82 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1924.
dienstvoorwaarden van den betrokken ambtenaar,
hebben wij de Commissie voor Georganiseerd Overleg
gevraagd ons haar gevoelen hieromtrent te willen
mededeelen, die daaraan bij het overgelegd schrijven
van 1 Februari 1924 voldeed. Zij bericht (en wij doen
U hiervan mededeeling ook ter voldoening aan art. 13
sub 2 der betrekkelijke verordening [gemeenteblad 1922
no. 13] dat geen overeenstemming op dit punt kon
worden bereikt. De vertegenwoordigers van het
gemeentebestuur waren van oordeel dat alleen tot deze
huurverhooging mag worden overgegaan, indien ook
de bezoldiging van dezen ambtenaar met een gelijk
bedrag als de meerdere huur wordt verhoogd zoo
dit niet geschiedde zou bij huurverhooging een ver
kapte salarisverlaging ontstaan, wijl moet worden aan
genomen, dat rekening is gehouden met de lage huur
bij de laatste algemeene salarisherziening.
Dit motief kunnen wij niet deelen de veemarkt
meester is integendeel door de uiterst lage woninghuur
altijd in gunstiger positie geweest dan andere gemeente
ambtenaren, die genoodzaakt waren een veel hoogere
huur voor vaak bescheidener woningen te betalen
huurverhooging brengt hem dus niet in ongunstiger
toestand dan andere ambtenaren, maar egaliseert deze
verhouding.
De meening van de vertegenwoordigers der organi
saties, dat slechts tot een huurverhooging kan worden
overgegaan tot het percentage van 50 genoemd in
de wet van 2 Juni 1923 (Staatsblad no. 235), tot wij
ziging der Huurcommissiewet enz., kan slechts zijn
weergegeven om te doen uitkomen, dat meerdere ver
hooging verder zou gaan dan de wet aan particulieren
toestaat want de wet zelf is niet meer van toepassing
ten aanzien van woningen, verhuurd door publiek
rechtelijke lichamen (art. 13a 3 sub a). Wij zien niet
in waarom in dit geval, bij een zeer lage huursom van
100.niet de norm van 50 mag worden over
schreden, vooral omdat 260.per jaar voor dit
bovenhuis stellig niet de geheele huurwaarde vertegen
woordigt een particulier zou het bezwaarlijk voor
dezen prijs willen verhuren. Echter willen wij, in aan
merking genomen dat de huurprijzen misschien nog
kunnen dalen, niet verder gaan. Geschiedt dit al, dan
is de huurder voorloopig nog in geen slechtere conditie
dan particulieren.
Met de woning van den heer Pot staat de zaak in
zooverre iets anders, dat het bedrag der huursom niet
in eene verordening of in zijne instructie is genoemd,
zoodat de Commissie voor Georganiseerd Overleg daar
over niet behoefde te worden gehoord. Wij zijn, in
tegenstelling met den huurder, van oordeel dat een
huursom van 6.per week, is 312.per jaar, voor
dit groote bovenhuis zeker niet te hoog kan worden
genoemd en ook in dit geval blijft beneden de bedragen,
door particulieren voor dergelijke woningen besteed.
De huurster van de bovenwoning Zuiderplein no. 99b,
mej. de wed. P. Posthuma geb. Hosbach, heeft bericht
dat zij met ingang van den 12 Mei e.k. toestemt in de
verhooging tot 260.per jaar, terwijl de wijziging
in den huurprijs der ambtswoning van den directeur der
gemeentelijke gasfabriek meer strekt om uit administra
tief oogpunt tot een zuivere verhouding te geraken.
Immers, wat het woningbedrijf meer ontvangt, derft
het bedrijf der gasfabriek.
Wij hebben dus de eer U voor te stellen te besluiten
I. in art. 13 der instructie voor den marktmeester
der veemarkt (gemeenteblad 1911 no. 13) waar staat
100.te lezen 260.met bepaling dat deze
wijziging zal ingaan den 1 Juni 1924;
II. den huurprijs van de bovenwoning Bij de Put no.
17 en Zuiderplein no. 99b met ingang van 12 Mei 1924
te bepalen op 312.onderscheidenlijk 260.per
jaar
III. in onderdeel 2° van het raadsbesluit d.d. 25
Maart 1913 no. 104r/44 waar staat 500.te
lezen 700.
met bepaling dat deze wijziging wordt gerekend te
zijn ingegaan den Januari 1924.
