98 Verslag van tie handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. het heffingspercentage zou kunnen worden vastgesteld op 4. Het is zeer zeker voor de burgerij van Leeuwarden niet alleen een groote geruststelling maar ook een ver blijdend teeken dat de feiten thans hebben uitgewezen dat die verwachting niet is beschaamd. En het zou zeer zeker eenigszins te begrijpen en te billijken zijn, indien sprekers fractie in dit feit aanleiding vond om, evenals bij de begrooting is geschied, terug te komen op de wijze, waarop indertijd van verschillende zijden is te werk gegaan en de indruk naar buiten is gevestigd, alsof het vorige college en met name de sociaal-demo cratische fractie zoodanig had gewerkt, dat het tenge volge daarvan met den financieelen toestand van Leeu warden heel erg gesteld was. Wij zullen ons evenwel aldus spreker de zelfbeperking opleggen, die ge boden is en daar niet verder op ingaan. Wij meenden dit echter niet zonder meer te kunnen laten passeeren, maar wij meenden aan het werk van het vorige college en aan het werk van de fractie van S. D. A. P., zooals die toen was samengesteld, verplicht te zijn hierop even te wijzen. Ik meen thans te kunnen volstaan met te vragen of ook nu niet blijkt op welk een onwetende en zelfs verdachtmakende wijze indertijd is gesproken over het „Gaat Leeuwarden naar den ondergang?" Men begrijpt nu wel, nu ons ook dit verblijdend teeken voor oogen staat, dat het met Leeuwarden niet zoo erg is gesteld; integendeel, het feit van het vast blijven staan van het cijfer 4 is een gunstig teeken in dezen tijd van malaise. De heer IJ. de Vries vraagt het woord. De Voorzitter: Ik heb den heer De Boer even laten gaan en deze heeft nu voor de tweede maal het vorig college willen schoonwasschen, maar ik zou zeggen laten we de politiek nu maar bij de begrooting houden en niet hier bij dit cijfer 4. Waar de heer De Boer echter de gelegenheid heeft gehad om even reclame te maken zou ik ook even den heer IJ. de Vries kort het woord willen geven om hem even aan te vallen. De heer IJ. de Vries wil een paar woorden zeggen tegen deze reclame voor de S. D. A P. omdat in deze reclame naar zijn meening een stuk onwaarheid zit. Als daar waarheid in zit, dan gelooft spreker De heer M. Molenaar: Dat is de eerlijke man van de fractie! De heer IJ. de Vries Men kan onwaarheid spreken zonder het zelf te weten. Spreker beschouwt den heer H. de Boer als een man van eerlijkheid en oprechtheid, maar ais spreker is uitgesproken, zal de heer De Boer hem ook toestemmen wat hij zegt. Als waar is, wat de heer De Boer heeft meegedeeld, dan blijkt daaruit dat de strijd tegen de S. D. A. P. recht van bestaan heeft gehad. Want de heer De Boer beweert niets minder dan dat de 2 sociaal-democratische wet houders in het college de lakens uitdeelden en dat ge looft spreker niet. De heer De Boer beweert dat zijn fractie moet worden schoongemaakt en dat zij niet Leeuwarden naar den kelder heeft gebracht. Als dat wel zoo was dan was het ook noodig geweest dat zij eenigs zins in haar invloed werd beperkt. Wat de heer De Boer naar voren brengt bewijst, als het waarheid is, dat het noodig was dat er ander bloed in het college kwam, want volgens hem zaten de andere wethouders de hee- ren Tulp en Berghuis en zelfs de Voorzitter en de Se cretaris er als marionetten bij en deelden de sociaal democraten de lakens uit. Of het is zoo niet geweest en dan hebben de sociaal-democraten zich een invloed toe geëigend, die hun niet toekwam en dan was het ook noodig dat zij in hun invloed werden beknot. Spreker heeft dit alleen willen zeggen opdat dit stukje reclame tot zijn ware proporties werd teruggebracht. De heer H. de Boer vraagt het woord. De Voorzitter: Over het voorstel zelf? De heer H. de Boer: Ik zou zeer gaarne in de gelegen heid gesteld willen worden om, zij het maar een paar woorden De Voorzitter: Zou U zich dan niet liever naar de zalen-Schaaf verplaatsen? De heer H. de Boer: Ik vraag het woord om even te antwoorden op hetgeen de heer IJ. de Vries omtrent mijn verklaring in 't midden heeft gebracht. De Voorzitter: U is in de gelegenheid geweest er iets voor en de heer De Vries om er iets tegen te zeggen. Ik geloof niet dat een van de heeren zich zal bekeeren, doordat er nog meer op 't programma wordt gebracht. Wenscht U over het voorstel zélf het woord, dan graag. De heer H. de Boer: Ik zou juist willen zeggen in ver band met de punten, die ons nog wachten, dat het niet in mijn hoofd opkomt om op dit oogenblik in te gaan op hetgeen de heer IJ. de