108 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924.
men zich voorstellen dat Burgemeester en Wet
houders van Sneek zeggen Wij willen den Raad
wel voorstellen dat deel aan Leeuwarden te ver-
koopen, maar daar moet dan ook tegenover staan
dat Sneek er niet minder van wordt. De gemeente Sneek
beurt 1300.'s jaars, maar laat men nu maar zeggen
dat daar iets af gaat voor onkosten en dat Sneek
1200.ontvangt aan netto-revenuen. Dan zal de Raad
van Sneek zeggen: als Leeuwarden graag den trekweg
wil hebben, waar blijven dan onze jaarlijksche
1200.Als dat bedrag wordt gekapitaliseerd, is een
koopsom van 25.000.niet onbillijk. Voor een weg
is 25.000.wel een heel groot bedrag, maar de ge
meente Sneek heeft ook nog niet in 't oog gehouden
dat door meerderen aanbouw langs den Sneekertrekweg
de retributies, die 1200.zijn, in de toekomst nog
wel kunnen stijgen. Dat heeft Sneek buiten beschouwing
gelaten, het heeft zich alleen op dit bedrag gebaseerd.
Men weet dat in de laatste jaren de retributies hier
aanmerkelijk zijn verminderd vergeleken bij vroeger,
toen er hier ook met deze recognities werd gewerkt.
Men wilde die hier uit de wereld helpen. De heffings
verordening van Sneek is echter Koninklijk goedgekeurd
en er zal dus wel niets tegen gezegd kunnen worden,
wanneer Leeuwarden een gelijke verordening maakt.
Deze retributies staan vrijwel vast. Spreker kan niet
toegeven dat het gevraagde bedrag te hoog is, omdat
Sneek daarmee ten slotte voor zijn gemeentekas een
bedrag vraagt, dat hetzelfde opbrengt als het totaal der
retributies.
De beraadslagingen worden gesloten.
Met algemeene stemmen wordt besloten overeen
komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders.
13 (Agenda no. 14). Prae-advies van Burgemeester
en Wethouders op het adres van H. de Vries e. a. om
aan het slachthuis alsnog een koelhuis te verbinden
(bijlage no. 9).
De beraadslagingen worden geopend.
De heer Weima heeft met belangstelling en met zeer
veel genoegen dit prae-advies in verband met het koel
huis gelezen en gelooft dat hij er ditmaal niet veel van
behoeft te zeggen. Toen in de vergadering van 23 Oc
tober van het vorige jaar het verzoek binnenkwam is
er lang en breed over gediscussieerd en dit is aanleiding
geweest dat de groote meerderheid, spreker meent
zelfs de geheele Raad, van oordeel was dat het goed
was dat Burgemeester en Wethouders prae-advies
moesten uitbrengen. Dat heeft ons al een stap in de
goede richting gebracht. Aanvankelijk hadden Burge
meester en Wethouders zich op het standpunt gesteld
het verzoek om een koelhuis voor notificatie aan te
nemen, thans zeggen Burgemeester en Wethouders
echter: dat doen wij niet meer maar wij geven op 't
oogenblik den Raad de volle vrijheid om te doen en te
laten wat de Raad wil. Spreker herhaalt, dat is een stap
in de goede richting en hij zal daar heusch niet veel
aan toevoegen, alleen een voorstel doen. Als hij dit niet
doet, vreest hij dat er niets gebeurt en dan zou dat
prae-advies niets geven.
Spreker zou nu nog alleen in verband met hetgeen
hij in de raadszitting van 23 October heeft betoogd,
nog een paar dingen willen recht zetten, om verdere
discussie daarover te voorkomen. Hij heeft toen gezegd
dat naar zijn meening een koelhuis ongeveer
100.000.zou kosten. Het blijkt echter dat men iets
hooger komt. De zaak zit zoo, dat spreker zich niet
heeft vergist, maar dat hij niet heeft gerekend op dienst
woningen, niet op een ringmuur en niet op een post
van 2000.— voor onvoorziene uitgaven. De zaak als
zaak, wat het koelhuis betreft, blijft daarmee vrijwel op
hetzelfde bedrag en daarmee is ook sprekers gedachte,
die hij indertijd naar voren heeft gebracht omtrent de
keurloonen, gelijk gebleven.
