8 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Januari 1924.
dat er door agenten bij de menschen met sneeuwkaarten
met de lijsten, waarop zij stonden vermeld, een onder
zoek is ingesteld en dat daarbij steeds ten antwoord is
gegeven: ,,'k Had werk". Spreker heeft de lijsten niet
bij zich, maar wat hij heeft gezegd was niet omdat de
menschen zich niet hadden aangeboden, maar op grond
van het onderzoek bij hen thuis, waaruit steeds bleek
of het waar was weet spreker niet had werk.
De heer IJ. de Vries zou, nu deze zaak weer ter tafel
komt, graag eenige inlichtingen willen hebben. Hem is
ter oore gekomen hij meent dat het ook in een van
de ingezonden stukken stond dat er zooveel sneeuw
kaarten waren uitgegeven, maar dat deze waren
genummerd en dat zich den eersten dag de nummers
150 moesten aanmelden, den tweeden dag de
nummers 50100 en zoo verder tot zich de laatste
had aangemeld. Als dat zoo is dan zou ieder dus
maar één dag mogen werken. Misschien dat de oud
wethouder Dijkstra daarover het beste inlichtingen kan
geven, omdat deze die zaak, naar spreker is meegedeeld,
ook heeft opgezet. Spreker vraagt dus welk systeem hier
wordt gevolgd: dat ieder, die zich aanmeldt, aan den
slag kan komen, of dat er den eersten dag 50 worden
aangenomen, den tweeden dag weer 50, enz., waardoor
sommige menschen, die graag willen werken, niet aan
beurt komen?
De heer Seheltema (wethouder)Dezen winter zijn
er in 't geheel 470 sneeuwkaarten uitgegeven. Als de
menschen komen wordt van kaart no. 1 af begonnen en
men neemt voor een dag zooveel als men denkt noodig
te hebben. Den eersten dag worden er b.v. 100 aange
nomen en dan begint men den volgenden dag bij no.
101. Zoo rouleert het steeds.
De heer B. Molenaar kan het niet van zich af krijgen
hij heeft ook het onderzoek mee ingesteld maar
hij moet eerlijk meedeelen dat hij nóg des Voorzitters
woorden niet begrijpt, niet die van nu en ook niet die
welke de Voorzitter naar aanleiding van de vraag-Dijk-
stra heeft gesproken. Het ging er toen over dat er zoo
weinig menschen aan 't werk waren gegaan. Daarom
trent zijn nu cijfers ingekomen, die door wethouder
Seheltema zijn herhaald. Maar de Voorzitter is daar toen
op ingegaan en heeft een paar uitdrukkingen gebezigd;
hij heeft naar aanleiding ervan dat de menschen zich niet
hadden aangeboden, gezegd: hier schijnt geen werkloos
heid te zijn, of spreker moet zich al heel sterk vergissen.
De Voorzitter heeft toen bij sprekers fractie de gedachte
gewekt dat er een geest van arbeidsschuwheid heersch-
te, die ontegenzeggelijk viel al te keuren. Nu is echter
gebleken dat het absoluut zeker is dat er den eersten
morgen 100 menschen zijn teruggestuurd. Nu meent
spreker ook dat de Voorzitter aan de eer van die men
schen verplicht is te erkennen dat zijn inlichtingen on
juist zijn geweest en dat de blaam, die, zij het niet moed
willig, toen toch wel degelijk door de woorden van den
Voorzitter op de arbeiders is gelegd, niet door hen was
verdiend.
De Voorzitter is van oordeel dat de zaak nóg niet be
grepen wordt. Spreker heeft zijn woorden niet gespro
ken naar aanleiding dat de menschen zich niet hadden
aangemeld, maar naar aanleiding van het onderzoek dat
hij persoonlijk heeft laten instellen. Hij heeft op lijsten
de namen gekregen van alle menschen. die sneeuwkaar
ten hadden, heeft die lijsten aan den Commissaris van
Politie gegeven met de opdracht: schrap van de lijsten
de menschen, die aan 't werk zijn, verdeel de lijsten en
laat direct door eenige agenten informeeren, waarom de
andere menschen niet zijn opgekomen.
