RHHIH
umi
28
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924.
den der onderwijzers, vergoedt, kent zij ook aan die
besturen, wanneer deze vervolgonderwijs doen geven
en ook door de gemeente zelf openbaar vervolgonderwijs
wordt gegeven, een bijdrage toe in de kosten van het
bijzonder vervolgonderwijs, mits dit voldoet aan de bij
de wel gestelde eischen (art. 102 der Lager Onderwijs
wet). In 1922 werd in deze gemeente wel openbaar
vervolgonderwijs gegeven, zoodat, wanneer geen andere
voorwaarden gesteld waren, ook voor het bijzonder
vervolgonderwijs aanspraak op vergoeding gemaakt zou
worden. Volgens den tegenwoordigen tekst van artikel
102, le lid. moet het vervolgonderwijs echter voldoen
aan de eischen, gesteld in het 2e, 3e en 5e lid van art.
21 der Lager Onderwijswet 1920. Deze nieuwe redactie
van artikel 102 is aangebracht bij wetswijziging
van 16 Februari 1923 en van kracht geworden
op 1 Januari 1923. Daar in de overgangsbe
palingen van de wet van 16 Februari 1923
(Staatsblad 38) omtrent deze materie niets naders is
bepaald, moet dus voor de vaststelling der bijdrage
over het dienstjaar 1922 de vroegere redactie van art.
102 nog in acht genomen worden en moet het bijzonder
vervolgonderwijs" over 1922 nog voldoen aan de voor
waarden, door de gemeente voor het openbaar vervolg
onderwijs gesteld. Hieronder moet, krachtens boven
bedoeld Koninklijk besluit, ten aanzien van het leerplan
worden verstaan, dat het aantal vakken van het bijzon-
Voor jaar (deel cursus 1921'22).
der vervolgonderwijs ten minste even groot is als het
getal vakken, onderwezen aan den gemeentelijken
cursus.
Van de volgende schoolbesturen is een verzoek om
een bijdrage in de kosten van het bijzonder vervolg
onderwijs over het jaar 1922 ingekomen
a. het bestuur der Roomsch-Katholieke Schoolver-
eer.iging alhier voor den vervolgcursus voor jongens,
gegeven in de school Speelmanstraat no. 1
b. het bestuur van het Roomsch-Katholiek Meisjes
patronaat ,,St. Gertrudis" alhier voor den vervolgcursus
voor meisjes, gegeven in de school Speelmanstraat
no. 1
c. het bestuur van de Vereeniging voor Christelijk
Schoolonderwijs alhier voor den vervolgcursus, gegeven
in de school Pieter Feddesstraat no. 2
d. het bestuur van de Vereeniging tot stichting en
instandhouding van een of meer kweekscholen ter op
leiding van onderwijzers en onderwijzeressen aan Chris
telijke scholen alhier voor den vervolgcursus, gegeven
in de school Margaretha de Heerstraat no. 2
e. het bestuur der bijzondere school van het Nieuwe
Stadsweeshuis alhier voor den vervolgcursus, gegeven
in de school Jacobijner Kerkhof no. 1.
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de in de
leerplans der verschillende vervolgcursussen voorko
mende vakken:
Gemeentel, cursus.
R. K. Schoolver.
(j.)
St. Gertrudis
(m.)
Ver. Chr. Schoolond.
Ver. kweeksch. enz.
Nw. Stadsweeshuis.
a. lezen
c. rekenen
d. Ned. taal
e. vad. geschied.
g. kennis der natuur
k. nuttige handw. (m.)
u. fraaie (in.)
i. teekenen (j.)
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
aardr.
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
nuttige handw.
aardr.
lezen
rekenen
Ned. taal
nuttige handw.
lezen
rekenen
Ned. taal
nuttige handw.
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
teekenen.
aardr., zingen
Najaar (deel cursus 1922'23).
a. lezen
c. rekenen
d. Ned. taal
e. vad. geschied.
g. kennis der natuur
k. nuttige handw. fm.)
u. fraaie (m.)
i. teekenen (j.)
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
natuurkennis
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
nuttige handw.
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
natuurkennis
nuttige handw.
crq
a>
lezen
rekenen
Ned. taal
vad. gesch.
teekenen.
aardr., zingen
(m) alleen voor meisjes.
(j) jongens.
Bij vergelijking van de aantallen vakken, welke onder
wezen werden aan de bijzondere vervolgcursussen, met
die, welke werden gegeven aan den gemeentelijken
cursus, blijkt, dat geen der ingekomen leerplans een
even groot aantal vakken bevat als in het leerplan van
den gemeentelijken vervolgcursus voorkomen.
Hieruit volgt dus, dat over het jaar 1922 het bijzonder
vervolgonderwijs in deze gemeente niet heeft voldaan
aan de voorwaarden, welke door de gemeente voor het
openbaar vervolgonderwijs waren gesteld.
