L
f*SK K Hi
:i
34
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van» Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924.
vooral omdat de gemeentelijke vroedvrouwen zoo'n zeer
groote practijk hebben. Het is spreker, evenals mevrouw
Buisman, ook wel eens ter oore gekomen, dat een par
ticuliere vroedvrouw er over denkt om zich in Leeu
warden te vestigen. Welnu, wanneer zij meent, zich hier
een bestaan te kunnen verzekeren, dan zal zij zich hier
ook wel vestigen.
De verordening zegt nu dat er positief drie vroed
vrouwen moeten zijn. Burgemeester en Wethouders
meenden dat het voldoende zou zijn als er stond „ten
hoogste drie". Naar sprekers meening is daartegen geen
practisch bezwaar, het eenige is dat de bepaling er een
klein beetje soepeler door wordt. Als nu zij, die er het
beste over kunnen oordeelen, adviseeren om hier te
zetten „ten hoogste drie", waarom zal dan de Raad be
zwaar maken? Wanneer werkelijk in de practijk mocht
blijken dat het onmogelijk kan wat nu echter reeds
een tijd is gebeurd, doordat er voortdurend één ziek was,
zoodat daaruit al blijkt dat het toch practisch wél met
twee vroedvrouwen kan dan rapporteert de Stads-
Armenkamer dat er stagnatie komt, doordat de vroed
vrouwen het te druk krijgen en dan hebben Burgemeester
en Wethouders de macht om een derde te benoemen.
Spreker ziet er dus niets geen bezwaar in deze twee
woorden hier in te lasschen.
De heer Muller zegt dat het inderdaad waar is, wat
mevrouw Buisman heeft gezegd, dat de beide tegen
woordige verloskundigen zijn gehoord. Maar mevrouw
Buisman geeft het niet goed weer als zij zegt dat deze
beide er volkomen mee accoord gaan, want de eene
spreker behoeft geen naam te noemen is het volko
men onverschillig of ze met hun tweeën blijven of dat er
een derde bij komt en zij erkent ook, dat het voor een
stad als Leeuwarden noodig is, dat daar minstens drie
vroedvrouwen zijn.
Nu zegt de Burgemeester en ook mevrouw Buisman:
er zal zich hier op den duur of misschien binnen korten
tijd wel een komen vestigen. AAaar als men nu al begint
met te erkennen dat er in een stad als Leeuwarden nood
zakelijk drie vroedvrouwen moeten zijn, dan moet men
toch ook dien toestand bevorderen, door zoo'n dame een
armen-practijk aan te bieden, die de gemeente bovendien
niets kost. Dan zou spreker toch zeggen dat er alle aan
leiding is om niet op dit voorstel van Burgemeester en
Wethouders in te gaan, maar den toestand te houden,
zooals die voorheen was, dus gewoon een oproep te
doen voor de vacature-mej. Visser. Dan krijgt zoo'n
dame hier een grondslag van 600.— en heeft ze er
dan een 1400.bij, dan heeft zij een bestaan, terwijl
zij anders zich een 2000.inkomen uit de particuliere
practijk moet verzekeren.
De Voorzitter De heer Muller zegt, 't kost niets,
maar de vroedvrouwen hebben een stamsalaris van
600.—.
De heer Muller: Alleen als het aantal verlossingen
lager is dan 120, heeft de gemeente er iets voordeel bij,
wanneer er twee zijn.
De Voorzitter: Art. 16 der verordening zegt dat de
jaarlijksche bezoldiging voor de vroedvrouwen bedraagt
600.—.
De heer
1800.—.
Muller: 120 verlossingen a 15.— is
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt
met 14 tegen 10 stemmen verworpen.
Vóór stemmen: de heeren Fransen, Lautenbach, Co-
hen, Tulp, Oosterhoff, Weima, Scheltema, mevrouw
BuismanBlok Wijbrandi, de heeren Beekhuis en IJ. de
Vries.
