i 106 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. V.' W\ li] R geknoeid is, maar toch is daar iets gebeurd, wat niet goed was en gaat men dat hier ook doen, dan doen de commissies voor de Reiniging en voor Openbare Wer ken daar niets aan en Burgemeester en Wethouders ook niet. Of men moet naar het terrein zelf toegaan en zeg gen: we willen alles en alles voor ons hebben, om dan te kunnen vergelijken en b.v. te kunnen zeggen: daar staat 3.20 M. en daar staat 3.10 M. of 2.80 M. Dat is het eenige wat er op zit. Het voorstel is thans te rijp voor de commissie en daarom is de commissie gepas seerd. Indien deze posten, bij wijze van spreken, niet waren vergeten, zouden Burgemeester en Wethouders eenvoudig hebben doorgewerkt; dan was de gierbak, die in tweeën was opgezet, ook in eenen gemaakt, dan zou den ook de dakspanten van beton zijn geweest en dan zou noch een van de leden van de commissie voor de Reiniging noch een van de leden van de commissie voor Openbare Werken daaraan zoowel in eigenlijken als figuurlijken zin het hoofd hebben gestooten. Nu ver schillende posten niet goed waren hebben Burgemeester en Wethouders gezegd: Scheelt het veel? Als het niet veel scheelt, zullen we het toch maar wagen. Waar het echter zooveel meer moest kosten, hebben Burgemeester en Wethouders den eerlijken weg gekozen en zijn zij bij den Raad gekomen. Naar sprekers meening kon hierbij de commissie worden gepasseerd. Voor zoover spreker weet, is er niets aan het plan veranderd en dat blijkt ook uit de woorden van den heer Fransen. Dit tegen woordig plan is het oude plan; alleen is er wat bij de kosten gekomen, doordat men indertijd wat te licht heeft gedacht over dingen, waarover men niet te denken. Den heer Van der Veen is iets opgevallen in de verde diging van dit voorstel door wethouder Fransen. Door den wethouder is gezegd dat, toen dit college aan 't bewind kwam, noch de directeur van de Reiniging noch de directeur van Openbare Werken de uitvoering van het plan zooals heKwas voor hun verantwoording wilden nemen. Spreker stelt zich voor dat, toen indertijd het college met het voorstel om een nieuw aschland te ma ken en daarvoor een crediet toe te staan bij den Raad kwam, de wethouder, die toen op de plaats van den heer Fransen zat, het plan met dezelfde zekerheid zal hebben verdedigd als de heer Fransen nu deze wijziging. Men hoort nu van den heer Fransen dat deze wijziging van het plan een verbetering zal zijn, maar hij zegt er bij dat, toen hij aan het bewind kwam, geen van de beide directeuren de verantwoording van de uitvoering op zich wilden nemen. Nu heeft spreker gemist de mede- deeling dat men nu die verantwoording wèl wilde. Spr. stelt zich voor dat, toen indertijd de wethouder het plan heeft gemaakt, hij ook wel in overleg is getreden met den directeur of dat, toen het college samen met den wethouder van Openb. Werken het plan heeft aanbevo len, dit ook in overleg is gegaan met den directeur. Nu zegt de heer Fransen dat er niets in het oorspronkelijke plan is gewijzigd en nu vindt spr. het zoo'n eigenaardige toestand dat nu de directeur wèl de verantwoording op zich wil nemen, maar die verantwoording niet wenschte, toen de heer Fransen aan het bewind kwam en het plan toch hetzelfde was, behoudens een kleine wijziging. Is hier dan opzettelijk iets door de twee directeuren ver zwegen omtrent de becijfering? En als dat niet zoo is, wat mankeert er dan aan dat de directeuren de verant woording niet op zich durfden nemen? Als er niets aan het plan is veranderd, alleen de becijfering