Spreker wil de lijsten graag ter inzage leggen; als
men ze ziet, zou men ook zeggen: er is geen werkloos
heid hier. Op grond daarvan heeft spreker dat dan ook
gezegd. Toen door de agenten werd gevraagd waarom
men niet was gekomen, werd steeds geantwoord: ,,had
werk" en dat is dan ook telkens door den agent achter
den naam gezet. Spreker is zelf overtuigd dat verschil
lende van die opgaven niet juist zijn geweest, maar dèt
kan men niet gaan onderzoeken, dat is voor alle houders
van sneeuwkaarten niet na te gaan. Op grond dus van
de antwoorden, gegeven bij het onderzoek, dat is inge
steld, en niet op grond dat de menschen zich niet had
den aangemeld, heeft spreker gezegd dat het wel leek
dat er geen werkloosheid was. Hij zou zich kunnen be
grijpen dat men het loon te laag vond of dat men geen
aardigheid aan 't werk had en zich daarom niet had aan
gemeld, maar daarmee was niet bewezen dat er geen
werkloosheid was. Spreker heeft dat alleen geconclu
deerd uit de lijsten.
De heer B. Molenaar: Ze hebben zich toch in grooten
getale aangemeld.
De Voorzitter: Dat staat buiten de zaak.
De heer B. Molenaar: Neen.
De Voorzitter: Dan hadden ze moeten zeggen: ik heb
mij aangemeld, maar ik ben weggestuurd.
De heer Muller: De terreinopzichter Dijkstra consta
teert het toch ook in zijn rapport.
De heer B. Molenaar: Het is mij wel opgevallen dat
U hebt gezegd dat er personen op de lijsten stonden
die gezegd hebben: ik had er geen nocht aan.
De Voorzitter: Die waren er 20 tusschen.
De heer B. Molenaar houdt toch staande dat de indruk
is gevestigd dat de Voorzitter het heeft gezegd naar
aanleiding van het niet aanwezig zijn van de menschen
op den eersten dag. Want daar ging het om. Dat er den
tweeden dag niet meer kwamen, was verklaarbaar, om
dat er toen het was Vrijdag in de stad overvloed
van werk was te krijgen. Het is nu gebleken dat er den
eersten dag een 100 menschen zijn weggestuurd en dat,
terwijl het verklaarbaar was dat er den tweeden dag
niet zooveel kwamen, toen toch nog een behoorlijk aan
tal zijn geweest. De woorden van den Voorzitter sloegen
echter juist op het cijfer van den eersten dag en spreker
heeft toen genoteerd dat wethouder Seheltema zei dat
er maar 44 menschen waren aangenomen, dat men alles
had gedaan wat men kon maar dat er niet meer men
schen waren. Het is nu gebleken dat er een 120 a 130
menschen zijn geweest en dat men bij het aannemen niet
verder is gegaan dan de nummers 150; de anderen
zijn koudweg weer weggestuurd. Als spreker het al ver
keerd begrepen heeft dan wil hij toch zeggen dat in onze
stad toch vast de indruk is gewekt dat onze werkeloozen
te beroerd zijn om op de Reiniging te komen. Hij gelooft
dat nu wel voldoende is gebleken dat dit absoluut on
juist is.
De heer Tulp wethouder) wil toch zeggen, wat bij
de vorige bespreking in den Raad ook is meegedeeld,
dat er juist op het oogenblik van sneeuwval veel minder
werkloosheid is, omdat er dan veel menschen moeten
worden gebruikt voor het vervoeren van karren enz.
Spreker heeft niet den indruk gekregen dat de werk-
loozen over 't algemeen niet bereid zijn te werken. Maar
juist bij sneeuwval moeten de karren, die anders door
één man worden getrokken, door 2 of 3 menschen wor
den getrokken, zoodat het heel goed verklaarbaar is dat
er op dat oogenblik minder werkloosheid was.
De heer IJ. de Vries heeft met belangstelling een ant
woord op zijn vraag afgewacht, maar heeft dit nog nooit
gekregen. Spreker heeft zich ten zeerste verwonderd dat
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 15 Januari 1924.