Op grond van het vorenstaande stellen wij U voor te
besluiten
op voormelde aanvragen afwijzend te beschikken.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra Waar een Koninklijke beslissing
genomen is in de kwestie tusschen het bestuur dezer
gemeente en eenige vereenigingen,
die zich belasten
met het geven van vervolgonderwijs, over de vraag of
hunne cursussen al dan niet voldeden aan de voor
waarden om een vergoeding uit de gemeentekas te
bekomen, en die beslissing is gevallen ten gunste van
bedoelde vereenigingen, daar had ik verwacht dat thans
niet opnieuw door Burgemeester en Wethouders zou
worden voorgesteld om over 1922 de vergoeding niet
te verleenen.
Waar Burgemeester en Wethouders meenen wel met
zulk een voorstel te moeten komen daar zie ik mij ge
noodzaakt deze kwestie nog eens aan een grondige
bespreking te onderwerpen.
Wat is het geval
Art. 102 der Lager Onderwijswet schreef voor dat de
gemeente aan de besturen der vereenigingen, die bij
zonder vervolgonderwijs geven, een bijdrage verstrekt,
mits dit onderwijs voldoet aan de voorwaarden, die
gesteld worden voor het gemeentelijk vervolgonderwijs.
Nu heeft de redactie van dit artikel aanleiding ge
geven tot verschillende uitlegging, zooals ook al ge
bleken is uit de gerezen kwestie over de vergoeding
over 1921, welke thans in hoogste instantie is uitge-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924.
29
maakt en daarom is dit artikel gewijzigd bij wet van
16 Februari 1923, ingaande 1 Januari 1923, waarbij
wordt bepaald dat het bijzonder vervolgonderwijs aan
spraak kan maken op vergoeding indien het voldoet
aari zekere eischen, gesteld in art. 21 der Lager Onder
wijswet, dus onafhankelijk van de voorwaarden van het
gemeentelijk vervolgonderwijs.
Waar het hier evenwel betreft een uitkeering over
1922 hebben wij nog te doen met de oude redactie van
art. 102 en nu kan ik de zaak niet anders zien, dan dat
hier getracht wordt, aan de hand van een spitsvondige
wetsuitlegging, aan deze besturen, die te goeder trouw
in de meening verkeeren op vergoeding aanspraak te
kunnen maken, vervolgonderwijs geven, die vergoeding,
welke over 1921 is verleend geworden, over 1923 en
volgende jaren verleend zal moeten worden, over 1922
alsnog te onthouden.
Ten opzichte van de vergoeding over 1921 stelden
Burgemeester en Wethouders zich op het standpunt dat
om voor vergoeding in aanmerking te komen de cur
sussen zoowel wat aantal als soort der vakken betreft
volkomen overeenstemming moesten hebben met de ge
meentelijke cursussen. Dat deze opvatting van Burge
meester en Wethouders minstens eenzijdig mag ge
noemd worden, moge blijken uit de toelichting, welke
de heeren Laban en Ligtvoet, beide administrateur bij
het departement van Onderwijs, in hun boekje:
„L. O. wet 1920 met aanteekeningen, ontleend
aan de officieele stukken der Staten-
Generaal, aan administratieve beslis
singen en aan de litteratuur."
geven bij art. 102; zij schrijven:
„Deze slotwoorden van het le lid (n.l. het voldoen
aan de „voorwaarden") kunnen aanleiding geven tot
tal van geschillen. Feitelijk stelt de gemeente geen
„voorwaarden" aan het vanwege de gemeente zelve
te geven vervolgonderwijs. Bedoeld zal zijn: de re
gelen. Maar de toepassing van die regelen van het
openbaar op het bijzonder vervolgonderwijs mag geen
inbreuk maken op de vrijheid van richting.
Het gemeentebestuur zal dus niet mogen eischen,
dat het leerplan van het openbaar vervolgonderwijs
ook voor het bijzonder vervolgonderwijs den toon
aangeeft. In het algemeen zal echter de omvang van
beide takken van dit onderwijs niet al te zeer mogen
uiteenloopen. Speciaal wat het aantal leervakken be
treft, zal althans eenige overeenkomst niet mogen
ontbreken."
Zich baseerende op deze opvatting hebben de besturen
der bijzondere cursussen deze ingericht zóó, dat het
aantal vakken gelijk was aan dat van den gemeentelijken
cursus. Dit was in 1921, dus voor den cursus 1920/21,
en ook weer voor den cursus 1921/22.
Zooeven heeft de Raad dan ook de beslissing genomen
dat hun over 1921 de vergoeding alsnog wordt toege
kend. En waarom zal hun dan over 1922 de vergoeding
worden onthouden? Omdat hun cursus gewijzigd is?
Neen. Er is iets anders geschied. In November 1921,
toen dus de cursus 1921/22 reeds Ioopende was, is door
Burgemeester en Wethouders een nieuw leerplan voor
het vervolgonderwijs vastgesteld, dat op 1 Januari 1922
in werking zou treden en daardoor is oogenschijnlijk
tusschen de leerplans der bijzondere en der openbare
vervolgcursussen eenige meerdere afwijking ontstaan.