Bezwaren zijn er dus niet te vinden. Nu is alleen voor
den Raad een lastige kwestie het idee van den Voor
zitter n.l. dit: of de Raad nu wel kan overgaan tot den
bouw van een koelhuis, ondanks de moreele
verplichting die hij daaromtrent zou hebben tegen
over het college van Gedeputeerde Staten. Spreker
heeft de gelegenheid gehad, die zaak eens te overwegen
en het komt hem nu voor dat de Raad tegenover het
college van Gedeputeerde Staten geheel vrij staat. Het
mag dan zijn dat deze Raad een voortzetting is van den
ouden Raad, men heeft toch te doen met een nieuwen
Raad en men heeft ook te doen met een nieuw college
van Gedeputeerde Staten, zoodat men ook van weers
kanten komt te zitten voor nieuwe feiten. Maar dat is
het niet alleen. Al zat hier de oude Raad, dan ook was
het te verstaan als deze zei: wij zullen deze gelegenheid
aangrijpen, waar indertijd de noodzakelijkheid is be
toogd dat er een koelhuis kwam. Een argument dat nog
meer kiemt is, dat toen het laatste plan voor het slacht
huis in den Raad is aangenomen, welk plan was begroot
op 458.000.—, dit door Gedeputeerde Staten is ver
worpen uit overweging dat men moest komen met een
eenvoudiger plan, dat dan misschien zou worden aan
vaard. Nu komen èn de centrale slachtplaats èn het koel
huis nog 100.000.lager dan het laatste plan, dat hier
indertijd is aangenomen. Men heeft hier dus een geheel
ander voorstel. Het ligt hier aan de financiën en waar
nu blijkt dat de financiën zoo beduidend in 't voordeel
der gemeente zijn uitgevallen, kan er geen motief meer
wezen om zich niet te wenden tot Gedeputeerde Staten.
Spreker meent dat hij dit plan niet nader behoeft te
ontvouwen en te verdedigen, in eerste instantie althans
niet. Hij gelooft dat de leden van den Raad vrij algemeen
van oordeel zijn en dit zij niet in het minst in verband
met den toestand in de gemeente gezegd dat het, niet
alleen zooals Burgemeester en Wethouders zeggen,
wenschelijk maar ook noodzakelijk is dat men overgaat
tot den bouw van een koelhuis. Spreker zal het hierbij
laten en doet het voorstel om daartoe te besluiten.
De heer Westra zegt dat dit voorstel eenigszins een
gevolg is van het voorstel, dat hier indertijd is aange
nomen, de bouw van een centrale slachtplaats. Spreker
heeft zich indertijd tegen de stichting daarvan verzet,
omdat hij meende dat hierdoor door de burgerij van
Leeuwarden meer voor het vleesch zou moeten worden
betaald. Indien nu het koelhuis niet noodig was, zou
hij zich ten aanzien daarvan weer op hetzelfde stand
punt moeten plaatsen, omdat ook daardoor de slacht-
rechten weer zullen worden verhoogd enz. Toen deze
zaak echter voor 't eerst aanhangig is gemaakt, heeft
de heer Weima gezegd dat de slagers de kosten voor
hun rekening zouden nemen; dat wil dus zeggen dat de
slagers bij dit koelhuis zooveel belang hebben en het
een zoodanigen invloed op hun bedrijf zal hebben, dat
de kosten door hen kunnen worden gedragen, zonder dat
zij die behoeven te verhalen op de burgerij. In dat geval
zou dus sprekers argument niet opgaan en in zooverre
heeft hij dus ook geen bezwaar tegen de stichting van
een koelhuis.