Tegen stemmen: de heeren Hooiring, M. Molenaar,
K. de Boer, Dijkstra, Hofstra, Tiemersma, Muller, Botke,
Van der Schoot. O. F. de Vries, Westra, Jansen, B. Mo
lenaar en H. de Boer.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vraagt het
woord.
De Voorzitter: Wilt U het woord hebben over een
onderwerp, vreemd aan de orde van den dag?
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi: Ik vind het niet
heelemaal vreemd aan de orde van den dag.
De Voorzitter: Dit punt is afgehandeld.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi Ik heb zoopas
gezegd dat ik een voorstel wilde indienen.
De Voorzitter: Het recht om een initiatief-voorstel te
doen, bestaat toch ook nog altijd. U kunt wachten tot
het punt aan de orde is, of als U een initiatief-voorstel
indient, dan komt dit den volgenden keer op de agenda.
Dat is toch veel beter dan dat U het nu mondeling aan
brengt.
7 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot wijziging van het besluit tot heffing
van rechten onder den naam van leges (bijlage no. 4).
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en
Wethouders om hun een crediet te verkenen voor het
geven van een opdracht aan de N. V. Machinefabriek
Braat te Rotterdam tot het maken van den onder- en
bovenbouw van eene nieuwe Oosterbrug, met de daar
voor noodige begrootingswijzigingen, dienst 1924, als
mede tot het nemen van eene principieële beslissing
inzake voorzieningen, verband houdende met het ver-
keersvraagstuk (bijlage no. 3).
Hierbij zijn tevens aan de orde de ingekomen ver
zoeken onder de mededeelingen (II) sub 7 en 8.
In de raadszaal is aanwezig een model in hout van
den bovenbouw van de nieuwe brug (schaal 1/10).
Hierdoor en door toelichting van den heer Maas, adjunct
directeur van Gemeentewerken, zijn de raadsleden voor
den aanvang der vergadering in de gelegenheid gesteld
systeem en werking van de nieuwe brug in oogenschouw
te nemen.
De algemeene beraadslagingen worden geopend.
De heer B. Molenaar heeft met eenige vreugde maar
ook met eenige verwondering dezen raadsbrief ontvan
gen. Die vreugde uitte zich in hoofdzaak over het eerste
deel van den raadsbrief, omdat daardoor eindelijk de
Oosterbrug haar beslag kan krijgen, spreker zou haast
zeggen, waar de Raad hier een miniatuur van die brug
in "haar midden heeft, haar beslag al heeft gekregen. Het
voorstel inzake de Oosterbrug is al een vrij oude ge
schiedenis; spreker gelooft dat dit voorstel op zichzelf
in den Raad weinig besprekingen meer zal uitlokken,
omdat de bouw door omstandigheden enkele jaren is
verschoven maar de brug anders vrij zeker al ter plaatse
zou hebben gelegen.
Met eenige verwondering, aldus spreker, heb ik verder
dezen raadsbrief gelezen. Burgemeester en Wethouders
hebben hieraan vastgekoppeld het door ons bij de be
grooting ingediende voorstel, wat toen door den Raad
Verslag van
de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 12 Februari 1924. 35
met algemeene stemmen is aanvaard. Hét wil mij voor
komen, dat Burgemeester en Wethouders dit vraagstuk
niet met dien ernst hebben bezien, welke het noodig
maakt. Wij hebben dat voorstel ingediend, om het ver-
keersvraagstuk in zijn geheel aan een grondige bespre
king te onderwerpen. En in dezen raadsbrief zeggen
Burgemeester en Wethouders nu wel zeer aardig dat zij
het meest voelen voor den gedachtengang, in ons voor
stel neergelegd, maar hun voorstel zelf ademt m. i. dien
geest niet.
