■K-- 1
110 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924.
Nu zich evenwel het feit heeft voorgedaan dat het
plan van het slachthuis is aangenomen, beginnen ook
de belanghebbenden zich voor de zaak te interesseeren
en hebben zij er zich voorgespannen om ook de rest te
krijgen, iets wat spreker hij weet wel dat hij thans
een klein beetje ondeugend is trouwens ook wel had
verwacht. En zoo krijgt Leeuwarden thans nog voor
belangrijk minder geld een goede inrichting.
Den heer Westra kan spreker meedeelen dat hij met
diens idee niet kan meegaan en dat hij één tarief
wenscht voor koelen en slachten, omdat dit in de ver
schillende abattoirs in de practijk het beste voldoet en
dit is in het belang van het koelhuis zelf.
Spreker hoopt dat de Raad dit voorstel aanneemt,
omdat hij de overtuiging heeft, gezien de plaats van het
koelhuis en gezien onze groote veemarkt, dat er straks
een tijd zal aanbreken dat men werkelijk zal erkennen,
dat dit een stuk industrie voor Leeuwarden wordt, die
niet zonder beteekenis is. Voor de veemarkt te Leeu
warden heeft men het de vorige week eens extra ge
constateerd dat deze een groot succes is en deze in
richting wordt dat ook.
De heer Scheltema (wethouder) merkt op dat de
heer Oosterhoff heeft gevraagd of het ook bekend is dat
er slachthuizen zijn, die voordeel afwerpen en of er ook
zijn die met nadeel werken. Spreker kan meedeelen dat
van het slachthuis van Arnhem bekend is dat het geen
voordeel afwerpt, maar dat het slachthuis te Utrecht wel
voordeel afwerpt.
De heer Westra heeft gevraagd of het ook in de be
doeling ligt reductie te geven aan de slagers, die zelf
een koelcel hebben. Dit is door het college nog niet
overwogen, doch als alles klaar is, zal dat onder de
oogen kunnen worden gezien.
Wat het waterverbruik betreft, is geraamd dat per
week ongeveer noodig is 120 M3., dat is dus per jaar
6240 M3. Dat is al heel wat natuurlijk moet er veel
water worden gebruikt in een slachthuis.
De Voorzitter wil nog even terug komen op de
kwestie van het prae-advies. De heer Oosterhoff heeft
er Burgemeester en Wethouders een grief van gemaakt
dat zij geen prae-advies hebben uitgebracht aan den
Raad. Spreker gelooft echter, als men de zaak goed
beschouwt, dat Burgemeester en Wethouders niet
anders konden doen dan de opdracht uit te voeren door
zoo goed mogelijk de zaak uit te werken en na te gaan
en dan tegen den Raad te zeggen: wij laten aan U de
beslissing over. Burgemeester en Wethouders hebben
dat ook in de vergadering van 23 October, hoewel
misschien niet letterlijk zooals op 't oogenblik. gezegd;
de heer Oosterhoff heeft al opgemerkt dat spreker zich
toen tegen het uitbrengen van prae-advies heeft verzet,
omdat Burgemeester en Wethouders zich toen op het
standpunt stelden dat, na alles wat gebeurd was, het
verzoek voor kennisgeving moest worden aangenomen.
De Raad was het echter niet met Burgemeester en
Wethouders eens en gaf aan Burgemeester en Wethou
ders wél de opdracht om de zaak te onderzoeken en
dus niet het verzoek van de heeren, die een koelhuis
vroegen, aan kant te leggen.
Nu kan de heer Oosterhoff wel zeggen, dat Burge
meester en Wethouders opdracht hadden om prae-
advies uit te brengen en dat zij dit niet hebben gedaan
m. a. w. hadden Burgemeester en Wethouders dan
aan 't eind van deze bijlage een conclusie moeten zetten,
hetgeen zij niet hebben gedaan zoodat zij niet pre
cies hebben uitgevoerd wat de Raad hun heeft opge
dragen. Spreker gelooft echter dat de Raad het Burge
meester en Wethouders niet kwalijk zal nemen als
Burgemeester en Wethouders zich op dit standpunt
hebben geplaatst dat zij, na alles zoo goed mogelijk te
hebben nagegaan en voorbereid, gezien hun houding in
deze zaak, thans de beslissing aan den Raad overlaten.
De heer Oosterhoff heeft nog enkele kantteekeningen
gemaakt op een paar cijfers; spreker heeft ook op zich
genomen de verdediging van de verschillende cijfers,
wanneer die zouden worden aangevallen. Een en ander
is zeer vlug door den heer Oosterhoff opgenoemd, maar
spreker gelooft toch alles te hebben opgeschreven.
In het in het voorstel genoemde getal slachtpaarden
blijkt een vergissing te zitten, dat moet zijn 499; de heer
Oosterhoff trekt zijn bemerking daaromtrent trouwens
ook al terug. Gesteld echter dat het hier genoemde cijfer
goed was, dan wil spreker daaromtrent dit zeggen, dat
de begrooting in bijlage 39 van 1922, het oorspronke
lijke stuk, waarop tot den bouw van een abattoir is
besloten, zuiver een raming was van wat hier ongeveer
geslacht zou worden, terwijl men zich nu heeft kunnen
baseeren op de absoluut zekere cijfers over het afge-
loopen tijdperk. Die cijfers zijn hier opgenomen en nu
kan het eene nog wel wat te hoog en het andere wel
wat te laag zijn, doch de cijfers hier in bijlage 9 zijn
gebaseerd op de vaststaande cijfers over het afgeloopen
tijdperk. Nu blijkt dat het gemiddeld aantal slachtingen
over het tijdvak van 16 maanden grooter is geweest
dan dat aantal over het tijdvak van 12 maanden; daarom
heeft men de tusschencijfers genomen, maar spreker
wil er toch nog attent op maken dat men die nog aan
den lagen kant heeft genomen. Ofschoon de heer Ooster
hoff zijn opmerking had teruggenomen, meende spreker
hierop toch even te moeten wijzen.
Dan heeft de heer Oosterhoff gevraagd, waarom het
geraamde bedrag voor keurloon van ingevoerd vleesch
zoo belangrijk afwijkt van het bedrag, geraamd in
bijlage 39 van 1922. Spreker kan meedeelen dat die
raming ook is gebaseerd op de praktijk; het aantal kilo
grammen ingevoerd vleesch is werkelijk belangrijk toe
genomen en spreker kan er wel bij zeggen dat, als het
zoo doorgaat, zooals het tegenwoordig gaat, dat aantal
steeds grooter zal worden. Het geraamde bedrag is dus
niet te hoog berekend.
Wat de afschrijvingscijfers betreft, het is waar dat er
een zekere tegenstrijdigheid in zit dat het afschrijvings
percentage op de installatie in 1922 is gesteld op 8
en hier op 4 De opmerking van den heer Oosterhoff
zou dan ook volkomen terecht zijn, wanneer de instal
laties dezelfde waren. De installatie, die in het slacht
huis wordt gebruikt, is echter aan veel en veel meer
slijtage onderhevig dan die in het koelhuis, vandaar dat
men hier het afschrijvingspercentage ook lager heeft
kunnen stellen.
Ten opzichte van de kwestie van het water heeft de
heer Scheltema al het een en ander aangevoerd, doch
spreker wil er nog iets aan toevoegen. De vergadering
zal hebben gezien dat er thans ook is gerekend op een
nortonpomp. Voor het koelhuis zijn groote hoeveelheden
water noodig, die echter nergens anders voor noodig
zijn dan voor de afkoeling. Daarvoor behoeft men geen
zuiver water te gebruiken en daarvoor is dus goed het
water uit een nortonpomp. Wanneer er alleen een slacht
huis blijft is het voordeeliger enkel zuiver water te ge
bruiken, maar nu men veel grooter hoeveelheden water
noodig heeft voor het koelhuis is het verstandiger wél
een nortonpomp te plaatsen, waarvoor blijkens deze
begrooting voor stroom en afschrijving 350.is ge
raamd.
De heer Weima wenscht, om misverstand te voor
komen, nog enkele woorden te zeggen. De kwestie is
overigens voldoende toegelicht, maar de heer Westra
heeft de opmerking gemaakt dat enkele slagers niet dat
belang bij het koelhuis hebben, wat de groote meerder
heid er wel bij heeft. Spreker stelt als raadslid voorop
het algemeen belang. Het koelhuis kan niet alleen finan
cieel uit, doch het kost de gemeente niets. De slagers
kunnen het niet alleen met genoegen betalen, zij halen
er zelfs meerdere winsten uit dan de betrekkelijk kleine
bijdrage, die zij zich daarvoor moeten getroosten. Men
kan die 2.50. die per koe meer moet worden betaald,
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 111
zoo niet onder cijfers brengen, doch spreker kan wel
meedeelen dat het vleesch zonder koelhuis meer dan
voor 2.50 aan gewicht verliest, zoodat de slagers dit
bedrag extra er wel weer uithalen.
De heer Westra zegt nu: er zijn slagers en slagers.
Daaromtrent moet geen misverstand bestaan. Er zijn een
tiental slagers, die thuis een koelinrichting hebben en
die dus bij een koelhuis niet dat belang hebben als de
groote massa slagers, maar toch ook wel het belang
voelen van een koelhuis, omdat zij daardoor hun vleesch
beter kunnen vervoeren. Spreker gevoelt er echter ook
wel iets onbillijks in dat die slagers evenveel moeten
betalen. Hij heeft een vergadering met die menschen ge
had en heeft toen dit afgesproken, dat het hem voor
kwam dat het standpunt van de gemeente niets anders
moet wezen dan dat het koelhuis de gemeente finan
cieel niets kost en dat de gemeente dus vaste tarieven
moet heffen, zoo hoog dat de geheele zaak uit kan.
Nu heeft de Voorzitter straks al gezegd dat het ook
wel zal blijken dat het uit kan. Spreker zal dit niet aan
vechten; hijzelf is van oordeel dat binnen betrekkelijk
korten tijd, na verloop van eenige jaren, lagere cijfers
aan keurloon kunnen worden vastgesteld, doordat de
stad zich uitbreidt en het abattoir door gebruikmaking
daarvan van grossiers en voor den export, zich ook zal
uitbreiden.
Het lijkt spreker nu gewenscht, rekening houdende
met het feit dat door den heer Westra is aangevoerd,
dat Burgemeester en Wethouders eerst eens de cijfers
geven en dat daar dan later over wordt gesproken. Spr.
meent niet onbescheiden te wezen, wanneer hij zichzelf
eenigszins deskundig noemt; welnu, hij wil dan positief
de verzekering geven dat het koelhuis aan de gemeente
niets kost en dat de belanghebbenden hier de sla
gers en het groote publiek er mee gebaat zullen zijn
en het ten voordeele zal komen van de consumenten.
In verband met de woorden van den heer Dijkstra wil
spreker nog opmerken dat in de meeste plaatsen koel
huizen zijn met afzonderlijke koelcellen. Dat zou men
ook hier kunnen toepassen, dan waren ook die tien sla
gers geholpen. Maar dan had men hier het risico dat de
cellen niet konden worden verhuurd en dan kan de zaak
niet uit.
Spreker zou het volgende willen adviseeren. Men moet
beginnen met één tarief; de een wordt dan wel iets be
voordeeld boven den ander, maar daar kan men later
op terug komen. In Den Haag, Rotterdam, enz. verhuurt
men de aparte cellen gemakkelijk, maar in Leeuwarden,
waar maar een betrekkelijk klein aantal slagers is, zou
het onverantwoordelijk zijn dit systeem toe te passen.
Het lijkt spreker toe dat men de zaak op de door hem
beschreven wijze moet aanpakken en dan hoopt hij dat,
als de zaak goed marcheert, de Raad te gelegener tijd
de billijkheid van het maken van een andere regeling
voor de slagers met eigen koelinrichting onder de oogen
zal zien. Spreker zou het betreuren, wanneer dat op den
c'uur niet gebeurde, natuurlijk ook voor hem persoonlijk.
De heer Oosterhoff merkt op dat de Voorzitter in zijn
antwoord heeft gezegd dat spreker er Burgeineetser en
Wethouders een verwijt van heeft gemaakt dat zij geen
prae-advies hebben uitgebracht. Zoo scherp heeft spr.
zich echter niet uitgelaten; hij heeft enkel gezegd: het
spijt mij dat Burgemeester en Wethouders dat niet heb
ben gedaan, omdat hij een prae-advies werkelijk op prijs
zou hebben gesteld, waar Burgemeester en Wethouders
beter dan de Raad weten de onderhandelingen met Ge
deputeerde Staten en hoe het met de zaak stond.
Uit het antwoord van den Voorzitter heeft spreker
echter meende te mogen afleiden dat Burgemeester en
Wethouders zich nog op hetzelfde standpunt plaatsen
als blijkt uit het gesprokene door den Voorzitter in de
vergadering van 23 October. En omdat daarin staat
het verzoek van de slagers niet in overweging te nemen
en niet over te gaan tot het oprichten van een koelhuis,
heeft dit antwoord van den Voorzitter spreker volkomen
bevredigd.