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Westra kan zich met deze voordracht niet
vereenigen. Hij kan zich de zaak niet anders voorstellen,
als hij b.v. de woning Lange Marktstraat neemt, dan dat
die man daar ambtshalve zijn woning in gebruik heeft.
Hij wordt door de gemeente verplicht daar te wonen
en nu meent spreker dat, wanneer de gemeente iemand
verplicht een zekere woning te betrekken, de gemeente
dan ook voor de kosten moet staan. Nu is het hier zoo
gevonden, dat een huur wordt betaald van 100.
maar als de huur op 't oogenblik wordt verhoogd, zal
de gemeente moeten zorgen dat die man ook de hoogere
huur kan betalen. Rechtskundig ziet spreker er geen
anderen kant aan, althans moreel-rechtelijk niet.
Wat de kwestie van de woning Bij de Put betreft,
deze is spreker niet geheel duidelijk, omdat hem niet
bekend is of men daar hetzelfde geval heeft. Spreker
meent dat ook die bewoner verplicht is daar te wonen.
Uit de instructie blijkt echter niet dat hij daar moet
wonen. Moet hij daar wèl wonen, dan is het geval na
tuurlijk gelijk aan dat van de Lange Marktstraat, doch
moet hij er niet per se wonen en heeft hij dus ook de
vrijheid ergens anders te gaan wonen dan meent spreker
toch dat hier voor de gemeente aanleiding is om de
zelfde gedragslijn te volgen als die aan particulieren is
voorgeschreven, n.l. door de huur met niet meer dan
50 te verhoogen. Nu wordt door Burgemeester en
Wethouders wel aangevoerd dat dit aan publiekrechte
lijke lichamen niet is voorgeschreven, maar spreker
meent dat het voor een goede naleving van en voor
eerbied voor de wet niet bevorderlijk is, wanneer
publiekrechtelijke lichamen zich daaraan niet behoeven
te houden. Spreker zou er in dit geval de voorkeur aan
geven om de woning Bij de Put hoogstens te verhoogen
met 50
Uit het voorstel blijkt feitelijk ook wel dat Burge
meester en Wethouders ook evenzeer er over denken
met ambtswoningen te doen te hebben. Waar wordt ge
sproken over verhooging van huur van den directeur
van de Gasfabriek, wordt gezegd dat dit een admini
stratieve post is, omdat die directeur deze woning ge
heel gratis heeft. Hij heeft bij zijn salaris het vrije ge
bruik van de woning en wanneer dus de huurprijs wordt
verhoogd draagt de gemeente de kosten daarvan. De
zelfde gedragslijn zou spreker ook gevolgd willen zien
bij de andere personen.
De heer Weima staat naast den heer Westra, kan
zich ook met het voorstel van Burgemeester en Wet
houders niet vereenigen. Wat betreft de woning Lange
Marktstraat, heeft het hem bevreemd, dat hieromtrent
eigenlijk drie voorstellen zijn ten eerste het voorstel
van den administrateur van het Woningbedrijf om den
huurprijs te verhoogen met 108.en dus te brengen
op 208.ten tweede een voorstel van het G. O.
om de huur hoogstens met 50 te verhoogen, waar
door deze dus zou worden 150.en ten slotte ineens
een voorstel van Burgemeester en Wethouders om den
huurprijs met 160.te verhoogen en dus te brengen
op 260.Spreker staat ook op het standpunt dat
dit niet aangaat, öf het gemeentebestuur óf de Raad
moet zich voor 4 jaar deerlijk hebben vergist. Voor 4
jaar, bij de laatste salarisherziening van den markt
meester, in 1920, waren de huren toch op 't hoogst de
huren zijn nu iets aan 't dalen. Toen is bij het salaris
van den marktmeester een woninghuur van 100.
vastgesteld en nu wil men die huur plotseling verhoogen.