is gewijzigd, was de weigering om de verantwoording op zich te wil len nemen, niet op haar plaats; dan hadden de direc teuren moeten aangeven waaróm zij dat niet wilden doen en dan hadden zij dat toen moeten doen. Spreker meende hieromtrent iets te moeten zeggen, omdat hem dit als iets onaangenaams in deze bespre kingen trof. Hij stelt zich voor dat de vroegere wethou der wel met dezelfde zekerheid het plan zal hebben ver licht mag dedigd als thans deze wethouder; nu zit hier de heer Fransen, vroeger was het de heer Dijkstra of, naar men spreker opmerkt, de heer O. F. de Vries. Nu is voor spreker de vraag: ben ik nu gegarandeerd? Hij meent daaromtrent meerdere zekerheid te moeten hebben en is het daarom eens met het voorstel van den heer K. de Boer, die dit plan, ter meerdere zekerheid, eerst wil verwijzen naar de commissies. Nu mag de Burgemeester zeggen dat het plan daar eigenlijk te rijp voor is, maar spreker wil ten slotte de zaak nog liever een tijdje uitstellen, haar nogmaals doen bekijken en een oordeel van de commissie ontvangen, dan dat mis schien over een half jaar het college nog eens met de boodschap komt dat er weer 50.000.- bij moet. De heer Fransen (wethouder) kan zich voorstellen dat de heer Van der Veen de zaak wat eigenaardig heeft gevonden, maar dat komt, doordat de heer Van der Veen hier nog maar heel kort zit en de voorgeschiedenis van deze zaak niet heeft meegemaakt, ook niet bij de be grooting toen dit punt ook is behandeld. Spreker heeft zooeven gezegd dat hij met de beide directeuren een conferentie heeft gehad en met den inge nieur Boer, die een plan had gemaakt voor het gewa pend beton, maar dat niet mocht uitvoeren, en dat toen de beide directeuren niet de verantwoording op zich wilden nemen dat plan uit te voeren, omdat het een plan was van een ander, n.l. van den heer Boer. En deze mócht het niet uitvoeren. Spr. meent dat de opzet was de vorige wethouder zal dat wel beamen dat de drie heeren het werk samen zouden uitvoeren: de eene den bouw, de heer Boer de technische uitvoering van het gewapend beton en de heer Stienstra voor de Reiniging. Maar toen geen van de drie heeren bereid waren de verantwoording van het bouwwerk op zich te nemen, heeft spreker gezegd: Ik ga zoo niet met de heeren in zee; als er een bouw werk van 2'/2 ton moet worden uitgevoerd, moet ik iemand hebben, die daarvoor volkomen verantwoordelijk is. De directeur van Gemeentewerken, wiens volle sym pathie dit voorstel heeft, staat nu voor dit plan in. Het is nu overbodig dit nog naar de commissie te brengen, deze kan er toch niets aan doen. Als in 't najaar blijkt dat er nog 20.000.-bij moet, kan de commissie dat toch niet keeren. Burgemeester en Wethouders hebben bezuinigd wat er uit te bezuinigen was en daarna heb ben zij gezegd: er zal niet met het werk worden begon nen voor de Raad het volle bedrag geeft. Spreker kan zich echter niet voorstellen dat men dit cijfer ten volle zal bereiken. De beraadslagingen worden gesloten. Het voorstel van den heer K. de Boer, luidende: „Ondergeteekende stelt voor het voorstel van Bur gemeester en Wethouders, vóórdat het in openbare behandeling komt, te doen bespreken in de commis sies voor de Reiniging en de Openbare Werken," wordt met 14 tegen 12 stemmen verworpen. Vóór stemmen: de heeren Visser, K. de Boer, Hooi- ring, Muller, Botke, M. Molenaar, H. de Boer, O. F. de Vries, Tiemersma, B. Molenaar, Dijkstra en Van der Veen. Tegen stemmen: de heeren Lautenbach, Cohen, Fran sen, Scheltema, Tulp, Westra, Koopmans, Van der Schoot, Hofstra, Weima, Beekhuis, Oosterhoff, Ij. de Vries en mevrouw BuismanBlok Wijbrandi. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders wordt met 24 tegen 2 stemmen aangenomen. Tegen stemmen alleen de heeren K. de Boer en Dijkstra. Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 22 April 1924. 107 12 (Agenda no. 13). Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot aankoop van de gemeente Sneek van een tweetal gedeelten van den Sneekertrekweg, loopende tot aan Schenkenschans (bijlage no. 10). De beraadslagingen worden geopend. De heer K. de Boer zou graag een vraag willen stellen. Misschien dat hij een beetje door de brieven van de ge meente Sneek, die bij de stukken lagen, in de war is gebracht, maar hij heeft den indruk gekregen dat de gemeente Sneek nog van de aanhoorigheden van Leeu warden retributies mag heffen. Spreker vraagt of die indruk juist is of dat hij daar mis mee is. De Voorzitter begrijpt, eigenlijk gezegd, den heer De Boer niet goed en verzoekt dezen het iets duidelijker te De heer K. de Boer zegt dat hij uit de correspondentie van de gemeente Sneek den indruk heeft gekregen dat, nadat deze transactie met de gemeente Sneek is tot stand gekomen, die gemeente nog cijns kan heffen van de aanhoorigheden van de gemeente Leeuwarden. Is dat juist of niet. De Voorzitter kan alleen zeggen dat dit onjuist is. De heer De Boer: Dan ben ik voldaan. De Voorzitter vraagt hoe gaat het in dergelijke zaken Als men van het begin af aan in die zaken zit, ziet men wel eens iets dat twijfelachtig lijkt, maar waar men er dan een gevestigde opinie over heeft, geeft dit absoluut geen last, omdat men dan weet wat een be paalde zin beteekent. Spreker wil absoluut niet ont kennen dat ergens uit een brief kan worden opgemaakt wat de heer De Boer meent dat zoo is, maar spreker kan dan wel zeggen dat dit de bedoeling niet is. Wan neer de gemeente Sneek den weg verkoopt dan is zij daarmee absoluut al haar rechten kwijt. Of dat hieruit op te maken is Spreker verzekert dat de fabrieken aan den Sneekertrekweg die op 't oogenblik nog aan de gemeente Sneek betalen, dan Leeuwarden krijgen tot eischeres. De heer Beekhuis gelooft juist dat de vraag van den heer De Boer wel is ingegeven door de onduidelijkheid van Burgemeester en Wethouders zelf. Zij zeggen ..Wij hebben nog in bespreking welke regeling er dezerzijds te zijner tijd wellicht zal moeten worden getroffen met de fabrieken." De Voorzitter heeft de vraag van den heer De Boer zeer pertinent beantwoord, maar spreker zou deze vraag willen doen Hoe stelt de gemeente zich voor 't vervolg voor te doen met de retributies, hoe wil de gemeente die heffen, wat is de bedoeling Kan men die van Sneek ontvangen of moet Leeuwarden zelf de retributies heffen, zooals Sneek die op 't oogenblik heft Dat is de quintessens van de zaak. De Voorzitter merkt op dat op wat de heer Beekhuis vraagt juist deze zin een antwoord geeft ..Wij hebben nog in bespreking welke regeling er dezerzijds te zijner tijd wellicht zal moeten worden getroffen met de fabrieken, die thans nog hun cyns aan Sneek betalen, en dan Leeuwarden tot schuld- eischeresse krijgen." De heer Beekhuis begrijpt nog niet dat men daarover nog een bespreking moet hebben. Die cijfers en rechten staan toch vast dan behoeft men er met die menschen toch niet meer over te spreken. De Voorzitter: Er staat niet dat wij met de fabrieken in bespreking zijn, maar dat Burgemeester en Wet houders het in bespreking hebben. Hier staat „Wij hebben nog in bespreking." Wij zijn niet met hen in be spreking maar