De heer Weima heeft misschien echter wel wat heel
boud gesproken, waar hij zei dat de slagers zelf heel
gaarne het koelhuis wilden betalen; misschien zijn er
slagers met wie het zoo is gesteld, maar er zijn ook
anderen. Wat toch is het geval? Er zijn een groot aantal
slagers, die werkelijk belang hebben bij een koelhuis,
maar daartegenover zijn er ook andere slagers, die reeds
voor jaren terug of korten tijd geleden een belangrijk
bedrag hebben uitgegeven om een eigen vriesinrichting
te stichten en om die reden van een koelhuis geen ge
bruik behoeven te maken. Die slagers voelen wel eenig
bezwaar om de kosten, die zij niet in hun zaak kunnen
vercalculeeren, mee te moeten dragen en daarom is de
vraag gewettigd of de slagers, die geen gebruik denken
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 109
te maken van het koelhuis maar alleen van de centrale
slachtplaats, ook een zekere reductie zullen krijgen op
de slacht- en koelrechten, opdat zij gevrijwaard zullen
zijn mee bij te dragen in de kosten, waarvan zij de voor-
deelen niet behoeven te genieten. Spreker heeft gemeend
dat dit wel mogelijk is en hij gelooft dat de betrokken
slagers reeds met het hoofd van den keuringsdienst, den
heer Viersen, hebben gesproken of, wanneer straks het
tarief wordt opgevoerd, aan hen dan niet een zekere
reductie kan worden verleend, omdat zij van het koel
huis geen gebruik zullen maken. Spreker weet wel dat,
als de Raad het voorstel aanneemt, daarmee nog wel
niet absoluut is beslist over het tarief, maar hier is toch
door Burgemeester en Wethouders wel een begrooting
opgezet, waarin is aangegeven hoe ongeveer het tarief
zal moeten zijn. Spreker zou van Burgemeester en
Wethouders nu graag de toezegging willen hebben dat,
als het voorstel wordt aangenomen, zij willen overwe
gen of het niet mogelijk is dat de regeling van het keur
loon zoo wordt vastgesteld er zal in ieder geval wel
een kleine verhooging komen dat het mogelijk is aan
hen, die van het koelhuis geen gebruik zullen maken,
een korting van 20 °P de tarieven toe te staan. Er
zal dan door hen weliswaar dan nog een kleinigheid
nieer worden betaald dan de slachtrechten voor de cen
trale slachtplaats, maar dat willen die slagers gaarne
betalen omdat zij ook het kleine voordeel zullen genieten
van de z.g. voorkoeling van het vleesch in het voorge
deelte van het gebouw gebruik te maken. Spreker zou
graag die toezegging van Burgemeester en Wethouders
hebben en zal daarnaar zijn stem bepalen.
De heer Oosterhoff zou ook een paar opmerkingen
willen maken naar aanleiding van het stuk, dat op 't
oogenblik in behandeling is. Door de beide heeren, die
reeds het woord hebben gevoerd, is gesproken van een
prae-advies, doch het is juist sprekers eerste grief tegen
dit stuk, dat de Raad geen prae-advies heeft van Burge
meester en Wethouders; zij toch hebben eenvoudig ge
geven een blad met beschouwingen en cijfers, zonder
te komen tot een conclusie, zoodat in deze zaak van het
college absoluut geen leiding uitgaat. Burgemeester en
Wethouders verdedigen dat door hetgeen is gezegd in
de vergadering van 23 October. Als zij echter werkelijk
op het standpunt hebben gestaan dat geen prae-advies
moest worden uitgebracht, dan was het beter geweest
dat dit in die vergadering afdoende was gebleken en dat
toen door Burgemeester en Wethouders was meege
deeld: prae-advies geven wij niet, maar wij willen wel
de cijfers geven om die te beoordeelen. De Raad weet
thans niet hoe Burgemeester en Wethouders hier tegen
over staan. Als spreker naleest wat de Voorzitter in de
vergadering van 23 October namens Burgemeester en
Wethouders heeft gezegd, dan wil het hem voorkomen
dat, als er prae-advies was uitgebracht, dit dan zou
hebben geluid: niet over te gaan tot den bouw van een
koelhuis. Dat is de logische consequentie van wat door
den Voorzitter is meegedeeld, die tot twee maal toe heeft
gezegd, hoe de zaak bij Gedeputeerde Staten is geloopen
en later heeft gezegd dat dit college tot deze conclusie
kwam
„Indien gij het koelhuis laat vervallen en gij komt
alleen een crediet aanvragen voor een slachthuis, dan
gelooven wij wel dat dit bij ons in goede aarde zal
vallen."
Dat is dus door Gedeputeerde Staten gezegd en de Voor
zitter vervolgde toen:
„Zoo heeft de Raad gedaan. Indien de Raad op het
standpunt had gestaan, dat een slachthuis zonder
koelhuis een „onding" is, zooals de heer Weima het
noemt, had de Raad het crediet nooit aan Gedepu
teerde Staten moeten vragen, maar moeten zeggen:
voor een „onding" gaan we geen 230.000.uit
geven, als we niet alles kunnen krijgen, dan bouwen
we maar niets."
