130 Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924.
hebben gezegd wij hebben op principieele gronden
meegewerkt aan invoering van de verordening en wij
blijven op principieele grondslagen daarop staan; wij
zijn niet van plan het tapverbod den nek om te draaien,
omdat er practisch moeilijkheden aan vast zitten. Wij
voelen die ook wel, maar wij achten het verbod van be
lang voor de maatschappij en ook vooral voor de Zon
dagsrust en de Zondagsheiliging.
De Voorzitter zegt dat het prae-advies van Burge
meester en Wethouders door hem zou worden verde
digd, maar meent dat dit wel voor zichzelf spreekt.
Wanneer spreker daaraan nog iets zou willen toevoegen,
dan is dat, dat hij de woorden van mevrouw Buisman
zou willen overnemen: dat de omstandigheden precies
dezelfde zijn gebleven. Voor Burgemeester en Wet
houders zijn ook de omstandigheden precies dezelfde;
toen waren zij er niet voor en nu dus ook niet. Omge
keerd kan spreker zich echter ook begrijpen dat men
vasthoudt aan zijn standpunt, als men indertijd op ide-
ëele gronden meende een dergelijk verbod in de wereld
te moeten helpen.
Ik wil, aldus spreker, nu nog even op een uitdrukking
van den heer De Boer terug komen; er zou iets met
opzet gesaboteerd zijn en ik begrijp
De heer H. de Boer: Neen, neen.
De Voorzitter dat dit de toepassing van het
verbod was. Ik wil hier echter zeggen dat dit absoluut
niet de bedoeling is geweest, nu eenmaal vaststaat dat
de verordening te handhaven is. Men wist dat tot nog
toe niet; de processen-verbaal legde de Ambtenaar van
het Openbaar Ministerie naast zich neer en hij had de
Politie verzocht hem er geen meer toe te sturen, voordat
er een uitspraak was gevallen. Ik kan mij dan ook zeer
goed begrijpen dat de Politie onder die omstandigheden
geen processen-verbaal opmaakte; ten eerste toch had
de Ambtenaar van het Openbaar Ministerie verzocht
hem geen processen-verbaal meer toe te sturen en ten
tweede, als men ze hem wel toestuurde, legde hij ze toch
naast zich neer. Wanneer nu echter werkelijk de veror
dening blijft bestaan, zal er zooveel mogelijk op worden
toegezien, maar ik wil wel van te voren zeggen dat, als
in de toekomst hier en daar eens een overtreding mocht
plaats hebben en het mocht uitkomen dat daarvan dan
geen proces-verbaal is opgemaakt, men dan niet moet
meenen dat dit met opzet is nagelaten, omdat er haast
geen verordening is, wier toepassing zoo moeilijk is als
die van het tapverbod. Heeft men café's met „verlof",
die zelfs in geen huis of slaapkamer sterken drank aan
wezig mogen hebben, dan is overtreding van zooiets
gemakkelijk te constateeren. Bij het tapverbod kan de
kastelein des Zaterdagsmorgens b.v. wel 60 glaasjes vol
op het kastje of toonbank zetten, desnoods met suiker
er in, de agent zal dan precies het moment van de ver
strekking moeten constateeren om proces-verbaal te
kunnen opmaken; wanneer het glaasje gauw wordt om
geslagen en hij ziet dit niet, is het feit van de verstrek
king niet geconstateerd. Daarom wil ik den Raad be
leefd vragen om in de toekomst, wanneer de verordening
blijft bestaan wat ik niet hoop, maar dat is, zooals
de Raad weet, om heel andere reden dan in oogen-
schouw te nemen dat de verordening heel moeilijk zal
zijn toe te passen, dat men dus niet zal zeggen dat de
Politie er niet naar kijkt, maar dat men zal bedenken dat
juist de overtreding heel moeilijk is te constateeren.