Ik ben niet van plan vanmiddag in te gaan op de lijn,
die Burgemeester en Wethouders in hun voorstel aan
geven, omdat ik meen dat de Raad momenteel nog niet
competent is om te oordeelen over het voorstel, dat hem
hier thans is voorgelegd. Aan het verkeersvraagstuk
kleven op zichzelf zoo groote bezwaren en daar komen
zulke groote dingen bij, die van verschillend kanten be
licht moeten worden, dat het mij voorkomt dat, alvorens
de Raad zich uitspreekt op de eene of andere wijze, het
vraagstuk eerst grondiger moet worden bestudeerd.
Het is mij tevens opgevallen dat, waar ons voorstel
is dat aan den dienst der Openbare Werken wordt op
gedragen een verkeersplan te ontwerpen, ik bij de stuk
ken absoluut niets heb gevonden, waaruit blijkt, dat
Openbare Werken hierin is geraadpleegd. Wel is dit
voorstel, zooals het hier ligt en zeer terecht aan
den Commissaris van Politie, als zijnde de ambtenaar,
die het meest met het verkeer in aanraking komt, ter
beoordeeling gegeven en heeft deze over het voorstel
advies uitgebracht hetwelk op zichzelf weinig aan-
lokkends voor het door Burgemeester en Wethouders
ingediende voorstel behelst maar Openbare Werken
is er ten slotte geheel buiten gelaten.
Dat aan dit voorstel vrij wat kanten zitten, bewijzen
ook de beide brieven die van middag zijn ingekomen
van de Kamer van Koophandel en de Middenstands
organisaties.
Ik heb mij den gedachtengang zoo voorgesteld dat
Burgemeester en Wethouders aan Openbare Werken
hun gedachtengang omtrent het verkeersvraagstuk voor
legden, dat Openbare Werken zich liet voorlichten door
specialisten op het gebied van het verkeersvraagstuk,
door de Middenstandsorganisaties, de Kamer van Koop
handel en door hen, die bij het verkeersvraagstuk groot
belang hebben en dat daaruit zou voortvloeien, na ge
meenschappelijk overleg en besprekingen, een voorstel,
dat rijp zou wezen om te worden besproken in den Raad.
Op grond van een en ander zou ik dan ook willen voor
stellen thans uit dezen raadsbrief alleen in behandeling
te nemen punt A, den bouw van een nieuwe Ooster
brug, en het overige deel te verwijzen naar Openbare
Werken. Openbare Werken kan dan rekening houden
met de verschillende bezwaren, die aan het verkeers
vraagstuk kleven, het kan de organisaties hooren, die
bij het vraagstuk het grootste belang hebben en op
grond daarvan kan dan den Raad te zijner tijd een uit
gewerkt voorstel bereiken, hoe een en ander moet
worden ingericht. Het zou dan tevens mogelijk zijn
alhoewel ik geloof dat het in zekeren zin niet meer
noodig is, omdat het bij de begrooting al door den
Raad is aangenomen over' het afbreken van de
huizen op den hoek bij het Stads-Ziekenhuis Openbare
Werken te hooren bij het vaststellen van de rooilijn
daar zal dit toch zeker noodzakelijk zijn.
Ik zou dus dit stuk in zijn geheel thans niet wenschen
te behandelen, maar alleen punt A, de Oosterbrug,
omdat dit vraagstuk wel op zichzelf kan worden be
schouwd. Hoe ook het verkeer in de naaste toekomst
wordt geregeld, het zal toch wel noodzakelijk zijn, dat
er een nieuwe Oosterbrug komt. Dat staat, geloof ik,
voor ons allen wel vast.
De heer Van der Schoot zou gaarne eenige vragen
willen doen, in de eerste plaats over het leggen van de
nieuwe Oosterbrug. Hij heeft natuurlijk niet de ver
schillende besprekingen, die hier in den Raad zijn ge
weest, meegemaakt, waardoor hem misschien enkele
dingen duister zijn.