Dit komt spreker onbillijk voor en hij is het beslist eens
met het Georganiseerd Overleg, dat dit een verkapte
loonsverlaging beteekent. Waar nu de gemeenteraad
daar dit jaar niet aan gedaan heeft, behoudens den va-
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 8 April 1924. 83
cantietoeslag, komt het spreker voor dat, waar de markt
meester toch zeker een verantwoordelijken post heeft en
diens salaris toch inderdaad niet te hoog is, de Raad
dit niet mag doen. Spreker zou dan ook nog een stap
verder willen gaan dan de heer Westra en willen voor
stellen deze huur absoluut niet te verhoogen, maar den
marktmeester gewoon een huur te laten betalen van
100.zooals nu.
De heer M. Molenaar is van meening dat de oplossing
van deze kwestie niet zoo eenvoudig is als zij wel
schijnt. Dat blijkt ook al uit hetgeen door de heeren
Westra en Weima is aangevoerd en het blijkt ook uit
het feit dat in de commissie voor Georganiseerd Over
leg over de woning van den marktmeester geen eenstem
migheid kon worden bereikt de vertegenwoordigers
der gemeente wilden toestemmen in een huurverhoo
ging, mits ook het salaris van den marktmeester met een
gelijk bedrag werd verhoogd en de vertegenwoordigers
der organisaties wilden wat anders. Spreker meent te
weten dat ook de vertegenwoordigers der organisaties
nog niet eenstemmig waren, dat daar ook nog verschil
van meening was en dat bij stemming is uitgemaakt dat
men een verhooging wenschte tot 50 Ook daar was
dus verdeeldheid, en er blijkt uit dat de oplossing wer
kelijk niet gemakkelijk is.
Spreker zou eerst willen wijzen op de kwestie van
de ambtswoning van den directeur der Lichtbedrijven.
Volgens de Salarisverordening heeft de directeur der
Lichtbedrijven een salaris, dat loopt tot 6400.Nu
meent spreker dat indertijd is aangenomen dat de di
recteur in tractement gelijk zou staan met den directeur
van Gemeentewerken, den Commissaris van Politie en
den Secretaris der gemeente, wier bezoldiging loopt tot
7000.De directeur der Lichtbedrijven is dus met
f 6400.daar 600.beneden, maar toen hij is aan
gesteld, is overeengekomen dat zijn ambtswoning zou
worden geschat op 500.terwijl hij daarbij nog had
vrij vuur en licht, wat werd geschat op een waarde van
100.Zoo is men gekomen aan het verschil in geld
van 600.De heeren, zoopas door spreker genoemd,
hebben een maximum van 7000.de heer Blaauw
heeft een maximum van 6400.maar met zijn vrij
wonen, vuur en licht, ter gezamenlijke waarde van
600.komt hij ook op 7000.Indien nu wordt
overgegaan tot een verhooging van de huurwaarde van
de woning van den directeur der Lichtbedrijven het
merkwaardige is dat de administrateur van het Wo
ningbedrijf voorstelt een verhooging tot 800.en het
college eene tot 700.—, maar in ieder geval, het is een
verhooging dan zal de gezamenlijke waarde van het
inkomen van den heer Blaauw niet meer bedragen
7000.maar 7200.met het gevolg, dat spreker
voorziet dat de heeren, die geacht worden met den heer
Blaauw gelijk te staan in salaris, binnenkort een adres
tot den Raad richten, dat zij zich ten achter gesteld
achten en dat zij wenschen gelijk gesteld te worden met
dengene, waarmee zij gelijk gesteld waren. Dat is één
moeilijkheid.
Een tweede moeilijkheid is de woning van den markt
meester en nu is het eigenaardige dat het college ten
opzichte van den marktmeester een andere gedragslijn
volgt dan ten opzichte van den directeur der Lichtbe
drijven. In het voorstel wordt ten opzichte van de wo
ning van den directeur der Lichtbedrijven door het col
lege zonder eenige nadere motiveering gezegd dat de
meerdere huur zal worden betaald door het bedrijf, maar
ten opzichte van den marktmeester zegt het college dat
deze de meerdere huur zelf moet betalen. Spreker be
grijpt niet waarom hier ten opzichte van deze menschen
een verschillende gedragslijn wordt gevolgd. Daar komt
bij dat spreker meent zeker te weten dat, toen het trac
tement van den marktmeester is vastgesteld, daarbij re
kening is gehouden met de lage huur van de ambts
woning, dat dus het salaris op 1500.is gesteld,
mede, omdat de huur zoo laag was. Nu wil spreker on
middellijk toegeven dat de huren te laag zijn, veel te
laag zelfs, maar uit de voorbeelden, welke spreker aan
haalt, blijkt duidelijk, dat verandering van het bedrag
niet de moeilijkheden oplost maar vergroot.