De heer Dijkstra: Het is misschien opgevallen dat ik
hier nog niet gesproken heb, hoewel ik indertijd het tap
verbod heb voorgesteld. Ik wil volstaan met hier een
korte verklaring te doen en wel deze. Als drankbestrijder
ben ik van oordeel dat een verordening op het tapver
bod, als zij serieus wordt gehandhaafd, zeer zeker een
goede uitwerking kan hebben. Ik heb 2 of 3 jaar geleden
gezegd dat ik mij heel best kon begrijpen dat de hotel
houders de belangstelling bewijst dat ook nu weer
hiertegen ageeren. Dat is hun recht. Maar het is ook het
recht van iemand, die overtuigd is dat de alcohol een
stuk ellende in de wereld brengt, dat hij allerlei maat
regelen tracht te beramen om aan het drankkwaad zoo
veel mogelijk afbreuk te doen. Ik ben van oordeel dat
een serieuze naleving van de verordening heilzaam kan
werken en dat is nu juist het punt, dat de Voorzitter
aanroert. Als men in het publiek zijn oor te luisteren
legt, hoort men zeggen: de verordening wordt toch niet
gehandhaafd. Ik zou dat hier in den Raad niet durven
zeggen als ik het niet met de stukken er bij bewijzen
kan en daarom zeg ik dat maar niet. Maar het valt toch
wel op dat het voorbeeld, dat de Voorzitter aangrijpt,
n.l. dat, als de glaasjes klaar staan, men gemakkelijk
den sterken drank kan gebruiken, zonder dat de over
treding wordt geconstateerd, er op wijst dat er een
gebrek is in de verordening. Toen de verordening het
eerst is ingediend zat er ook een fout in. Die is er uit
gehaald en ik ben daar niet geheel onschuldig aan. Als
nu toch een overheidscollege en de Burgemeester als
hoofd van de Politie een verordening serieus willen
uitvoeren en zij bemerken, dat daaraan een bepaling
ontbreekt, die de uitvoering gemakkelijker zou maken,
dan meen ik toch dat redelijkerwijze van dit college
verwacht zou kunnen worden een voorstel om de ver
ordening eenigszins te verbeteren, door in die leemte te
voorzien. Ik wil er op wijzen dat in de verordeningen
in Dokkum en Lemmer is bepaald dat gedurende de
uren van het tapverbod geen sterke drank in de lokali
teiten aanwezig mag zijn. Men heeft dus hier niet een
serieuze opvatting van de verordening gehad, omdat
vanwege de bevoegde zijde niet een poging is gedaan
om deze leemte te herstellen. Ik wil het college daar
geen verwijt van maken, maar alleen het feit consta
teeren en ik zou het college in overweging willen geven
om, als de verordening wordt gehandhaafd wat ik
hoop een dergelijke verbetering aan te brengen.
Ik zal stemmen tegen het voorstel van Burgemeester
en Wethouders, omdat ik meen dat daaraan zeer zeker
bezwaren zijn verbonden. Ik ben ook met den heer De
Boer van oordeel dat een stuk wetgeving, berustende
op een uitspraak van de bevolking, beter is. Maar als
men ziet het stuk wetgeving, dat in Amerika is tot
stand gebracht en hoe daar nog de uitspraak van de
bevolking wordt gesaboteerd, hoe daar geen middel
wordt nagelaten om die uitspraak te ontduiken en om
dat tegen te gaan noodig is een vloot van 200 schepen
en tal van vliegmachines, dat daarvoor noodig is een
apart ministerie en ambtenaren moeten worden be
noemd, die sympathiek staan tegenover een serieuze
uitwerking, dan bewijst dit wel hoe zeer moeilijk het is
het alcoholkapitaal met vrucht te bestrijden. Wanneer
wij officieel in de kranten lezen dat in Amerika personen
van die richting worden benoemd, dan blijkt dat deze
verordening nog maar kinderspel is bij wat daar ge
beurt. Ik kan er van watertanden wat daar gebeurt.
Men mag daar om lachen, maar 't is treurig dat ons
land nog zooveel ten achter komt bij het groote indu-
strieele Amerika, want wat in het 10-tal jaren, dat het
verbod daar werkt, het alcoholisme hier aan cultureele
waarden heeft vernietigd, is niet te berekenen.