wij hebben het in bespreking, m.a.w. het maakt bij ons een onderwerp van discussie uit welke regeling wij zullen maken. De heeren kunnen ook zeggen b.v.: we zullen de gemeente zooveel duizend gulden tegemoet komen in de koopsom en dan willen we geen retributie meer betalen. Dat hebben Burge meester en Wethouders in bespreking. Zij hebben bij zichzelf gezegd moeten we eerst naar de fabrieken gaan of later? Daarop slaat deze zin. De heer Oosterhoff moet, in aansluiting met wat de Voorzitter heeft meegedeeld, zeggen dat het hem eigen lijk wel spijt dat Burgemeester en Wethouders niet aanstonds hebben getracht een nadere overeenkomst met de eigenaren van die fabrieken aan te gaan; 't was mogelijk dat de Raad dan een geheel anderen kijk op den te betalen prijs had gekregen. Zooals het voorstel hier ligt, wil spreker vragen of Burgemeester en Wethouders absoluut de kans uitge sloten achten om, door aandrang op de regeering uit te oefenen, den weg alsnog door onteigening in handen te krijgen. Spreker stelt zich voor dat de gemeente op den duur niet steeds al die retributies van hare ingezetenen kan blijven heffen; men kan die 25.000.niet altijd uit de retributies blijven dekken en er zal bovendien voor herstelling van den weg ook nog wel een 50.000.— bij komen. Als de kans groot was dat de gemeente een tegemoet koming in de koopsom ontving van de eigenaren der fabrieken, dan zou spreker gemakkelijker hiertoe kunnen besluiten dan nu. Spreker vraagt nog eens achten Burgemeester en Wethouders het absoluut uit gesloten om met aandrang op de regeering den weg door onteigening in handen te krijgen Als men nagaat het bedrag, dat Sneek indertijd bij onteigening van een ander deel van den weg is toegewezen, geheel in af wijking van wat Sneek vroeg, dan is dit bedrag veel te hoog. De Voorzitter kan op de kwestie, dat de fabrikanten zouden hebben kunnen bijdragen in de kosten van over name van den weg het volgende antwoorden. Er zijn bepaalde redenen, die spreker liever niet openbare ver gadering noemt, waarom Burgemeester en Wethouders komen met een voorstel, zonder eerst in overleg te zijn getreden met de fabrikanten, ofschoon Burgemeester en Wethouders wel ernstig hebben overwogen of zij eerst ook overleg zouden plegen vóór zij met deze zaak bij den Raad kwamen. Spreker voor zich heeft de over tuiging dat den eersten tijd deze fabrieken niet van de retributie af kunnen, indien de gemeente dat niet wil en dat er ook zeer zeker een kohier en een verordening is te maken, waarbij deze fabrieken worden aange slagen naar de som, die zij thans aan Sneek betalen. Spreker weet echter niet of Leeuwarden alle door Sneek toegestane faciliteiten kan blijven dulden. Volgens den heer Oosterhoff zou de koopsom te hoog zijn. 't Is volkomen waar, als men de zaak zoo opper vlakkig bekijkt, dan is 25.000.een heele som, maar daartegenover staat dat het Sneek ook niet kwalijk is te nemen dat het die som vraagt. Wat men Sneek wèl kwalijk kon nemen en men zal er daar nu niet boos meer om zijn, als spreker dat nu zegt, hoewel men het destijds niet had moeten zeggen was, dat het 63.000.vroeg voor een eindje weg van 100 M. dat, toen de Staatsspoor daarvan onteigening vroeg ten slotte is getaxeerd op 250.Dit bedrag van 25.000.— kan men echter toch niet te hoog noemen als men daarbij het standpunt van Sneek overweegt. Als men nagaat dat jaarlijks dit deel van den Sneekertrekweg in de gemeentekas van Sneek een netto-revenue afwerpt van 1200.—, dan kan

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1924 | | pagina 9