9
de wethouder eerst mededeelde dat hem was gerappor
teerd dat alle menschen, die zich hadden aangeboden,
waren aangenomen en dat nu blijkt dat toch verschil
lende menschen, zonder te zijn aangenomen, weer zijn
weggegaan, dat er dus eerst een onwaar rapport is uit
gebracht. Dat wil spreker in de eerste plaats consta-
teeren. En in de tweede plaats heeft spreker nog nooit
antwoord op zijn vraag: is het waar dat men het sys
teem volgt: de nummers 150 vandaag, 50100 mor
gen, enz.? Dat is hem meegedeeld. En als dat waar is
en de menschen, die zouden moeten worden aangeno
men, zijn er niet, worden dan de hoogere nummers niet
aangenomen? Neemt men dan niet zooveel als men
noodig is? Als het dooiweer is, lijkt het spreker beter
dat er 500 aan 't werk worden gezet om de heele zaak
ineens op te ruimen dan dat men alles, wat men heeft
aangenomen, op een hoekje van 50 M. aan 't werk heeft,
zooals op 't oogenblik gebeurt. Het komt spreker voor
dat aan 't systeem, dat op 't oogenblik wordt gevolgd,
wel iets hapert. En men moet ook kunnen vertrouwen
op de rapporten, die door de bedrijven worden gegeven.
Als het college van Burgemeester en Wethouders ge
woon wordt voorgelogen en in de luren gelegd, dan is
dat een ernstig feit, waardoor een goed regeer zoo goed
als onmogelijk wordt.
De heer Seheltema (wethouder) kan ten opzichte van
het systeem van werken nog wel kort antwoorden. Spre
ker heeft hier het lijstje voor zich liggen hoe er vanaf
Maandag 6 Januari is gewerkt. Op dien dag zijn de nos.
1125 aan 't werk geweest, op Dinsdag 7 Januari de
nos. 126240, op Woensdag de nos. 241407, op
Donderdag de nos. 408470, op Vrijdag eerst de nos.
1295 en 's namiddags ook de nos. 295470, dus alle
maal, op Zaterdag weer allemaal en gister, Maandag,
weer de nos. 178. Zoo rouleert dat steeds.
De interpellatie wordt gesloten.
VIII. Aan de orde is de interpellatie van den heer
Weima (sub 111 c).
De interpellatie wordt geopend.
De Voorzitter kan den heer Weima namens Burge
meester en Wethouders wel antwoorden dat Burge
meester en Wethouders wel hebben gemeend spreker
zou dat moeten nazien en dat hij persoonlijk ook wel
heeft gezegd, dat de prijsverhooging van het vleesch
grooter was, toen de keurloonen werden ingevoerd dan
oogenschijnlijk voor de dekking van de keurloonen noo
dig was. Toen is wel de indruk gevestigd dat, als er
door de keurloonen iy2 cent bij den prijs moest komen,
deze met 2JA cent naar boven ging, zonder dat dit ver
der gewettigd was. althans zonder dat daarvoor oor
zaken werden opgegeven. Wat den laatsten keer door
den heer Dijkstra is gezegd kan misschien het beste
door den heer Dijkstra zelf worden verdedigd; in zoo
verre kunnen Burgemeester en Wethouders geen ant
woord geven. Misschien dat de heer Dijkstra die beant
woording voor zijn rekening wil nemen?
Spreker vraagt verder of de heer Weima zijn vraag
cok wenscht toe te lichten.
De heer Weima Is het niet het beste dat de heer
Dijkstra eerst het woord krijgt? Dan kan ik misschien
naar aanleiding van dat antwoord het woord vragen.
Het kan zijn dat het zoo bevredigend is, dat ik niets
meer heb te zeggen, maar 't kan ook anders zijn.
