenredige vertegenwoordiging, tenzij men in beginsel is tegen dit stelsel. Het spijt mij dat ik alweer een kleine geschiedenis moet ophalen, maar ik moet toch even aantoonen dat in gewone omstandighe den het spijt mij wel dat de heer Oosterhoff hier op 't oogenblik niet is, omdat men nu misschien kan denken dat ik het juist ga zeggen op 't oogenblik dat hij er uit

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 7