96 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. Muller, Botke, Van der Schoot, M. Molenaar, H. de Boer, O. F. de Vries, Tiemersma, AU Molenaar, Dijkstra en Van der Veen. 6 (Agenda no. 7). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot het aangaan van eene ruiling van grond aan den Westersingel met T. Anema. Dit voorstel luidt als volgt: Ingevolge Uw besluit van 28 Juli 1921 no. 256R/153 werden bij akte van den 12 April 1922 door de gemeente eenige strookjes grond aan de Fonteinstraat en den Westersingel van onderscheidene eigenaren overge nomen. De bedoeling was om den stratenhoek van de Fontein straat noordzijde en den Westersingel een ronden vorm te geven en de grenslijn aan den Westersingel regel matig gebogen te iaten verloopen en aldus zijn de grens scheidingen aangebracht. De landmeter van het kadaster maakte de opmerking aan den Directeur der gemeentewerken dat de huidige grensscheiding niet overeenstemt met de kadastrale. Eenerzijds is door den eigenaar van het aldaar gelegen perceel gemeentegrond in gebruik genomen en ander zijds heeft de gemeente een trottoir aangelegd op parti culier terrein. Op bijgaand kadastraal kaartje zijn de bedoelde ter reingedeelten aangeduid; het blauw gekleurde gedeelte behoort thans nog aan de gemeente en de rose gekleurde gedeelten aan den heer T. Anema, alhier. Zoowel het gemeentelijke als het particuliere terrein hebben een grootte van 5 M2. De Directeur der gemeentewerken heeft den heer Anema voornoemd gepolst om de hierboven vermelde strookjes grond tegen elkaar te ruilen en hem daartoe bereid gevonden. Wij zijn van oordeel, dat deze transactie voor het scheppen van een regelmatigen toestand gewenscht is en stellen U daarom, onder overlegging van het rapport van den Directeur der gemeentewerken, voor te be sluiten: met T. Anema, alhier, met gesloten beurzen een ruiling van grond aan te gaan, waarbij de gemeente Leeuwarden afstaat een segmentvormig oostelijk gedeelte, ter grootte van 5 c.A., van het perceel thans kadastraal bekend sec tie B no. 3886, op de bijbehoorende kadastrale kaart aangegeven met een blauwe kleur, en waarbij de heer Anema voornoemd afstaat twee gedeelten, ter grootte van onderscheidenlijk 4.8 c.A. en 0.2 c.A., te zamen alzoo 5 c.A., van het perceel kadastraal bekend sectie B no. 3887, op de bijbehoorende kadastrale kaart in rose aangegeven. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 7 (Agenda no. 8). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot verhuring van onderscheidene winkel panden. Dit voorstel luidt als volgt: Van onderscheidene huurders van gemeentelijke panden is het verzoek ingekomen tot verlenging van de bestaande huurovereenkomsten, van enkele andere personen tot inhuring of overneming der huur van winkelhuizen. Het betreft hier 1. de wederinhuring van de perceelen Peperstraat nos. 6 en 14 door R. de Jong en G. Schuitema en van het pand Oude Oosterstraat no. 4 door R. Feenstra, welk laatste huis bij Uw besluit van 15 Januari 1.1. werd aangekocht 2. de verhuring van het winkelhuis Wirdumerdijk no. 1 (benedengedeelte), waarvan de tegenwoordige huurder P. Luiks geen verlenging begeert, doch waar voor zich als gegadigde heeft aangemeld de firma gebroeders Woudstra 3. de overdracht van de huur over het jaar 12 Mei 192412 Mei 1925 van het winkelhuis Ossekop no. 1 (eveneens bij genoemd besluit aangekocht) door mej. de wed. J. Tuininga aan Th. van der Meer alhier, met verlenging der huur tot 12 Mei 1928. Met de huurders is overeenstemming verkregen G. Schuitema zal voor het pand Peperstraat no. 14 een verhoogden huurprijs van 17.per week betalen tot nog toe was de huur 13.per week. De admini strateur van het gem. woningbedrijf was echter van oordeel dat eene huurverhooging tot 17.gewettigd was, waarmede Schuitema accoord ging. Gelijk geval doet zich voor met het pand Oude Oosterstraat no. 4, waarvan de huurder R. Feenstra zich vereenigt met eene huurverhooging van 6.80 tot 8. per week. Voor het winkelhuis Peperstraat no. 6 wordt de be staande huursom van 15.45 per week voldoende geacht en de verlenging der huur van het pand Ossekop no. 1 na 12 Mei 1925 kan eveneens tegen den ge noemden huurprijs van 12.per week geschieden. De administrateur van het gem. woningbedrijf is voorts van zienswijze dat het bod van de firma gebroe ders Woudstra voor de huur van het winkelhuis Wir dumerdijk no. 1, 55.per week, bij openbare inschrij ving niet zal worden overtroffen, welke meening wij deelen. De tot nog toe door