Het wil spreker voorkomen, afgaande op deze woorden,
dat Burgemeester en Wethouders eigenlijk op het stand
punt staan dat ook de Raad, nu hij een slachthuis zonder
koelhuis heeft aanvaard, niet zoo korten tijd daarna kan
komen om een koelhuis. Spreker meent dat de verhou
ding, waarin de Raad staat tegenover Gedeputeerde
Staten, precies is zooals Burgemeester en Wethouders
daar tegenover staan.
Wat verder dit stuk van Burgemeester en Wethouders
betreft zou spreker daarop nog wel enkele kantteeke-
ningen willen maken.
De Raad heeft zich tot nu toe bij de beoordeeling
omtrent het stichten van een centrale slachtplaats altijd
op het standpunt geplaatst dat de zaak uit zou kunnen
en in de begrootingen is ook altijd aangetoond dat de
zaak inderdaad uit kan. Dit is ook het geval bij deze
combinatie van slacht- en koelhuis, doch daarbij hebben
spreker enkele cijfers gefrappeerd, waaromtrent hij
graag van Burgemeester en Wethouders nadere toelich
ting wil hebben.
In de begrooting, die voorkomt in bijlage 39 van 1922,
is gerekend dat er worden geslacht 450 paarden, terwijl
nu is geraamd 1449 paarden, dat is dus 1000 meer
De heer Botke: Dat is fout, die 1 moet er voor weg.
De heer Oosterhoff zou het officieele antwoord willen
afwachten doch wil aannemen, wat hier wordt gezegd.
Dan vervalt deze opmerking, doch er is meer. Het keur
loon voor ingevoerd vleesch in de begrooting van 1922
geraamd op 4500.is nu van 2 op 3 cent per K.G.
gebracht en dus met 1 cent verhoogd en wordt nu ge
raamd op 14.985.terwijl dit bedrag naar verhou
ding van het hoogere keurloon maar ongeveer 6700.—
zou moeten zijn, tenzij de invoer van vleesch zoodanig
is toegenomen, dat men tot het hoogere bedrag komt.
Verder is bij de uitgaven voor installatiekosten niet
meer geraamd een afschrijvingscijfer van 8 maar van
4 terwijl de kosten van waterverbruik spreker
meende dat bij een koelhuis nog al wat water te pas
kwam van 2000.zijn teruggebracht tot 1100.
en de belooning van den plaatsvervangenden directeur
van 1000.op 500.is gebracht. Deze verschillen
hebben op spr. den indruk gemaakt, dat thans met het
koelhuis er bij de begrooting op die manier sluitende is
gemaakt en hebben bij hem de vraag doen rijzen of wer
kelijk wel vast staat dat in Leeuwarden een abattoir
zichzelf kan bedruipen. Spreker zegt „in Leeuwarden",
omdat hem is meegedeeld dat dit wel uit zou kunnen
als het abattoir tevens ijs kon leveren aan particulieren.
Dat verwacht spreker hier evenwel niet, omdat men hier
al een inrichting heeft, die op groote schaal ijs aan de
gemeentenaren verkoopt en het koelhuis hier dus geen
middelen zal hebben om zijn exploitatie voordeeliger te
maken. Wanneer men nagaat, hoe het bij koelhuizen in
andere gemeenten is gegaan, dan blijkt, dat ook daar
uit ervaring is gebleken dat zij zichzeïfs slechts konden
bedruipen, wanneer groote hoeveelheden ijs aan parti
culieren konden worden afgeleverd.
De heer Dijkstra kan zich aansluiten bij hetgeen de
heer Weima heeft gezegd. Het is ten slotte zoo, er is
heel wat te doen geweest over de kwestie van het abat
toir en van de slachtplaats, maar spreker gelooft dat,
wanneer de zaak wat kalmer was opgevat, de geschie
denis in elk geval niet zoo zou zijn geloopen. Nu echter
de zaak er eenmaal zoo voorzat, heeft spreker ook een
maal namens het college enkel een centrale slachtplaats
verdedigd, hoewel het college en ook de Raad toen ook
wel wisten dat een slachtplaats zonder koelhuis niet aan
die eischen voldoet als een slachtplaats mèt koelhuis.
Men moet dan echter roeien met de riemen die men
heeft en spreker wenscht dan ook de actie, die tegen de
centrale slachtplaats is gevoerd, niet graag voor zijn
rekening te nemen.