Vries in het midden heeft ge bracht. Die kwestie is behandeld bij de begrooting en ik zou alles, wat toen is gezegd, moeten herhalen, waar wij nu geen gelegenheid voor hebben. Wij hebben alleen dit feit meenen te moeten constateeren; wij waren dat aan onze eigen eer verplicht. Als dat nu moet worden beschouwd als reclame, dan laat ik dat over aan den- gene, die heeft gemeend een dergelijke kleine motivee- ting bij ons te moeten veronderstellen; eerst heeft de Burgemeester dat woord reclame genoemd en daarna heeft de heer IJ. de Vries het hem achterna gezegd. In hoeverre wij recht hebben te zeggen, wat wij hier hebben gezegd, is wel gebleken bij de begrootingsde- batten zelf; wij zullen later wel gelegenheid hebben om op datgene, waarop de heer IJ. de Vries heeft gemeend terug te moeten komen, nader in te gaan. Ik heb een feit geconstateerd, zonder meer, zonder een bepaalde naam en fractie te noemen en ik heb hier iets gecon stateerd wat algemeen is geconstateerd in de dagen van de verkiezingen. De beraadslagingen worden gesloten. Met algemeene stemmen wordt besloten overeen komstig het voorstel van Burgemeester en Wethouders. 9 (Agenda no. 10). Voorstel van Burgemeester en Wethouders om hun een crediet te verkenen voor de verbreeding van het trottoir langs den Harlingersingel met bijkomende werken. Dit voorstel luidt als volgt: Het trottoir aan de westzijde van den Harlingersingel voldoet sinds lang niet meer aan de eischen van het ook daar staag toenemend verkeer. Bij eene breedte van 1.90 M. geeft het slechts onvoldoende gelegenheid om elkaar te passeeren; gevolg is dat vele voetgangers den rijweg de voorkeur geven, wat echter niet steeds zonder gevaar is. Wij hebben dus de oplossing gezocht in eene verbe tering van het bestaande trottoir. De Directeur der gemeentewerken heeft een plan ingediend, waarbij rekening is gehouden met het leggen van een nieuw riool, het bijplaatsen en verplaatsen van straatkolken, verbreeding van den rijweg in oostelijke richting van 5 Meter tot 6.70 M. Het trottoir, dat mede oostelijk en naar den bestaanden berm langs het water wordt op geschoven, zoodat het onmiddellijk langs de brugwach Verslag van de handelingen van den gi terswoning gelegd wordt, verkrijgt dan eene breedte van 4 M. De Commissie voor de Openbare Werken kan zich blijkens haar advies van 7 April 1.1. geheel vereenigen met de voorgenomen verbetering; slechts maakt zij eene opmerking over het transformatorhuisje in het noordelijk deel van het trottoir, dat zij, indien de kosten geen be letsel zijn, liever verplaatst zag b.v. naar het grasperkje bij den Harlingerstraatweg. Inderdaad zijn die kosten niet onbelangrijk, n.l. 800.a 900.Daarom komt het ons gewenscht voor, daarmede te wachten totdat een transformator van grootere capaciteit daar vereischt wordt, wat, gezien het steeds toenemend electriciteits- verbruik, vermoedelijk binnen weinige jaren het geval zal zijn. Tot zoolang ware de zuil daar te behouden. Ons voorstel strekt dus om voor de bedoelde ver breeding van het trottoir langs den Harlingersingel met bijkomende werken op den voet, als door den Directeur der gemeentewerken is voorgesteld bij zijn schrijven van 28 Februari 1.1. no. 283 en overeenkomstig de daarbij overgelegde begrooting van kosten en teekening, een crediet te verleenen van rond 5500. Dc beraadslagingen worden geopend. De heer Cohen vraagt het woord, niet omdat hij tegen dit voorstel bezwaar heeft, maar alleen om een vraag te doen in verband hiermee n.l. Is. het Burgemeester en Wethouders ook bekend dat misschien binnen afzien- baren tijd de tramlijn daar zal worden weggenomen? Als dat gebeurt, zou spreker willen voorstellen liever met de uitvoering te wachten tot de tramlijn verdwenen is. Want wanneer men nu hiermee begint en de tramlijn gaat binnen een half jaar of een jaar weg, dan zal het nieuwe trottoir weer moeten worden opgebroken. De heer Beekhuis zou ook het voorstel willen doen deze zaak uit te stellen, maar op andere gronden dan de heer Cohen. Spreker gaat geheel mee met de wen- schelijkheid, dat het trottoir daar wordt verbeterd, maar hij heeft een principieel bezwaar om op dit oogenblik voor dit voorstel te stemmen. Naar het hem voorkomt kan het niet juist zijn dat, waar de gemeentebegrooting pas is afgehandeld, het college na die behandeling nu reeds weer met nieuwe postjes komt. Het komt spreker voor dat, waar hier hoegenaamd geen urgentie bij is, men met deze zaak heel goed kan wachten tot de vol gende begrooting. Hij vindt het over 't algemeen niet goed, waar