Luiks naar aanleiding van eene openbare verhuring betaalde huur was 52. per week. Wij geven U dus in overweging te besluiten I. tot verhuring aan a. R. de Jong van het perceel Peperstraat no. 6, kadastraal bekend sectie B no. 2947, voor den tijd van één jaar, van 12 Mei 192412 Mei 1925, voor den prijs van Vijftien gulden 45 cent 15.45) per week; b. G. Schuitema Sr. van het perceel Peperstraat no. i4, kadastraal bekend sectie B no. 923, voor den tijd van één jaar, van 12 Mei 192412 Mei 1925, voor den prijs van Zeventien gulden (f 17.per week c. R. Feenstra van het perceel Oude Oosterstraat no. 4, kadastraal bekend sectie B no. 3195, voor den tijd van drie jaren, eventueel met stilzwijgende verlen ging van jaar tot jaar doch uiterlijk tot 12 Mei 1929, voor den prijs van Acht gulden (f 8.per week d. M. en N. Woudstra, handelende onder den naam van gebroeders Woudstra, het perceel Wirdumerdijk no. 1 beneden, kadastraal bekend sectie B no. 1683, welk gedeelte bestaat uit winkel met woongelegenheid, be nevens een bergplaats (zolder) op de eerste verdieping, voor den tijd van één jaar, van 12 Mei 192412 Mei 1925, voor den prijs van Vijf en vijftig gulden (f 55. per week; II. goed te keuren dat de huur van het perceel Ossekop no. 1, kadastraal bekend sectie B no. 3194, voor het huurjaar 12 Mei 192412 Mei 1925 door de wed. J. Tuininga wordt overgedragen aan Th. van der Meer alhier en daarna dat perceel aan laatstgenoemde te verhuren voor het tijdvak van 12 Mei 192512 Mei 1928 voor den prijs van Twaalf gulden per week, onder voorwaarde dat de huur door Burgemeester en Wet houders te allen tijde kan worden opgezegd, mits ten minste drie maanden te voren schriftelijk kennis wordt gegeven en verder onder de overeengekomen of door Burgemeester en Wethouders te stellen bepalingen. De beraadslagingen worden geopend. De heer Muller heeft, wat punt I betreft, absoluut geen bezwaar tegen deze zaak, omdat het hier betreft dat de huur met de oude bewoners op dezelfde wijze ofschoon iets verhoogd wordt voortgezet en ook wat betreft punt lef kan spreker zich daarmee veree Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 97 nigen, omdat het een verhuring voor maar één jaar betreft. Ten opzichte van punt II, waarin wordt voorgesteld goed te keuren dat de wed. Tuininga aan Van der Meer haar woning voor het laatste huurjaar overdoet en deze laatste er dan nog 3 jaren bij krijgt, zou spreker echter een paar woorden willen zeggen, omdat hem is ter oore gekomen dat zich daarbij iets voordoet dat bij een gemeentewoning niet moest plaats vinden. Als spreker goed is ingelicht dan wenscht mej. Tuininga van het laatste huurjaar tot Mei 1925 afstand te doen ten be hoeve van den huurder die door Burgemeester en Wet houders voor 19241928 wordt voorgedragen, alleen heeft deze Van der Meer daartoe van mej. Tuininga moeten overnemen den winkelinventaris en heeft zij daarvoor, is spreker goed ingelicht, bedongen de som van 800.—. Daarnaast staat het feit dat, wanneer die inventaris op de stoep werd gezet en er koopers voor zouden worden gevraagd, de geheele zaak nog geen j 75.zou opbrengen. Van der Meer heeft die over name echter moeten aanvaarden, omdat anders die juffrouw nog dit jaar huur aan zich had gehouden en hij er veel belang bij heeft de huur nu te krijgen. Om dit jaar de huur van de woning te krijgen, moet hij dus een prijs van 800.geven voor een partij blikken koekjestrommels. Als het nu juist is dat die juffrouw die som heeft weten te bedingen, dan acht spreker het een verkeerd standpunt dat zooiets bij een gemeentewoning kan plaats vinden. Omdat spreker niet kan beoordeelen of zijn gegevens juist zijn, vraagt hij aanhouding van dit punt omtrent het pand van mej. Tuininga om alsnog een onderzoek naar deze zaak te doen instellen. De heer IJ. de Vries zou den heer Muller één vraag willen stellen n.l. of die Van der Meer nog minderjarig is of dat hij onder curateele staat. De heer Muller: Ik ken hem niet, hoor. De Voorzitter zegt dat Burgemeester en Wethouders wel hadden gehoord dat er kwestie was van een over name en kan ook wel mededeelen dat Van der Meer niet de eerste is, met wie mej. Tuininga in onderhan deling is getreden; zij heeft daarover ook onderhandeld met anderen. Nu zegt de heer Muller dat dit een gemeentewoning is, maar 't is juist de jongste gemeentewoning, die we hebben en de heer Muller moet dus niet precies op deze gemeentewoning van toepassing willen verklaren dat daarbij niet allerlei dingen, die niet gewenscht zijn bij gemeentewoningen, gebeuren. Deze woning verkeert nog in het stadium van overgang van het particulier naar het openbaar bezit en het is dus niet te verwon deren dat daarbij nog dingen gebeuren, die daarmee samen hangen. Of nu die inventaris te duur wordt betaald en of er ook nog een soort goodwill in den winkel zit, is iets, wat spreker niet weet. Burgemeester en Wethouders hebben wel gehoord dat er kwestie was van overname van den inventaris, maar dat is iets, waar de gemeente niet mede te maken heeft. Als Van der Meer 800. wil geven voor die trommels maar daarmee dan tegelijk een goede zaak overneemt, die door de tegenwoordige huurster is vooruitgebracht, dan is spreker het met den heer I J. de Vries eens en dan zou hij willen voorstellen met deze verhuring door te gaan. Liet is ook in 't belang van de gemeente dat dit gebeurt; anders blijft de we duwe er nog in en de andere huur is ook nog iets hooger. Burgemeester en Wethouders zijn buiten deze overname gebleven. De heer Muller zou den heer IJ. de Vries deze vraag willen stellen: wat bedoelt U met het onder curateele gesteld zijn van den nieuwen huurder? Spreker weet bet niet, maar misschien is de heer De Vries beter op de hoogte van de geestesgesteldheid van Van der Meer, spreker kent hem absoluut niet. Hij zegt alleen dat, als zijn inlichtingen juist zijn, hij het dan fout vindt dat dit plaats kan vinden al is het dan ook bij de jongste ge meentewoning. Spreker zou liever zien dat die weduwe niet in staat werd gesteld dien man die 800.af te zetten, doordat zij huurster is. Spreker vraagt enkel of het ook mogelijk is een onderzoek in te stellen en als dan werkelijk zou blijken dat die juffrouw er niet anders uit wil, dan wanneer zij van haar opvolger een dergelijke prijs krijgt voor den inventaris, zou spreker tot haar willen zeggen: dan moet U nog maar een jaar blijven zitten. De heer IJ. de Vries zal den heer Muller op diens vraag geen antwoord geven. Als de heer Muller niet weet wat het niet meerderjarig zijn of onder curateele staan beteekent, kan spreker dat niet helpen. Maar spreker vindt het een brutaliteit van den heer Muller dat door hem wordt gezegd dat deze juffrouw een af- zetster is. Men moet bij zooiets precies weten wat wordt overgenomen en om de waarde van een goede zaak ook van een koekjeszaak te kapitaliseeren is buitengewoon moeilijk. Spreker stelt zich voor dat de heer Van der Meer absoluut niet behoort tot de menschen, die onder curateele moeten worden gesteld, maar dat hij beter uit zijn doppen kijkt dan de heer Muller. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub I wordt met algemeene stemmen aangenomen. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders sub II wordt met 21 tegen 5 stemmen aangenomen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Lautenbach, Cohen, Fransen, Scheltema, Tulp, K. de Boer. Westra, Koop- mans, Hooiring, Botke, Van der Schoot, M. Molenaar, Hofstra, Weima, Beekhuis, Oosterhoff, O. F. de Vries, IJ. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Van der Veen. Tegen stemmen: de heeren Muller, H. de Boer, Tie mersma, B. Molenaar en Dijkstra. 8 (Agenda no. 9). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot bepaling van het percentage van heffing van de plaatselijke directe belasting naar het inkomen voor het belastingjaar 1924 25. Dit voorstel luidt als volgt: Bij de aanbieding der begrooting van de inkomsten en uitgaven der gemeente voor den dienst 1924 (bijlage no. 33), deelden wij mede dat, indien voor het belasting jaar 1924/25 het totaalcijfer van aanslag op 25.000.000 kon worden geraamd, het heffingspercentage voor de plaatselijke directe belasting naar het inkomen, evenals voor het belastingjaar 1923/24, op 4 kon worden be paald. Aangezien de Inspecteur der directe belastingen nu dezer dagen heeft te kennen gegeven, dat het totaal cijfer van aanslag op het gemelde bedrag van 25.000.000.kan worden geraamd, stellen wij U voor, in verband met de opbrengst der belasting over vorige dienstjaren, het percentage, dat over het belastingjaar 1924/25 van de cijfers van aanslag, bedoeld in art. 6 der verordening tot het heffen van eene belasting naar het inkomen (gemeenteblad no. 30 van 1922), zal worden geheven, te bepalen op 4. De beraadslagingen worden geopend. De heer H. de Boer merkt op dat reeds bij de aan bieding van de jongste gemeente-begrooting door het college de verwachting is uitgesproken, dat ook dit jaar

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 4