De heer Dijkstra hoopt dat de heer Weima niet wordt
teleurgesteld. Voor hem was de speciale aanleiding om
op deze zaak te attendeeren dat de heer IJ. de Vries bij
den post omtrent den gedecentraliseerden vleeschkeu-
ringsdienst bij de begrooting ook namens den heer
Weima een vraag stelde omtrent het overschot van
5000.op dezen dienst en van oordeel was dat dit
overschot niet noodig was, m. a. w. dat dus de keur
loonen wel konden worden verlaagd, want daar komt
het op neer. Dat spreker daarop attendeerde op dat
moment, had deze reden, dat hij van oordeel is als
hij zich vergist, zal hem dat wel aan zijn verstand wor
den gebracht dat de laatste, die daarover spreekt,
de heer Weima moet wezen. Spreker heeft ten opzichte
van den keuringsdienst ook het een en ander meege
maakt en het is hem ook bekend dat de heer Weima
voorzitter is van de Nieuwe Leeuwarder Slagersveree-
niging. Nu wil spreker er duidelijkheidshalve bij zeggen
dat in Leeuwarden zijn ruim 60 slagers en dat bij de
Nieuwe Leeuwarder Slagersvereeniging zijn aangesloten
35 a 40 slagers. Zij, die daarbij niet zijn aangesloten,
hebben dus, met wat spreker thans naar voren brengt,
niets te maken.
De heer Weima kwam op de keurloonen. Nu is het
spreker bekend dat een slager voor een koe aan keurloon
moet betalen 5.Als de slager dus die 5.op
welke wijze dan ook verhaalt op den verbruiker,
krijgt hij weer terug wat hijzelf aan keurloon moet be
talen en spreker kan zich eenigszins voorstellen dat dit
moet gebeuren. Spreker zal echter zeggen wat daarom
trent het besluit van de Nieuwe Leeuwarder Slagers
vereeniging is geweest. Deze vereeniging heeft besloten
om de consumenten voor het keurloon in rekening te
brengen 2y2 cent op het pond vleesch. En spreker weet
zeker een collega-raadslid heeft het meegemaakt
dat eenvoudig in bepaalde slagerswinkels werd gezegd
spreker heeft dit al eerder voorgesteld als een soort
actie, die tegen de goede maatregelen van een strenge
vleeschkeuring werd gevoerd Mevrouw, U koopt
2 pond vleesch a 90 cent, dat is 1.80, maar U moet
nog een halven stuiver per pond aan belasting betalen.
Spreker wil nu nog een serie cijfers noemen, loopende
vanaf 4 Augustus 1922 tot November 1923, dus de pe
riode van 15 maanden nu iets langer gedurende
welke de keuringsdienst had gewerkt. In die 15 maanden
zijn door de leden van de Nieuwe Leeuwarder Slagers
vereeniging geslacht
2100 koeien a ƒ5.keurloon is 10.500.
150 pinken 1.50 225.
1050 kalveren 1.50 1.575.
1200 nucht. kalveren ,,0.50 600.
300 schapen 1.— 300.—
1500 varkens „2.3.000.
zoodat aan keurloon voor dat vee 16.200.—
aan de gemeente is betaald.
Wat is echter door de burgerij hiervoor betaald op
grond van het organisatiebesluit van de Nieuwe Leeu
warder Slagersvereeniging? Men zai vragen hoe spreker
aan zijn cijfers komt, maar hij heeft die van menschen,
die bevoegd zijn, daarover te oordeelen en ook niet van
de eerste de beste. Men rekent het gemiddeld gewicht
van een koe op 600 pond, schoon aan den haak. Daar
gaat dan voor been en peezen nog af 100 pond, zoo
dat er overblijft 500 pond vleesch en vet. Heft men dus
1 cent per pond, dan heeft men zijn 5.keurloon weer
terug. Maar men doet dat niet, men heft 2/2 cent per
pond, of per koe 12.50.
Spreker heeft op die manier ook een berekening op
gezet omtrent het andere vee en komt dan tot dit resul
taat. dat door de Nieuwe Leeuwarder Slagersvereeniging
aan de gemeente aan keurloon is betaald 16.200.en
dat door de consumenten is betaald, op grond van het
organisatiebesluit, 38.865.Als daar het bedrag, dat
aan de gemeente is betaald, wordt afgetrokken, dan is
in die 15 maanden door de consumenten te veel betaald
een bedrag van 22.665.Spreker meent, beschik
kende over deze gegevens, zeer zeker, dat de heer
Weima de laatste moest wezen om over een vermoe
delijk batig saldo van 5000.van den gedecentrali
seerden keuringsdienst te spreken.