Wanneer nu bij Burgemeester en Wethouders de mee
ning voorzit dat, indien mogelijk, de vergoeding aan de
bijzondere vervolgcursussen niet moet worden toege
kend, dan vinden ze schijnbaar eenigen steun in de over-
weging van het Koninklijk besluit van 12 Januari j.L,
waarin staat:
„Overwegende, dat aan de bovenbedoelde cursus
sen voor bijzonder vervolgonderwijs, onderwijs is
gegeven in een gelijk aantal vakken als aan den open
baren cursus voor vervolgonderwijs ter plaatse; dat
evenwel in de soort der vakken geen overeenstemming
bestaat;
dat een zoodanig verschil in inrichting van het leer
plan voor de toepassing van artikel 102, le lid, der
Lager Onderwijswet 1920, zooals dat artikel luidde
voor de daarin bij de wet van 16 Februari 1923
(Staatsblad no. 38) aangebrachte wijziging, niet de
aanspraak kan doen verloren gaan op de daar be
doelde gemeentelijk bijdrage."
Ik zeg schijnbaar vinden ze daarin eenigen steun, want
het Koninklijk besluit had evengoed kunnen luiden
„overwegende dat de omvang van bedoelde cursussen
gelijk was aan den openbaren cursus, enz." en dan had
men dat argument daaruit niet kunnen putten.
We zien hier dus, dat voor deze vervolgcursussen over
1921 een vergoeding wordt uitgekeerd, dat ook over
1923 en verdere jaren op een vergoeding aanspraak kan
worden gemaakt, maar dat, terwijl de cursussen dat jaar
aan dezelfde voorwaarden hebben voldaan en van een
zelfden omvang' zijn geweest, over 1922 het recht op die
uitkeering wordt betwist op grond van feiten, die met
die cursussen niets hebben uit te staan.
M. i. zou dan ook de Raad reeds op grond der billijk
heid moeten besluiten deze uitkeering wel toe te staan
aan deze besturen, die in het belang der betrokken leer
lingen deze cursussen hebben ingesteld, geheel te goeder
trouw in de meening verkeerende, dat zij op de vergoe
ding aanspraak konden maken en die thans, enkele
vereenigingen zeer bijzonder, in moeilijkheden komen
om die gelden op andere wijze te verkrijgen.
Wanneer dan ook Burgemeester en Wethouders op
billijkheidsmotieven hun afwijzend voorstel hadden ge
grond, dan zou ik hiermede kunnen volstaan. Het gaat
hier evenwel niet over een kwestie van billijkheid, maar
over een kwestie van wetsuitlegging.
Het is, meen ik, de apostel Paulus geweest, die de
wereld heeft verrijkt met de uitdrukking dat de Wet om
de overtreding is ingesteld en de een of andere Hol-
landsche grappenmaker heeft er van gemaakt dat de
wetten gemaakt worden om ze te ontduiken. Maar ik
krijg hier zeer sterk den indruk dat er ook menschen
gevonden worden, die van meening zijn dat de wetten
gemaakt worden om er een spitsvondige uitlegging aan
te geven.
Evenwel in deze is de spitsvondigheid niet onovertref
baar en ik zal dan ook, mij begevende op hetzelfde pad
als Burgemeester en Wethouders in hun raadsbrief,
hoewel het mij eenigszins tegen de borst stuit op der
gelijke pietluttige argumenten het goed recht der be
treffende besturen te verdedigen, aan de hand van de
stukken trachten aan te toonen, dat ook in feite Burge
meester en Wethouders het ongelijk aan hunne zijde
hebben en derhalve de vergoeding zal moeten worden
toegestaan.
Wat toch is het geval? Burgemeester en Wethouders
beroepen er zich op dat aan den gemeentelijken cursus
een grooter aantal vakken wordt onderwezen dan aan
de bijzondere cursussen. En een niet-bevoegde, die het
bijgevoegde lijstje beschouwt, zou denken dat dit juist
is. Hoe is echter in werkelijkheid het leerplan aan den
openbaren cursus? In het le leerjaar voor jongens zijn
daar gegeven 4 vakken, n.l. lezen, Nederlandsche taal,
rekenen en teekenen, in het 2e leerjaar dezelfde vakken
en in het 3e leerjaar zijn daaraan slechts toegevoegd de
vakken natuurkennis en geschiedenis. Daartegenover
staat dat aan de bijzondere scholen ik neem maar
als voorbeeld de Roomsch-Katholieke Schoolvereeniging
aan den vervolgcursus voor jongens beide jaren 5
vakken zijn onderwezen. Zelfs dus al zou men het ge
middelde nemen, dan nog zou het aantal vakken, dat
aan den gemeentelijken cursus is gegeven, een lager
cijfer aanwijzen dan het aantal aan den bijzonderen
cursus.
Nog anders staat het bij den vervolgcursus voor meis
jes. Door den openbaren cursus zijn het le jaar onder-