Er komt ook nog bij of de woning van den directeur
van de Arbeidsbeurs een ambtswoning is ja, dan neen.
Dat is wel niet letterlijk vastgelegd, het staat nergens,
maar in de practijk komt het er toch op neer en
het blijkt ook uit het schrijven van den directeur van
de Arbeidsbeurs zelf, waarin deze meedeelt dat een deel
van den ingang van de woning door de Arbeidsbeurs
in beslag is genomen, dat die woning niet geschikt is
om door anderen bewoond te worden. Zelfs zou het de
vraag zijn, als de heer Pot er uit ging, of de gemeente
die woning wel goed zou kunnen verhuren. Maar bo
vendien is het wenschelijk dat de directeur van de Ar
beidsbeurs daar woont, al is het dan ook niet in de ver
ordening vastgelegd dat het een ambtswoning is. Spr.
meent dat er geen reden is deze woning anders te be
schouwen dan die van den directeur der Lichtbedrijven
en die van den marktmeester en dan rijst ook hier de
vraag: gaat het wel aan deze huur te verhoogen en die
verhooging te verhalen op het tractement? Dat zijn tal
van moeilijkheden.
De woning Zuiderplein no. 99/? wil spreker uitscha
kelen, omdat die wordt bewoond door een particulier
en huurverhooging hierbij niets te maken heeft met wij
ziging van de arbeidsvoorwaarden. Spreker zou zeggen
dat, als de administrateur van het Woningbedrijf meent
clat hier een hoogere huur moet worden bedongen, er
geen bezwaar bestaat om daartoe over te gaan. Maar
een verhooging der huur van de ambtswoningen zal tot
moeilijkheden, onbillijkheden en scheeve verhoudingen
aanleiding geven en ook tot het inzenden van adressen,
zooals spreker zooeven memoreerde.
Wat is eigenlijk de aanleiding tot het doen van deze
voordracht? Een schrijven van den administrateur van
het Woningbedrijf, die aanmerking maakt op de huren
van deze woningen, welke niet voldoende opbrengen.
Spreker kan zich dat levendig voorstellen; het is ook
de plicht van den administrateur van het bedrijf om te
zorgen dat dit zoo goed mogelijk functionneert. Maar
waar het ten slotte toch een administratieve maatregel
zal zijn dit blijkt vooral bij den maatregel ten opzichte
van den directeur van de Lichtbedrijven en het is te
voorzien dat er moeilijkheden uit te voorschijn zullen
komen, zou spreker er de voorkeur aan geven, om die
moeilijkheden te ontzeilen, niet op het voorstel in te
gaan, doch dit voor onbepaalden tijd uit te stellen, tot
dat eventueel in de toekomst een algemeene salarisher
ziening aan de orde zal zijn. Dan zal men deze vraag
punten tegelijk onder de oogen kunnen zien en waar
schijnlijk, zonder nieuwe moeilijkheden te scheppen,
deze huren kunnen wijzigen. Sprekers bedoeling is dus
de voorstellen sub I, II wat betreft de bovenwoning
Bij de Put no. 17, en III uit te stellen voor onbepaalden
tijd.
De heer Lautenbach (wethouder) merkt op dat de
huur van de woning van den directeur van de Licht
bedrijven wordt betaald door het bedrijf en dat de ver
hooging daarbij dus slechts een administratieve regeling
geldt.
Wat het geval met de woning Lange Marktstraat be
treft, er is iets van aan, wat de heer Molenaar heeft
opgemerkt; 't is niet in alle juistheid en helderheid vast
gesteld hoe 't daarmee zit. Vast staat echter dat in 1911
de huursom is bepaald en vast staat ook, daarvan is
spreker overtuigd, dat de voorgestelde huurverhooging
van deze woning zeer miniem is. Het blijkt niet dat de
huur is verdisconteerd in het salaris van den markt
meester; het eenige, wat men heeft kunnen opdiepen, is,
dat de Salaris-commissie in 1919 in bijlage no. 12
schreef: