_21_ 92 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 4 (Agenda no. 5). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hen te machtigen te voorzien in de bediening van den Pier Pander-tempel. Dit voorstel luidt als volgt: De verwezenlijking van de wenschen van den Frie- schen beeldhouwer Pier Pander om zijne voornaamste schepping op waardige wijze geplaatst te zien in Fries- lands hoofdstad, heeft op 9 dezer plaats gehad en de Raad heeft zich kunnen overtuigen dat onze gemeente met een waar kunstwerk verrijkt is. Over eenigen tijd zal ook het museum van de nagelaten werken in de nabijheid een plaats vinden en dan is, gelijk reeds in ons voorstel van 1 Maart 1923 werd aangegeven, het aanstellen van een beheerder, althans een concierge, op zijn plaats. Op dit oogenblik zal echter terstond in de bediening van den tempel moeten worden voorzien; in hoeverre hiervoor echter een volslagen beambte zal noodig zijn, kan niet terstond worden beoordeeld. Ons college zal zich dus de vrijheid moeten zien toegekend om op de wijze, die, nu nog alleen het tempeltje ge sticht is, voldoende zal blijken, het beheer te regelen. In de verordening, die later voor het museum met den tempel zal moeten worden vastgesteld, kan dan een definitieve regeling worden getroffen. Opdat dus thans de zaak voortgang hebbe, verzoeken wij U te besluiten: Burgemeester en Wethouders te machtigen voorloopig in het beheer van den Pier Pander-tempel te voorzien. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 5 (Agenda no. 6). Voorstel tot afstand in erfpacht van een perceel bouwterrein aan de Leliestraat aan J. Veenstra en P. Mook. Dit voorstel luidt als volgt: Krachtens Uw besluit van 27 November 1923 no. 424r/240 werd aan J. Altena en D. Kalma, alhier, een plek bouwterrein aan de noordzijde van de Leliestraat in erfpacht afgestaan. Het openliggende bouwterrein aan de westzijde van den bovenbedoelden grond is naderhand ongeveer te gelijkertijd in erfpacht aangevraagd door de heeren Altena en Kalma voornoemd en de heeren J. Veenstra en P. Mook, alhier, respectievelijk voor 6.50 en 6.75 per M2. Aangezien het bod van laatstgenoemden voor- deeliger voor de gemeente was, zijn wij met hen in onderhandeling getreden en hebben hun voorgesteld om het resteerende westelijke gedeelte van het perceel, kadastraal bekend sectie F no. 3076, in erfpacht te aan vaarden. De belanghebbenden hebben verklaard hier mede genoegen te nemen. De Directeur der gemeentewerken kan zich met dezen afstand in erfpacht vereenigen. Onder overlegging van de stukken geven wij U in overweging te besluiten: aan J. Veenstra en P. Mook, alhier, tot 31 December 1990 in erfpacht af te staan een westelijk gedeelte van het perceel kadastraal bekend sectie F no. 3076, gelegen aan de noordzijde van de Leliestraat, als op de bijbe- hoorende situatieteekening in rood en met een roode om lijning is aangegeven, ter grootte van ongeveer 476 M2., de juiste grootte nader door een landmeter van het kadaster uit te meten, op de volgende voorwaarden: 1. de canon wordt berekend naar een grondwaarde van f 6.75 per M-. en een rentevoet van 6 per jaar; 2. de adressanten storten binnen tweemaal 24 uren, nadat zij van het raadsbesluit tot toewijzing in erfpacht kennis hebben bekomen, een bedrag van 160.ten kantore van het gemeentelijk grondbedrijf als waarborg voor de nakoming der voorwaarden, welk bedrag hun, na voldoening daaraan, op aanvraag wordt terugge geven; 3. de sloot ten noorden van het perceel, voorzoover langs het in erfpacht af te staan gedeelte loopende, wordt