dergelijke dingen bij de gemeente-begroo ting behooren te worden vastgesteld, daarmee tusschen- tijds te komen en wil daarom voorstellen dit voorstel tot de volgende begrooting uit te stellen. De Voorzitter zou, om den heer Cohen precies te antwoorden, de zaak er op na moeten kijken, maar kan wel meedeelen dat voor zoover hij zich kan herinneren de tramlijn daar binnen 3]/2 a 4 jaar weg moet wezen. Er is indertijd met de tramwegmaatschappij een over eenkomst aangegaan, waarbij is bepaald dat binnen 5 jaren de geheele tramlijn binnen de stad tot aan de halte Leeuwarden moet verdwijnen. Dit is al een tijd, spreker denkt ongeveer 1 y2 jaar, geleden, dus zal de tramlijn binnen 3j/2 jaar weg moeten zijn. Als we daarop echter moeten wachten, dan krijgen we voorloopig niets. De kwestie van de tramlijn is ook wel bij Burgemeester en Wethouders besproken en daar is ook wel gezegd dat het mooier en prettiger zou zijn als de tramlijn meteen kon verdwijnen, maar tevens, dat de toestand, zooals die wordt voorgesteld, veel beter wordt; er komt een veel kleiner bocht van de tram in het trottoir te leggen, doordat dit naar den kant van de gracht wordt verbreed en meer naar buiten wordt gelegd, zoodat de afstand over de trambaan veel korter wordt. Als de tramlijn later wordt opgebroken, moet natuurlijk het trottoir worden hersteld, maar de toestand wordt nu meteen veel beter. van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 99 Voor het bezwaar van den heer Beekhuis kan spreker iets voelen, maar aan den anderen kant toch ook weer niet. 't Is volkomen waar dat men misschien bij de be grooting ook deze zaak onder de oogen had behooren te zien, maar omgekeerd kan men toch ook zeggen dat de voorstellen, die apart worden ingediend, in den regel veel beter worden bekeken dan die, welke bij de be grooting worden gedaan. Om een keer in het jaar de geheele zaak onder de oogen te zien, is verbazend moei lijk; er kan dan licht iets worden vergeten, zoodat men daar in den loop van het jaar op terug moet komen, om dat het bij de begrooting eigenlijk over 't hoofd is ge zien. Was aan deze zaak gedacht, dan was zij wel geme moreerd bij de begrooting, doch spreker gevoelt er ook iets voor om verschillende van deze voorstellen los van de begrooting te behandelen. Waar de behandeling van de begrooting nu reeds 3 dagen heeft geëischt, moet men toch practisch blijven; men kan dat niet allemaal behandelen bij de begrooting. Dan toch was er nog wel een 4e of een 5e dag bij gekomen en dat, terwijl de animo er nu bij de 3e dag al af was. De heer Cohen gelooft toch dat men verstandiger zal doen met nog een jaar of een paar jaar te wachten. Als het trottoir er eenmaal ligt en de tramlijn wordt daar dan weggebroken dan krijgt men daar nooit weer een goeden toestand. Dat zien we we! aan de straten; als er eenmaal een straat ligt en daaraan moet het een of ander werk gebeuren, dan krijgt men ten opzichte van de vlakte van de straat nooit weer den toestand, zooals die was. Spreker wil daarom voorstellen met de uitvoering van dit werk te wachten tot de tramlijn verdwenen is. De beraadslagingen worden gesloten. De Voorzitter wil het voorstel van Burgemeester en Wethouders in stemming brengen. De heer Beekhuis: Wordt mijn voorstel niet behan deld? De Voorzitter: Doet U een bepaald voorstel? De heer Beekhuis Ik stel voor dit voorstel tot de eerstvolgende begrooting aan te houden. De Voorzitter: Dan gaat Uw voorstel voor. De heer K. de Boer: Ik zou een vraag willen stellen. Beteekent het voorstel-Beekhuis ook dat dit als een richtsnoer zal worden beschouwd voor andere zaken? Daar zit een principe in. Ik meen dat dit voorstel een veel meer algemeene beteekenis heeft dan zou kunnen blijken ook de bedoeling van den heer Beekhuis te zijn. De Voorzitter: U ziet dat Burgemeester en Wethou ders dat principe niet huldigen, maar blijkt uit de stem ming dat de Raad dat wèl huldigt, dan hebt U die kans. Het voorstel-Beekhuis wordt met 19 tegen 6 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Visser, Cohen, Seheltema, Westra, Beekhuis en Oosterhoff. Tegen stemmen: de heeren Fransen, Tulp, K. de Boer, Koopmans, Hooiring, Muller, Botke, Van der Schoot, M. Molenaar, Hofstra, H. de Boer, Weima, O. F. de Vries, Tiemersma, B. Molenaar, Dijkstra, IJ. de Vries, mevrouw BuismanBlok Wijbrandi en de heer Van der Veen. De heer Lautenbach heeft de vergadering voor eenige oogenblikken verlaten en is bij deze en de volgende vier stemmingen niet tegenwoordig.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 5