Hoe is het met deze uitbesteding gegaan Uit het
geen spreker heeft kunnen lezen, heeft hij den indruk
gekregen, dat hier niet is gevraagd op het moment van
de inschrijving aan verschillende menschen, die er voor
in aanmerking kwamen, in te schrijven naar hun eigen
ontwerp, maar dat toen is vastgehouden aan het ont
werp, dat ook gemaakt is door dezelfde firma, die nu
wordt voorgedragen om het werk te gunnen. Daarnaast
zijn geen ontwerpen van andere firma's en spreker
heeft alzoo geen cijfers naast elkaar kunnen leggen om
daardoor, voorgelicht door deskundigen, een vergelij
king te kunnen maken.
Als dat het geval is, dat alleen is vastgehouden aan
het ontwerp, gemaakt door de firma Braat, dan vraagt
spreker waarom zijn geen meerdere ontwerpen ge
vraagd Hij meent wel dat er vroeger daaromtrent een
advertentie heeft gestaan in een blad van 1923, maar
hij gelooft niet dat men dit nog serieus kan nemen,
omdat hier aan het ontwerp-Braat is vastgehouden.
Spreker meent dat de gewone gang van zaken is dat
voor een werk door den directeur van Gemeentewerken
bestek en teekeningen worden gemaakt, opdat naar dat
bestek en teekeningen een opgaaf kan worden gevraagd
of een publieke inschrijving kan worden geopend. Kón
men dat op dit bureau niet doen Spreker meent dat
het wel kón. Maar omdat hij hier iets anders voor zich
ziet, vraagt hij, waarom deze weg niet is gevolgd en
waarom slechts het ontwerp van één firma is genomen
en daarnaast niet die van andere. Spreker heeft op deze
wijze niet de zekerheid dat wij werkelijk een nieuwe
Oosterbrug krijgen, die niet door andere, ook deskun
dige, firma's niet minder solide en misschien goedkooper
had kunnen worden uitgevoerd.
Dan zou spreker nog iets willen zeggen over hetgeen
thans aanhangig is gemaakt omtrent het verkeers
vraagstuk
De Voorzitter: Ik geloof dat het beter is dat de zaak
maar dadelijk wordt gesplitst, dat wij eerst punt A be
handelen en daarna gaan praten over punt B, dat echter
ook in verband met de ingekomen adressen, heden wel
niet zal worden afgedaan. Ik stel dus voor dat eerst
punt A in behandeling wordt genomen en daarna punt
B. Zijn er nog meer leden, die het woord verlangen
over punt A
De heer Weima is het heelemaal met den Voorzitter
eens en gaat ook accoord met het voorstel-Molenaar.
Hij zou ook willen voorstellen het eene van het andere
los te maken.
Spreker wil hier ook even toelichten in aansluiting
met het adres van de Kamer van Koophandel, dat dit
niet bedoelt de kwestie van de Oosterbrug, maar dat
het bedoelt dat de Kamer het op prijs zal stellen advies
te mogen geven over de kwestie van de verkeerswegen.
Spreker steunt het voorste-Molenaar men hoeft daar
niet lang en breed over te praten om punt B aan te
houden, uit te stellen of te verdagen en daarover nader
advies te doen uitbrengen. Gaat 'de Raad daarmee niet
accoord, dan vraagt spreker daarvoor nader het woord.
De heer K. de Boer wil een vraag doen naar aan
leiding dat de heer Weima op gedeeltelijke behandeling
aandringt, n.l. of de adressen van de Kamer van Koop
handel en van de Middenstandsorganisaties ook betrek
king hebben op de Oosterbrug. Spreker weet dat niet
precies. Hij zou willen hooren wat er in staat.
De Voorzitter wil dat wel even duidelijk maken. In
het adres van de Middenstandsvereenigingen wordt ge
vraagd bij de besprekingen over de voorzieningen, die
verband houden met het verkeersvraagstuk, elke beslis-