door en voor rekening van adressanten gedempt op de door de bouwverordening geëischte, nader door den Directeur der gemeentewerken aan te geven wijze; 4. zoolang de erfpacht niet met toestemming van Burgemeester en Wethouders is overgedragen, mag ge durende dien tijd bebouwing door derden niet plaats hebben; 5. de rooiïng zal nader door den dienst der gemeen tewerken worden aangegeven; 6. voor den afstand in erfpacht zijn verder van toe passing voorzoover mogelijk en niet in strijd met het bovenvermelde de bepalingen betreffende de uitgifte in erfpacht van bouwterreinen, gelegen tusschen Oos tersingel en Cambuursterpad en toebehoorende aan de gemeente Leeuwarden. De beraadslagingen worden geopend. De heer Van der Schoot zou naar aanleiding van dit punt een enkele vraag willen doen. De betrokken firma, de heeren Altena en Kalma, zijn daaromtrent hij hem geweest en hebben hem verteld, hoe de zaak zich heeft toegedragen. De grondaanvraag liep volgens hen als volgt. Zij hebben op de secretarie gevraagd of er ook een aanvraag was voor bedoelden grond, waarop werd geantwoord „neen". Toen hebben zij gevraagd of voor dezen grond dezelfde voorwaarden werden gesteld als voor het andere terrein, waarop bevestigend werd ge antwoord. Daarop hebben zij het terrein aangevraagd, doch later hoorden zij dat ook anderen het hadden aan gevraagd en dat die het hadden gekregen door den prijs met een kwartje per M-. te verhoogen. In deze zaak is spreker nu iets duister. De prijs is indertijd gesteld op 6.50 per M2. en waar hier nu een aanvrager was, die voldeed aan de gestelde eischen, wil het spreker voorkomen dat het niet goed is dat de aan vrager, die na den eerste komt en een hooger bod doet, den grond krijgt. Het is hier toch geen kwestie van loven en bieden en spreker vindt het te meer niet goed, waar de betrokken firma kleine middenstandswoningen bouwt en zij den duurderen grondprijs weer moet verhalen op de woningen, wat dus dien bouw niet ten goede komt. Spreker zou daarom het college willen vragen dit voor stel terug te nemen en den grond te geven aan den eersten aanvrager of, als dit niet kan, dan ten minste den eersten aanvrager de gelegenheid te geven den grond op dezelfde voorwaarden te ontvangen als waarop wordt voorgesteld dien aan den tweeden aanvrager te geven. De heer B. Molenaar kan zich in eerste instantie bij het door den heer Van der Schoot gesprokene aansluiten en wil eerst het antwoord van Burgemeester en Wet houders afwachten. De heer Fransen (wethouder) weet niet of de mede- deelingen, die door den heer Van der Schoot naar voren zijn gebracht, aan het college bekend zijn. Hij weet al leen dat er twee aanbiedingen zijn, een van 6.50 en een van 6.75 en nu heeft het college gemeend dengene, die het hoogste bod heeft gedaan, in de gelegenheid te moeten stellen, den grond in erfpacht te ontvangen. Meer kan spreker er niet op antwoorden; het is Burge meester en Wethouders niet officieel bekend dat er een eerste aanvrager is en een tweede. De Voorzitter wenscht ter voorkoming van abuizen nog even de mededeeling van den wethouder aan te vullen, 't Is wel, zooals de heer Fransen zegt, maar spr. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 93 kan met meer gegevens de zaak nog wel iets duidelijker maken. De heer Van der Schoot zegt dat de prijs is gesteld op 6.50. Dit terrein is echter absoluut niet op prijs gesteld; de directeur van Gemeentewerken heeft mis schien wel een kaart, waar 6.50 op staat, maar de Raad heeft dit terrein niet geprijsd, die prijs staat niet vast en daarom wordt nu voorgesteld het terrein tegen 6.75 uit te geven. Nu kwam er een aanvraag in van Altena en Kalma, die het geheele terrein vroegen, tegen een grondprijs van 6.50 en daarnaast kwam in een aanvraag van Veenstra en Mook, die niet het geheele terrein vroegen a 6.75 per M2. Burgemeester en Wethouders zijn toen mis schien ten slotte te weinig koopman geweest; misschien ware het juister geweest, wanneer zij hadden gezegd: „doet beide je bod nog eens over". Dat ware voor de gemeente misschien nog voordeeliger geweest en het spijt Burgemeester en Wethouders dat zij dat niet heb ben gedaan. Burgemeester en Wethouders hebben toen echter besloten het terrein aan Veenstra en Mook te geven, nadat zij aan hen hadden gevraagd: wij hebben een aanvraag voor het geheele terrein; zijn jullie nu ook genegen het geheele terrein te nemen tegen een grond prijs van 6.75 per M2. en nadat daarop door Veenstra en Mook is geantwoord: wij zijn bereid ook het geheele terrein te nemen tegen een prijs van 6.75 per M2. De heer B. Molenaar zou nu toch wel een paar woor den willen zeggen, vooral, omdat hij meent dat de door den Voorzitter gegeven toelichting niet juist is. Als spreker goed is ingelicht, dan is de kwestie zoo. In Augustus van het vorige jaar hebben Altena en Kalma een aanvraag tot Burgemeester en Wethouders gericht om voor het ontvangen in erfpacht van het geheele ter rein aan de Leliestraat de voorwaarden te mogen ver nemen. Zij hebben toen een kaartje met een brief van Burgemeester en Wethouders ontvangen, waarbij hun het grootste deel van het terrein is aangeboden a 6.50 per M2. en een klein hoekje, grenzende aan de Willem Sprengerstraat, voor 8.50. De beide firmanten hebben daar toen samen over gesproken en een van hen vond toen het nemen van het geheele terrein te bezwaarlijk. Zij hebben toen een aanvraag ingediend om een ge deelte, wat hun is toegestaan tegen een prijs van 6.50; dit is het terrein, waarop thans reeds woningen zijn ge bouwd. Eenigen tijd daarna, n.l. in Februari j.L, is er weer een aanvraag binnengekomen van Altena en Kalma om het naastliggende terrein dus denzelfden grond, die hun eertijds reeds was aangeboden tegen 6.50 tegen dien prijs ook in erfpacht te mogen ontvangen. Toen spreker dezen raadsbrief kreeg heeft het hem bevreemd, dat daarin staat dat de aanvragen van beide gegadigden min of meer gelijk zijn binnen gekomen. Spreker heeft daarnaar van morgen een onderzoek in gesteld. De menschen Altena en Kalma zijn voor de zekerheid naar 't stadhuis gegaan met een blanco zegel in den zak en zij hebben daar gevraagd of er voor den overschietenden grond al een aanvraag was. Hierop werd hen geantwoord: „neen". Daarop vroeg de eene firmant: Kan het terrein dan ook reeds op een monde linge aanvraag zijn uitgegeven? Ook hierop werd ge antwoord: „neen". Toen hebben deze menschen hun aanvraag op zegel ingezonden, doch eenigen tijd later hoorden zij dat Veenstra en Mook ook een aanvraag hadden ingezonden en daarbij hadden geboden een prijs van 6.75. Deze eerste aanvragers hebben zich, volgens hun tnededeelingen, daarop in verbinding gesteld met den betrokken wethouder van Openbare Werken, die hun heeft meegedeeld dat de aanvragen gelijk bij Burge meester en Wethouders waren binnengekomen. Nu ligt bij de stukken wèl de aanvraag van Altena en Kalma, maar de eerste aanvraag van Veenstra en Mook ligt daar niet bij. In het schrijven van den directeur der Gemeentewerken, waarin deze moest adviseeren, wijst die er ook reeds op, dat de aanvraag van Altena en Kalma eerder is binnengekomen, dat