304 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923 isoh. daar is hij juist. Ik ben aan U toe; ik ben juist bezig met te trachten uiteen te zetten, dat IJ de conse quenties van den uitslag der verkiezing niet hebt aan gedurfd, doordat U niet het college hebt willen samen stellen op den grondslag van evenredige vertegenwoor diging. Als de heer Oosterhoff zou zeggen dat hij is tegen evenredige vertegenwoordiging, dan zou daarover zijn te spreken, maar hij is daar niet tegen. Ik heb een advertentie gelezen, een oproep aan lidmaten der Kerk, waarin staat: ,.Het bestuur van bovengenoemde kiesvereeniging (n.l. kerkelijke kiesvereeniging voor de Middengroep „Evangelie en Gemeente") noodigt allen, die met haar het Evangelie van Jezus Christus naar de Schrif ten belijden en van meening zijn, dat alleen door 't stelsel van evenredige vertegenwoordiging in de ver schillende kerkelijke bestuurscolleges onze volkskerk voor verval is te behoeden, uit, als lid tot haar toe te treden." Dat wordt dus wel heel scherp gevoeld, indien, als de evenredige vertegenwoordiging niet wordt toegepast, daarmee zelfs het verval der kerk gemoeid zal zijn. Ik wil niet uitmaken of hier ook verval is te constateeren, maar als de evenredige vertegenwoordiging hier wèl was toegepast, dan is het zeker, dat hier althans een betere verhouding tusschen het college en den Raad zou zijn ontstaan, welke ook beter zou werken dan het systeem van 't oogenblik. De eerste onderteekenaar nu van die advertentie was de heer Oosterhoff (voorzitter), en de andere was de heer Scheltema. Zoodat op zichzelf dui delijk genoeg is aangetoond, dat men wèl staat op het standpunt van evenredige vertegenwoordiging. Men zal daar aan de overzijde misschien denken: wat komen wij er in dit verband gemakkelijk af. Maar, mijn heer de Voorzitter, zoo gemakkelijk gaat het niet. Eén ding spijt mij verbazend, n.l. dat de heer Visser hier niet aanwezig is. Ik heb den heer Visser in de Provinciale Staten een speech hooren houden over evenredige ver tegenwoordiging. U weet dat in het college van Gede puteerde Staten waarover ik hier niet verder zal spreken, maar ik moet het even aanhalen ook door de Katholieken een zetel is opgeëischt. Om nu te ver dedigen, waarom de Katholieken ook recht meenden te hebben op een van de zetels in het college van Gede puteerde Staten, beriep de heer Visser zich op het stelsel van evenredige vertegenwoordiging. Ik ben toen zoo vrij geweest dat even vast te nagelen, om er bij gelegenheid op terug te komen en ik zou dwaas wezen, wanneer ik dan thans de gelegenheid niet aangreep. De vraag toch komt onwillekeurig op, of men van Katholieke zijde de evenredige vertegenwoordiging alleen verdedigde om zelf op dal oogenblik een zetel binnen te halen en dus wel om zichzelf, maar niet om anderen recht te ver schaffen. Het was de heer Croles. die in de Statenzitting zei: „Toen tusschen de drie rechtsche partijen werd overlegd, bleek, dat geen overeenstemming kon wor den verkregen, ook omdat de Christelijk Historischen weigerden een Roomsch-Katholieken candidaat te steunen." Dat was dus een andere verhouding dan hier. De heeren moeten dat echter zelf maar uitmaken; er is overal wel eens ruzie en dat is dan ook het ergste niet. Maar ik heb wel den indruk gekregen dat die ruzie vooral en in hoofdzaak is ontstaan doordat iedere partij op grond van de evenredige vertegenwoordiging trachtte een zetel naar zich toe te halen. Men kan daar gelijk in hebben, maar men had dan hier ook diezelfde methode moeten toepassen. De Katholieken hadden, toen het hier gold een groote partij, die hier met 11 zetels is vertegen woordigd, deze royaal moeten behandelen en dat is op 't oogenblik niet het geval. Toen is gekomen de bekende vergadering van de combinatie onder leiding van den heer Oosterhoff. Ik kan mij dat indenken De heer Dijkstra: lk niet! De heer H. de Boer: Ja, ik wel, of eigenlijk ook weer r.iet. lk kan mij voorstellen dat de heer Dijkstra gelijk heeft in deze zin: Hoe stond n.l. voor de verkiezingen in het algemeen de Vrijheidsbond tegenover de poging van „Gemeentebelang", waarvan de heer Feddema toen aanvoerder was, om te trachten een soort program te krijgen, waarop alle partijen, behalve de S. D. A. P., zouden kunnen samengaan? Als antwoord daarop werd geschreven in het orgaan van den Vrijheidsbond dit „Eigenzinnig noem ik het te ineenen, dat rechts en vrijzinnig zich moeten vereenen, om te maken één lijst, één conglomeraat van alle partijen: alleen zonder sociaal-democraat. Dat is noch verstandig, noch vrij zinnig te noemen. Wil men 't ideaal, een kudde onder één herder, dan ga men gerust nog een stapje verder en stemme, naast clericaal, ook rood Zoo maakt men op zijn vlugst den Vrijheidshond dood." De dichtader heeft wel gevloeid bij die gelegenheid. Zoo kunnen we dus zeggen dat het verklaarbaar is dat aan den eenen kant de heer Dijkstra gelijk heeft. Toen wilde men nog niet één kudde onder één herder. Maar nadat de kiezers uitspraak hadden gedaan, was voor den Vrijheidsbond des te sterker de behoefte om de kudde bijeen te brengen en de herder was de heer Oos terhoff, voorzoover ik weet. Wat op die vergadering is besproken, weet ik niet, maar ik meen namens mijn gansche fractie te spreken en namens ons kiezerscorps, wanneer ik zeg, dat wij het de combinatie in hoogste mate kwalijk nemen, dat op die conferentie niet is uitgenoodigd de grootste partij, die hier in den Raad aanwezig is. Wel kan ik U zeggen, dat juist de vorige week besloten was ik zelf zat toen niet in de fractie om een schrijven naar de ver schillende politieke partijen te zenden. Intusschen was Uw schrijven ingekomen, zooals bekend. Doch alvorens ik op dat schrijven zelf verder inga, wil ik even een vraag stellen en wel aan „Gemeentebelang" of aan de vertegenwoordigers van „Gemeentebelang", n.l. „Hoe hebt gij in die combinatie aanwezig kunnen zijn?" Dat kan niet, dat is onmogelijk. Wanneer daar, zooals ik zoopas heb gezegd, als punt van aanbeveling van Uw partij wordt geschreven: „Ieder die genoeg heeft van het ontaarde gedoe, ieder die terugwenscht de moraliteitsbegrippen van weleer laten we dat goed in gedachten houden dan zeg ik: hoe is het mogelijk dat daar de vertegenwoordigers van „Gemeentebelang" bij aanwezig hebben kunnen zijn. Want in het blad van „Gemeentebelang" staat woordelijk, naar aanleiding van de eerste vergadering, nog voor de verkiezingen, waar men trachtte tusschen de verschillende politieke partijen tot een geheel te ko men „Er waren besturen, bereid om na de verkiezingen overleg te bewerkstelligen tusschen de raadsleden, maar dit zou slechts uitloopen op een partij-politiek compromis, iets wat onze Vereeniging niet wil, iets wat, gezien hetgeen achter ons ligt, slechts tot gevolg heeft, dat men persoonlijk belang of partijbelang kan stellen boven dat der gemeenschap." Op zichzelf kan men dat moraliteitsgevoel waardeeren, maar het zijn slechts woorden gebleken, want anders had men daar niet aanwezig moeten zijn. M. a. w„ men begint blijkbaar ook al op het glibberige pad te gera ken, door te trachten de partij te stellen boven het al gemeen belang ik zeg niet het persoonlijk belang te stellen boven het algemeen belang, dat zegt „Gemeente belang". Veel sterker nog. Ik hoop niet dat mijn woorden wor den opgevat als een persoonlijke aanval; wij moeten van weerskanten hoog genoeg staan om het zoo nooit op te vatten, nóch daartoe aanleiding te geven. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Donderdag 27 December 1923. Daarom in gemoede, U, mijnheer Scheltema, hoe kunt U hier zitten? Ik begrijp dat niet, hetzij in Uw kwaliteit als wethouder of als lid van den Raad. Wij staan hier voor een raadsel, het is mystiek. Ik wil dat bewijzen. „Gemeentebelang" had het over moraliteit, welke het zoover wilde doorvoeren, dat het zelfs datgene, wat bij de verkiezing in het stelsel van evenredige vertegen woordiging als minder juist wordt beschouwd, wilde vermijden. Ik kan voor de gevolgde redeneering iets ge voelen; dan het samenstellen van de candidatenlijsten toch, zooals 't nu gaat, moet men op één persoon stemmen en wie meent op één persoon te stemmen, stemt in wezen op de partij, waardoor wel iets verloren is gegaan, van wat men vroeger juist en gezond vond. „Gemeentebelang" heeft echter gezegd: dat zullen wij in eere herstellen, de menschen van de moraliteit zullen handelen zooals het moet, en men heeft woordelijk dit geschreven: „Onze Vereeniging heeft in eere gelaten de per soonskeuze en onze candidaten laten hun collega's met de meeste stemmen op de lijst voorgaan." Hulde is men geneigd uit te roepen aan de partij, die een dergelijk standpunt inneemt, maar waar blijft deze hulde, als niet tot het einde toe dat standpunt ook wordt volgehouden? Nu kan ik niet beoordeelen De heer Koopmans: Daarom had U 't ook niet moeten zeggen. De heer H. de Boer: lk mag toch wel een vraag stellen. U is bekend in het uitleggen van verschillende artikelen, U zult dus ook wel in staat zijn precies te zeggen hoe dit zit. Ik heb eens nagegaan hoe de uitslag is geweest van de verkiezing. De verdeeling der stemmen onder de candidaten van „Gemeentebelang" was: M. Koopmans 438. Z. S. Feddema 335, A. de Vos 225, Th. Overmeer 125, M. Vermeulen 75, J. S. Joles 60, A. J. Schooleman 70 en J. Scheltema 50. Nu moeten en wij hebben er recht op daar een antwoord op te krijgen en wij niet alleen, maar minstens het geheele kiezerscorps, doch als wij hier antwoord krijgen, beteekent dat ook dat het naar buiten zal gaan nu moeten hebben bedankt de heeren Feddema, De Vos, Overmeer, Vermeulen, Joles en Schooleman. Wij weten van die heele zaak weinig of niets af. En daarom moet die vraag hier gesteld worden: Hoe zit de heer Scheltema hier zijn alle andere menschen gevraagd, of heeft men op een gegeven oogenblik ge dacht De heer Dijkstra: Dat zijn de beste! De heer H. de Boer: Men maakt het mij zoo gemak kelijk, maar toch wensch ik dit, zonder nadere moti veering, niet op mijn verantwoording te nemen. Ik heb reeds gememoreerd, dat „Gemeentebelang" heeft ge schreven „leder die genoeg heeft van het ontaarde gedoe, ieder die terugwenscht de moraliteitsbegrippen van weleer Maar indien men zooiets begint te schrijven doch laat mij voorzichtig zijn, wantdaar begint mij een licht op te gaanen we vragen ons af, of de oorzaak van de gevolgde methode inzake 't bezetten der zetels misschien gelegen is in een andere zinsnede van „Leeu wardens Gemeentebelang" tenzij alle andere perso nen vooraf hebben bedankt, 't geen we aanstonds wel zullen vernemen n.l. in deze: „Dat bij de e.k. raadsverkiezing, gezien den finan- cieelen toestand van Leeuwarden, meer zal worden gelet op de personen der te stellen candidaten en hunne kwaliteiten en inzichten dan op hunne politieke geloofsbelijdenis." t Is mogelijk dat dit de vraag is geweest, die het zwaarst heeft gewogen De heer K. de Boer: Overmeer