De heer H. de Boer: Door de heeren Visser en IJ. de
Vries is opgemerkt dat ik zou hebben gezegd, dat wij
altijd met het tapverbod nog wat achterbaks zouden
hebben, wanneer eventueel Plaatselijke Keuze er niet
zou komen. Neen, mijnheer Visser, dat heb ik niet ge
zegd. Ik heb gezegd als Plaatselijke Keuze komt,
krijgen wij hier het volgend jaar een algeheele stem
ming het is echter ook mogelijk dat Plaatselijke Keuze
niet komt en dan wenschen wij hier in Leeuwarden zelf
een stemming uit te lokken over de verordening, die dan
dus nog bestaat en met de uitslag van die stemming
Verslag van de handelingen van den gemeenteraad van Leeuwarden van Dinsdag 13 Mei 1924. 131
zullen wij dan later moeten beoordeelen wat er dan zal
moeten gebeuren. Dat is onze motiveering, waarom wij
de werking willen opschorten, maar op zichzelf de ver
ordening willen handhaven. Wij willen voor de werking
eerst die uitspraak hebben.
Een enkel woord nog aan het adres van den heer IJ.
de Vries. Ik heb anders niet bedoeld dan even te her
halen de woorden, die U gesproken had. U zag groote
moeilijkheden in het constateeren van de overtredingen;
dat hebt U hier in eerste instantie niet gezegd en dat
waren toch precies Uw woorden, tegen mij gesproken.
Omdat U nu wel mededeeling deed van het andere,
wilde ik laten blijken dat U zelf ook die groote moeilijk
heden had gezien, 't Is mogelijk dat ik wat te veel op
die ideëele motieven ben doorgegaan; ik had er dit in
gevoeld de heer De Vries zal het niet zoo hebben
bedoeld en in dat geval was mijn exclamatie misschien
niet noodig geweest dat de heer De Vries het deed
voorkomen alsof zijn ideëele motieven zuiverder waren
dan de motieven, die bij het indienen van mijn voorstel
bij mij aanwezig waren. Als dat niet het geval is ge
weest, heb ik den heer De Vries misschien verkeerd
verstaan, maar ik reageerde daarop en als men die
meening heeft dan wordt juist in den mensch getroffen
datgene, wat hij als zijn diepste ideaal beschouwt. Ik
leid nu echter uit de nadere verklaring van den heer
De Vries af dat hij geen verschil maakt tusschen zijn
en mijn motieven, maar dat het alleen zijn motieven zijn,
die hij naar voren heeft gebracht.
Wij handhaven ik persoonlijk en de groote meer
derheid van onze fractie het voorstel, dat door mij
is ingediend en de motiveering, zooals die daarbij is
gegeven. Ik voel duidelijk dat men hier in den Raad op
't oogenblik bezig is en uit goede motieven voort
spruitende een groot verschil op te werpen tusschen
wat wij meenen en wat hier van enkele zijden omtrent
handhaving van het tapverbod is toegelicht. Maar ik
heb straks niet zonder opzet de woorden gebruikt
„Zij, die gelooven, haasten niet", en ik stel mij graag
beschikbaar om, als het aanstonds noodig blijkt,
dieper op de zaak in te gaan, om te laten voelen aan
degenen, die op dit oogenblik zijn voor een consequente
doorvoering van het tapverbod waarvan men zelf de
moeilijkheden erkent het groote verschil tusschen het
beginsel van het tapverbod en dat van Plaatselijke
Keuze. Waar nu 1925 zoo dicht bij is, meen ik, dat wij
als basis zullen moeten hebben de uitspraak van het
volk, alvorens wij wettelijk zullen moeten ingrijpen.
Ik ga hier geheel mee met de woorden, die door den
voorzitter van de Ned. Vereeniging in zijn brochure zijn
geschreven en waarmee hij zegt wat juist het groote
onderscheid is tusschen bepaalde wetten op ander ter
rein en bepaalde wettelijke maatregelen op het gebied
van de drankbestrijding. En omdat wij de Plaatselijke
Keuze in het vooruitzicht zien als de oplossing van het
drankvraagstuk, daarom meenen wij wel eenige reden
te hebben om te kunnen veronderstellen dat het wer
kelijk is een daad van wijs beleid, wat wij op 't oogen
blik den Raad voorstellen.