hun dus rechtens feitelijk de grond moest worden toegewezen, maar dat de tweede aanvrager, hoewel iets minder terrein aan- j vragende, een iets hooger prijs biedt, zoodat deze aan vraag voor de gemeente iets voordeeliger is. De direc teur heeft het daarbij verder aan Burgemeester en Wet houders overgelaten wien de grond moest worden toe gewezen. Nu heeft de heer Fransen in het onderhoud met Altena en Kalma gezegd dat de aanvragen tegelijk zijn binnen gekomen. Wat dat betreft, meent spreker, dat het wel gecontroleerd kan worden of de aanvraag van Veenstra en Mook ook 2 dagen later is binnengekomen dan die van Altena en Kalma; volgens het schrijven van den directeur zou spreker zeggen dat het zelfs wel mogelijk is dat er 14 dagen of 3 weken tusschen ligt. Spreker heeft nu aan de firma Altena en Kalma waar hij meent dat de billijkheid zulks toch zou eischen gevraagd: Hebben Burgemeester en Wethouders jullie dan ook in de gelegenheid gesteld wanneer zij toch meenden dat de prijs moest worden verhoogd om het terrein tegen den verhoogden prijs te krijgen? De firma heeft spreker toen geantwoord Neen, als het moest dan hadden wij ook wel 6.75 willen betalen. Maar wethouder Fransen heeft tegen ons gezegd: Zie maar van den Raad gedaan te krijgen dat hij het voorstel van Burgemeester en Wethouders verwerpt, dan zal het gevolg zijn dat Burgemeester en Wethouders een advertentie plaatsen dat de meestbiedende het terrein in erfpacht kan krijgen. Als deze aan spreker gegeven inlichtingen juist zijn, dan acht hij dat een politiek, die niet door den beugel kan; de gemeente verliest dan bij de bouwers alle ver trouwen en men gaat op die manier allerlei minder aan gename dingen binnenhalen. Dat is toch zeker de weg niet. Wordt spreker dan ook niet beter ingelicht, dan zal hij tegen dit voorstel stemmen en dan wil hij daaraan tevens dit voorstel verbinden, om alsnog den grond aan de eerste aanvragers, tegenover wie Burgemeester en Wethouders zelf indertijd den door hen geboden prijs hebben gesteld, toe te wijzen. De heer Fransen (wethouder) wil vooral even ingaan op de woorden van den heer Molenaar, alsof spreker deze firmanten zou hebben geadviseerd hoe zij doen moesten. Als er iemand bij spreker komt om over een zaak te spreken, dan praat hij daar altijd op een betrekkelijk vertrouwelijke manier over. Spreker heeft bij die gele genheid gezegd: Op dit oogenblik is er een schrijven gericht aan Veenstra en Mook; wij kunnen dien brief niet terugtrekken en als zij het accepteeren dan zijn Burgemeester en Wethouders feitelijk gebonden. Als toch een zaak op schrift wordt behandeld en wij vragen op schrift: gaat U met onze voorwaarden accoord?, dan zullen Burgemeester en Wethouders toch wel moeten voorstellen om het terrein aan dengene, waarmee zij hebben onderhandeld, in erfpacht te geven. Als zoo'n brief weg is, kan het college dien op verzoek van een ander niet meer terug trekken. De heer Altena was toen nog al wat gepiqueerd en spreker kan zich dat eenigszins voorstellen; als het wer kelijk zoo is dat zij zooveel eerder hun aanvraag hebben ingediend, dan is zooiets wel wat onaangenaam. Spreker heeft toen verder gezegd: Het eenige is, dat de Raad dit voorstel verwerpt en het terrein dus niet aan Veen stra en Mook wordt toegewezen; dan zal vrij zeker op nieuw de gelegenheid komen dat de grond in handen kan komen van dengene, die daarnaar een aanvrage doet. Zoo heeft spreker gezegd. Hij heeft gezegd dat Burgemeester en Wethouders niet op 't oogenblik,

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 2