is anders zwaar. De heer H. de Boer: Ik spreek slechts in figuurlijken zin. Daarna is dan gekomen het voorstel aan de sociaal democraten om één zetel in het college te aanvaarden en dus het stelsel van evenredige vertegenwoordiging niet toe te passen. Men wenschte over die zaak op dien grondslag ook niet verder te spreken. Ik heb mijn mee ning gezegd, men heeft de consequenties van de ver kiezingen niet aangedurfd. Dat vind ik het ergste. De wijze, waarop eerst tegen ons is geageerd, zijn wij ge lukkig in staat geweest voor onze partij ongevaarlijk te maken, maar toen heeft men de consequenties van den uitslag niet aangedurfd. Het spreekt vanzelf dat het voorstel van de combi natie in de federatie-vergadering en in de fractie ter sprake is geweest. Het antwoord is bekend: alleen op den grondslag van evenredige vertegenwoordiging. Dat is het besluit geweest en daarnaar is gehandeld, zooals gij weet. Men ziet, wij hebben overleg gepleegd, toen dat besluit van de combinatie ons gewerd. Alen is tegen dictatorschap en ik hoop niet dat ik hier dictators rond mij heb. Maar alvorens is hierin gerustgesteld ben, moet ik weten of ook gij, alle partijen, die behooren tot de combinatie, overleg hebt gepleegd met Uw organisaties en met Uw leden. Het is van veel belang dit te weten, omdat alleen daaruit kan blijken, of in gemeenschap pelijk overleg is gehandeld. Er zullen misschien ook wel menschen, behoorende tot de leden van partijen, aan gesloten bij de combinatie, zijn, die een andere gedach- tengang hebben dan hun fractie, lk hoop dat gij met hun meening rekening hebt gehouden. Maar alleen als aanstonds gezegd wordt dat er met de verschillende kiesvereenigingen over gesproken is dan nog blijf ik het dom vinden dat men de consequenties van den ver kiezingsuitslag niet heeft aangedurfd zal ik ten min ste het woord dictatorschap terug kunnen nemen. Ik meen, dat althans de Vrijheidsbond het wel had moeten doen. in verband met wat staat in zijn orgaan „Weest U zelf", als gevolg van de poging, door den heer Fed dema in „Leeuwardens Gemeentebelang" gedaan, om één verkiezingsprogram en één candidatenlijst te krijgen. U weet, mijnheer de Voorzitter, dat de Vrijheidsbond daarop niet wilde ingaan. En waarom niet? Dat staat hier en daarom zeg ik ook dat ik verwacht had dat de Vrijheidsbond in de laatste kwestie op het standpunt had moeten staan om met leden te overleggen „Maar behalve, dat het Bestuur niet kon vooruit- loopen op de meening van de leden, enz. enz." Toen dat bestuur bijeen kwam, heeft het dus gezegd: wij kunnen niet één candidatenlijst samenstellen, wij moeten eerst de leden raadplegen. Men staat dus op dat standpunt. En nu vraag ik: Zijn de leden over deze be langrijke kwestie geraadpleegd? Ten slotte, mijnheer de Voorzitter, moet ik nog even komen op Uw rede, gehouden, toen de installatie van dezen Raad plaats had. De Voorzitter: Ik wil dan voorstellen, dat U na de pauze daartoe opnieuw het woord wordt verleend. Dienovereenkomstig wordt besloten. Te 12.45 uur nam. wordt de vergadering geschorst. Te 2 uur nam. wordt de vergadering heropend. De heer H. de Boer: Ik was geëindigd met in Uw en in ons aller herinnering terug te roepen de rede, welke U heeft uitgesproken, toen wij hier werden geïnstal leerd. En U heeft dan woorden gesproken die, indien U daartoe aanleiding had, door ieder onzer ter harte dienen te worden genomen. U heeft n.l. dit gezegd: „Bij dat voorstaan en bevorderen van de belangen der gemeente komt echter een leelijk ding om den hoek kijken: de politiek, die daar wel eens voor in

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1923 | | pagina 8