Ik heb tegenover bepaalde argumenten deze vraag
gesteld en wil dat ook hier doen: Wanneer de Plaatse
lijke Keuze is tot stand gekomen door verschillende po
litieke organisaties, waartoe ook verschillende men-
schen behooren, die op 't oogenblik het tapverbod con
sequent willen doorvoeren, wanneer op dat moment al
die organisaties hebben gezegd: een meerderheid van
van de uitgebrachte stemmen moeten voor een voor
stel zijn, zal het kracht van wet hebben dat komt
het volgend jaar dan zal dus, als er een meerderheid
van 60 is voor het verstrekkende voorstel, dit niet
kunnen worden ingevoerd op grond van drankbestrij-
dingsoverwegingen van Rutgers e. a., die het wetsont
werp hebben ingediend en zou U dan, als U niet wist
dat het tapverbod gedragen werd door de bevolking,
het op dat moment dan willen handhaven? Voelt men
nu niet dat er een verschil is van uitgangspunt bij wat
het tapverbod inhoudt en wat wij doen bij Plaatselijke
Keuze? Ik meende goed te doen deze uiteenzetting te
geven, omdat de heer Visser zei dat het een heel karwei
was dit op te knappen. Ik voel dat in geen enkel opzicht,
maar ik stel er wel prijs op dat mijn argumentatie naar
buiten zal worden gelezen. Wij blijven ons voorstel
handhaven en hopen dat de meerderheid van den Raad
daarin zal meegaan.
De heer Visser vraagt het woord.
De Voorzitter: U hebt reeds twee maal het woord
gehad. Ik stel voor de discussies te sluiten.
De heer Visser: Ik heb maar een kleinigheid.
De Voorzitter: Ik stel voor de discussies te sluiten en
zal dat voorstel in stemming brengen.
Het voorstel van den Voorzitter wordt met 19 tegen
6 stemmen verworpen.
Voor stemmen: de heeren Tulp, mevrouw Buisman
Blok Wijbrandi, de heeren Cohen, Weima, Beekhuis en
K. de Boer.
Tegen stemmen: de heeren Visser, Dijkstra, Tie-
mersma, Lautenbach, Hofstra, Van der Schoot, Fransen,
Van der Veen, Koopmans, M. Molenaar, Hooiring,
Scheltema, IJ. de Vries, H. de Boer, Muller, O. F. de
Vries, Botke, B. Molenaar en Westra.
De Voorzitter zal thans in stemming brengen de vraag
of de Raad aan den heer Visser het woord wil verieenen.
De heer Visser: Er is wel vaker een die drie maal het
woord heeft.
De Voorzitter: De heer De Boer is de voorsteller en
heeft volgens het Reglement van Orde het recht om
meerdere malen het woord te voeren. Verlangt een van
de leden stemming om aan den heer Visser het woord te
verieenen?
De heer K. de Boer: Ja.
Met 25 stemmen tegen 1 stem wordt besloten den
heer Visser wèl het woord te verieenen.
Tegen stemt alleen de heer K. de Boer.
De heer Visser: Ik wilde alleen zeggen dat ik nog niet
begrijp, waarom de heer De Boer het tapverbod wel wil
handhaven. Hij zegt dat, als er geen Plaatselijke Keuze
komt, men de verordening in stemming kan brengen,
maar hij moet toch ook weten dat men dan niet de
minste garantie heeft dat de verordening als zoodanig
in stemming moet worden gebracht. Dat berust dan niet
op een wettelijke bepaling. Ondanks zijn lange betoog
heb ik dus nog niet begrepen, waarom de heer De Boer
is voor uitstel van het tapverbod. Als drankbestrijder
moest hij voor het tapverbod zijn.
De beraadslagingen worden gesloten.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders, als
zijnde van de verste strekking, wordt het eerst in stem
ming gebracht en verworpen met 17 tegen 8 stemmen.
Vóór stemmen: de heeren Tulp, Fransen, Koopmans,
Scheltema, Cohen, Muller, Beekhuis en Westra.
Tegen stemmen de heeren Visser, Dijkstra, Tie-
mersma, Lautenbach, Hofstra, Van der Schoot, Van der
Veen, M. Molenaar, Hooiring, mevrouw BuismanBlok
Wijbrandi, de heeren IJ. de Vries, H. de Boer, Weima,
O. F. de Vries, Botke, B. Molenaar en K. de Boer.