De heer Westra wil nog even terug komen op de
kwestie van de tarieven en eventueele korting daarop.
De wethouder heeft geantwoord dat die kwestie zou
kunnen worden overwogen. Nu is het absoluut niet spre
kers bedoeling daarover thans een beslissing te nemen.
De heer Weima zegt echter zoo beslist dat het niet an
ders mogelijk is dan zoo en dat er vaste tarieven moeten
komen. Spreker ziet absoluut niet in dat men dit maar
in een handomdraai kan uitmaken; die bewering lijkt
hem wel iets te sterk.
Spreker heeft alleen gevraagd of Burgemeester en
Wethouders ook toezegging kunnen doen in overweging
te willen nemen de mogelijkheid om voor deze kwestie
een oplossing te vinden. Als straks blijkt dat dit abso
luut onmogelijk is, dan zal het ook niet gevraagd wor
den. Spreker wil alleen zeggen dat, als hier wordt aan
genomen wat door Burgemeester en Wethouders is uit
gewerkt, daarmee niet vaststaat dat de Raad zich aan
deze tarieven bindt. Als Burgemeester en Wethouders
in overleg met de betrokken slagers tot een regeling
komen, waarbij eenig verschil wordt gemaakt en waarbij
men toch komt tot een opbrengst van 80.000.—, dan
is daartegen geen bezwaar en dan kan spreker zijn stem
wel aan het voorstel geven. De heer Weima zegt dat
het absoluut onmogelijk is, spreker zou dat niet willen
zeggen, hij acht het zeer goed mogelijk een vaste kor
ting te geven op de tarieven. Wanneer toch de slagers
alle een eigen koelinrichting aanschaften zouden ook
automatisch de slacht- en koelrechten zooveel omhoog
kunnen worden gebracht. Wanneer nu de rechten met
25 worden verhoogd en daarna voor de slagers met
eigen koelcel weer met 20 verlaagd, dan zijn voor hen
de tarieven weer precies gelijk en de gemeente onder
vindt er geen schade van. Spreker heeft alleen willen
constateeren dat de theoretische mogelijkheid vaststaat,
en vraagt of Burgemeester en Wethouders willen over
wegen dat dit in practijk wordt omgezet.
Mevrouw BuismanBlok Wijbrandi vindt dat men
hier staat voor een moeilijk geval. Zij gevoelt heel goed
het bezwaar van den Voorzitter ten opzichte van Gede
puteerde Staten. Het is eigenlijk zoo dat, als de Raad
nu weer bij Gedeputeerde Staten komt, hij daar den in
druk maakt van een kind, dat zijn zin niet krijgt en zijn
best doet om door dwingen zijn zin toch te krijgen. Maar
toch moet spreekster zeggen dat zij een koelhuis van
zoo groot belang acht, dat zij het in dit geval niet erg
vindt dat de Raad het nog eens probeert.
Spreekster zou ook nog de aandacht willen vestigen
op de omstandigheid die toch ook in aanmerking
moet worden genomen dat het heffingspercentage
wel degelijk is veranderd, vergeleken bij een paar jaar
geleden. Zij wil nu alleen nog zeggen dat zij haar stem
zal geven aan het voorstel tot stichting van een koelhuis,
ook al gevoelt zij de moreele moeilijkheid om weer bij
Gedeputeerde Staten te komen.
De Voorzitter kan den heer Westra antwoorden dat
de cijfers, die in deze bijlage staan, vermoedelijk wel
door Burgemeester en Wethouders zullen worden voor
gesteld, wanneer eventueel den Raad de verordening
wordt aangeboden. De kwestie, die de heer Westra heeft
aangevoerd, zou dus beter kunnen worden besproken
bij het vaststellen van de verordening. Immers, al neemt
de Raad dit besluit, daarmee zijn de slachtrechten nog
niet vastgesteld op 10.5.enz.
Over de kwestie prae-advies zal spreker met den heer
Oosterhoff nu maar niet verder spreken. De heer Oos
terhoff heeft echter straks ook nog gezegd en spreker
heeft vergeten daarop te antwoorden dat hij den in
druk had dat deze begrooting eigenlijk kloppend was
gemaakt. Spreker gelooft echter wel namens het geheele